- Versie
- Downloaden 43
- Bestandsgrootte 221.01 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
23 maart 2014
Derde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Ex. 17,3-7; Ps. 95; Rom. 5,1-2.5-8; Joh. 4,5-(-15.19b-26.39a.40-)-42 (A-jaar)
Inleiding
Wat de teksten van deze zondag met elkaar verbindt is water. Bij de psalm van de zondag, Psalm 95, het verhaal van Massa en Meriba in Exodus 17 en ten slotte de evangelielezing over de ontmoeting van de Samaritaanse vrouw en Jezus bij de put van Jakob in Sichar (Sichem), is dat evident. Maar ook de epistellezing uit Romeinen 5 gebruikt een beeld dat aan levend water doet denken, wanneer de apostel spreekt over Gods liefde die in ons hart is uitgegoten door de werking van de heilige Geest die de gelovigen in Gods genade is geschonken (Rom. 5,5). Gods liefde ons geschonken als levend water dus. Zonder water bestaat geen leven. Wij bestaan zelf voor tachtig procent uit water. Water is even belangrijk voor ons bestaan als brood. Geen wonder dat beide ook een fundamentele rol vervullen in de Bijbel en in het bijzonder in het evangelie, waarin Jezus zichzelf voorstelt aan de Samaritaanse vrouw als het levende water.
Psalm 95
Gewoonlijk vertrekken wij iedere zondag uit de wereld van het Oude Testament en de Psalmen. Psalm 95 opent met een loflied op de Schepper en de schepping. Daarin klinken meteen al de thema’s van de andere schriftlezingen door. Nog voor er sprake is van de rots, waaruit in de woestijn het levende water stroomt, wordt de Eeuwige bezongen als de Rots, de vaste rots van ons behoud. De Heer die het al in handen houdt, hij is een machtig God boven alle goden verheven. De psalm is een hymne met de oproep het heiligdom binnen te gaan en daar God te loven, echt een intochtslied dus, een processielied ook zoals Psalm 15, 24, 100 etc.
De tempel heeft twee poorten, de poort van de schuldbelijdenis, van het kyrie, en de poort van de schuldvergeving en het gloria. We vinden daarvan ook een fraai voorbeeld in de trap omhoog naar de top van de Mozesberg midden in de Sinaï. Al in een ver verleden hebben de monniken van het Catharinaklooster langs die weg omhoog twee poortjes gebouwd. Bij de eerste hoort de priester de confessie, bij de tweede volgt de absolutie, want de plek die je betreedt is heilige grond.
Onze psalm eindigt met een vermaning van de priester/voorganger: Luister vandaag naar zijn stem, Wees niet koppig als bij Meriba. De Eeuwige spreekt nu zelf over zijn weerzin en zijn woede: Nooit gaan zij mijn rustplaats binnen… Zijn we dan niet welkom? Vergeet niet dat we midden in de Veertigdagentijd zitten. Wat hebben we gedaan om zijn weerzin en woede op te wekken? Die vraag moet blijkbaar ook een plek krijgen in het verhaal onderweg naar Pasen.
Exodus 17
De psalmist herinnert aan het verhaal van de Exodus en de woestijn. Het volk Gods is onderweg naar het land van belofte. Het trekt van de ene pleisterplaats naar de andere (Ex. 17,1-8). Het verhaal van vandaag hoort bij de verhalen van de murmureertraditie. Het verhaal van de bevrijding is tegelijkertijd ook een verhaal van vallen en opstaan. Een verhaal dat we liever niet horen: het eindeloze gekanker onderweg, waarom doen we dit eigenlijk? Verwijten aan Mozes en de Eeuwige: Geef ons te drinken, geef ons water… Wie zal het ze kwalijk nemen? Wat is er erger dan dorst en omkomen van dorst? Het verhaal is echter geen betreurenswaardig incident onderweg. Daarvoor gebeurt het te vaak: Massa en Meriba. Twijfel over de goede bedoelingen van de Eeuwige, de Rots, ruzie en verwijten over de vraag: Is de Heer in ons midden of niet? Verderop in de Thora gebeurt het nog verschillende keren. In het verhaal van Numeri 20 haalt het dorstige volk dermate Mozes en Aäron het bloed onder de nagels weg, dat Mozes in zijn kwaadheid op de rots slaat in plaats van deze te gebieden water te geven. Tragisch, want daarom zullen zij het volk niet in het land van belofte brengen. We kunnen volgens de psalm in de Veertigdagentijd niet genoeg herinnerd worden aan Massa en Meriba.
Eén uitspraak licht in het bijzonder op in dit verhaal: Ik zal jullie opwachten op de rots bij Horeb. De rots dus bij de berg waar God zich laat zien, waar hij zich openbaarde: Ik ben de HERE, uw God, die u uit Egypte heeft geleid (Ex. 20,1). Het is in het verhaal voor het volk en Mozes een kleine stap, maar een grote stap voor de mensheid. Het is dus ook een rots die vereenzelvigd wordt met het wezen van God zelf, wiens wezen het is genadig te zijn, zoals een Anglicaans Avondmaalgebed dat formuleert: but you are the same God, whose nature it is to have mercy. Gods barmhartigheid is dus niet een eigenschap naast andere, maar de meest fundamentele, wezenlijk eigenschap van de Eeuwige. In de Veertigdagentijd moet ook een antwoord gezocht worden op die eindeloze Massa en Meriba van het volk onderweg.
Romeinen
De epistellezing uit de Romeinenbrief grijpt met zijn woord van genade en schuldvergeving en vooral ook met de verkondiging van de liefde van God, die in de harten der gelovigen wordt geschonken, op dat antwoord vooruit. Of beter gezegd: de lezing kijkt op het antwoord terug. Maar God bewees ons zijn liefde doordat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren (Rom. 5,8).
Zo ver is het nog niet in het verhaal van het evangelie volgens Johannes. Jezus is onderweg naar Galilea, zijn thuisbasis. Hij trekt door Samaria en bezoekt de Jakobsbron te Sichar (Sichem). Voor een Jood is dat eigenlijk vijandelijk gebied: Joden gaan namelijk niet om met Samaritanen, zegt de verteller (Joh. 4,9). Opmerkelijk, want Joden en Samaritanen lezen wel dezelfde Thora, ze zijn om zo te zeggen onopgeefbaar met elkaar verbonden in het lezen van de Wet, zoals christenen en joden volgens de kerkorde van de PKN onopgeefbaar verbonden zijn in het lezen van de Wet en Profeten met het oog op het koninkrijk Gods. Lukt het Jezus om Joden en Samaritanen te verenigen? Hij belooft de vrouw bij de bron water dat haar dorst voorgoed zal lessen. Dat is niet tegen dovemansoren gesproken want water halen is een tijdrovend en zwaar karwei. In haar gretigheid hoort ze blijkbaar alleen dat eerste en niet de woorden: Het water dat ik geef, zal in jou een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft (Joh. 4,14). Dat gebeurt eigenlijk al meteen.
Er ontspint zich een heftige discussie tussen Jezus en de Samaritaanse. Er komt van alles langs, haar leven dat bepaald niet op orde is, een godsdienst op twee verschillende bergen, die van de tempel van de Gerizim en die op de tempelberg te Jeruzalem. Geloven, die elkaar doorgaans de tent van de samenkomst uit vechten. Er is blijkbaar maar één oplossing mogelijk, namelijk dat de tijd komt dat jullie – Joden en Samaritanen – noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden. Of de vrouw hem begrijpt is niet duidelijk. Ze speelt wel haar laatste theologische troef uit: ‘Ik weet wel dat de Messias komt, die als hij komt ons alles zal vertellen.’ En daarmee slaat ze de spijker op zijn kop en komen wij in het verhaal waar we wezen moeten: Dat ben ik, die met u spreekt. Alleen de komst van de Messias kan de kinderen van Abraham verenigen in geest en in waarheid. De hoge waarheid is eruit, het verlossende woord gesproken. Het verhaal van Jezus heeft ook succes, er komen mensen tot geloof en hij blijft er nog twee dagen te gast. Het is waar: alleen de Messias kan joden, samaritanen en christenen en wie weet, ook moslims verenigen. Hoop op de Messias doet leven. Ook in dit verhaal is de abrahamitische oecumene al op weg naar de Messiaanse toekomst.
Preekvoorbeeld
Wanneer we dit evangelie lezen als de weerslag van een gebeurtenis gedurende Jezus’ leven, raken we weliswaar geboeid door het verhaal, maar verbazen we ons over het onbegrip bij de vrouw. We volgen het gesprek met Jezus met verbazing, want ze lijken langs elkaar heen te praten waar het over het water gaat, levend water. Net zoals even later de leerlingen van Jezus niet begrijpen wat Jezus met voedsel bedoelt te zeggen.
Op die manier kijken we naar wat er gebeurde en lezen er enkele woorden bij. We lezen evangelie als mensen van deze tijd, de eenentwintigste eeuw, maar het is wel een verhaal uit de eerste eeuw.
Johannes geeft ons op de allereerste plaats de woorden: hij wil ons iets duidelijk maken over Jezus. De gebeurtenis geeft hij er bij, zeg maar gerust als een plaatje ter illustratie van wat hij te zeggen heeft. Tegenwoordig zou hij het misschien met een power-point doen.
Dit weekend en de komende zondagen horen we verhalen van de evangelist Johannes. Schitterende verhalen, maar wel erg lang voor een heilige Mis. Telkens mét illustratie. Het is aan ons op de eerste plaats te luisteren en het kijken komt pas op de tweede plaats.
Wanneer we dan zó evangelie lezen, valt misschien op dat het gebeurde op het zesde uur; dat is op het heetst van de dag; niet zo geschikt om water te halen en te sjouwen. Dat verbaast. Maar het zesde uur is ook het uur waarop Jezus straks aan het kruis zal sterven!. Misschien zit daar wel verband in. Misschien moet dat wel meer verbazen.
Wanneer we met oren en ogen van de eerste eeuw lezen, valt op dat Jezus contact legt met een tot dan toe onbekende vrouw; erg ongebruikelijk in die tijd. En dan nog wel een Samaritaanse. Een mens uit Samaria met wie de Joden liever geen contact hebben, waar ze – ook letterlijk – een blokje voor omliepen, ook al ging de kortste weg van Judea naar Galilea door Samaria heen. Daar speelde oud zeer, omdat de Samaritanen God aanbaden op een berg in de buurt, de Gerizim, terwijl de Joden graag de centrale plaats van de tempel op de berg Sion in Jeruzalem hoog hielden. Samaritanen werden als afvallig beschouwd; dus: blokje om!
Jezus spreekt met een vrouw en overbrugt de relatie man-vrouw, wat even later verwondering wekt bij zijn leerlingen; en hij overbrugt de afstand tussen Joden en Samaritanen, minstens zo verwonderlijk.
En dan het gesprek. Mensen uit Johannes’ tijd hebben dit zeker niet gezien als een langs elkaar heen praten, maar als een gesprek zoals er duizenden waren in de Joodse ‘sjoel’, de leerschool waar jongens door de rabbi werden vertrouwd gemaakt met de Joodse wet, de boeken van ons Oude Testament. Daar stond geen leraar voor de klas, maar daar zat een oudere medegelovige in de kring die vragen stelde en zó de waarheid en betekenis liet opborrelen in de jongelui. Als de rabbi al antwoorden gaf op vragen van de jongens, was het meestal een antwoord dat nieuwe vragen opriep. Vragen, antwoorden en tegenvragen, zo zijn ook oudere Joodse mensen bezig met hun geloofsuitwisseling. Denk maar aan de manier waarop de twaalfjarige Jezus te midden van de Schriftgeleerden zat, toen zijn ouders hem kwijt waren in Jeruzalem.
Op dezelfde manier is Jezus in gesprek met de vrouw en zo geraakt de vrouw in diepere lagen van haar geloof. Stap voor stap. Zo komt zij tot geloof. Eerst ziet ze Jezus als profeet, dan als mogelijke Messias. Ten slotte laat ze de kruik achter (die doet er helemaal niet meer toe); ze gaat aan het drinken voorbij, omdat een diepere dorst is gelest. De zevende man in haar leven bracht haar tot de kern: ze gelooft in Jezus als Redder van de wereld en gaat ervan getuigen in haar stad; ze wordt de eerste apostel ten tijde van Jezus’ leven.
Ook de leerlingen moeten stap voor stap tot geloof komen, dieper geloof. Ze trekken al even met Jezus op, maar geven voorrang aan een stuk brood, aan dagelijkse kost, boven wat Jezus ten diepste kan bieden, voedsel voor ons leven, namelijk: de wil doen van Vader God; dat is het hele eten en drinken.
Dat is ook de boodschap aan ons in dit aanschouwelijk onderwijs van Johannes de evangelist. Vaak geloven mensen eerst van horen zeggen, door een tekst, in een preek, en via andere mensen in opvoeding en catechese. Maar die geloofskennis zal moeten bezinken tot diepere lagen in onszelf, die zal verder moeten groeien tot echte overgave aan Jezus als Redder van de wereld.Jezus moet niet enkel worden gebeden en gesmeekt als er iemand ernstig ziek is, als we onze baan verliezen, als we met onze schuld geen raad weten. We kunnen verder groeien de diepte in, zó dat hij de gang van ons leven mag gaan bepalen.
Door iemand uit Samaria in het verhaal op te nemen raakt Johannes de spanning aan tussen Joden en Samaritanen over de plaats waar God aanbeden moet worden. Jezus maakt duidelijk dat God niet aan één plaats gebonden is, uiteindelijk helemaal niet aan een plaats waar dan ook. ‘God is geest’, zegt hij en dan gebruikt hij het woord ruach, dat ‘wind’ betekent, bewegingskracht, storm die de zaken opjaagt van Godswege. Plaatselijke omstandigheden en houvast kunnen behulpzaam zijn bij ons bidden, maar uiteindelijk zullen we leren bidden vanuit onze diepste kern, door God in iedere mens geschapen. Vanuit onze meest diepe waarheid.
De vrouw aan de put begrijpt dat heel goed, dat de God die alles in beweging brengt voert tot de Messias. Jezus maakt zich aan haar bekend, doordat hij gebruik maakt van de Naam waarmee God zich had bekend gemaakt aan Mozes: ‘Ik ben’.
Jezus betrekt de Godsnaam op zichzelf: ‘Dat ben ik’. Hij doet de deur wagenwijd voor haar open; de vrouw staat op de drempel van het Rijk Gods.
En dit alles maakt de vrouw tot een apostel, een zendeling; ze gaat erover vertellen aan stadgenoten. Ze laat de kruik staan; er wordt helemaal geen water meer geput; de hitte van de dag – het is immers zesde uur – doet er niet meer toe. Ze heeft Jezus erkend als Redder van de wereld; en dit gaat aan voedsel en drank voorbij.
En wij?, Met onze dorst naar erkenning en geborgenheid, met onze honger naar menswaardigheid en medemenselijkheid?
Vandaag doet Jezus voor ons de deur open met de uitnodiging binnen te gaan in zijn Rijk, ons toe te vertrouwen aan hem, onze Redder. Dit vertrouwen is het hele eten en drinken. En dan doet het er niet toe hoeveel mannen of vrouwen je eventueel in je leven hebt gehad, met andere woorden: hoe je leven tot nu toe ook is verlopen. Je bent genodigd; je bent welkom.
Verderop in het Johannesevangelie zal Jezus nog zeggen: ‘ Ik ben de deur’.
Laten we binnengaan!
Meindert Dijkstra, inleiding
Herman Piek OFM, preekvoorbeeld