- Versie
- Downloaden 41
- Bestandsgrootte 385.20 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
22 april 2012
Derde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 3,13-15.17-19; Ps. 4; 1 Joh. 2,1-5a; Luc. 24,35-48 (B-jaar)
Inleiding
Op de zondagen in de paastijd zijn alle lezingen op elkaar afgestemd. Dat is een vast gegeven. Het is dus toegestaan – of misschien zelfs wel geboden! – te zoeken naar wat het ensemble van Schriftlezingen in zijn samenhang kenmerkt. Ofwel: wat zou een thematisch verband of een gemeenschappelijke noemer kunnen zijn? De eerste lezing uit Handelingen eindigt met een oproep tot bekering ‘opdat uw zonden worden uitgewist‘ (3,19). In Psalm 4 lezen we: ‘Huiver, en zondig niet…’ en in de lezing uit de eerste brief van Johannes staat over Christus geschreven: ‘die onze zonden uitwist, en niet alleen die van ons, maar die van de hele wereld’. In de evangelielezing zegt Jezus zelf tegen de leerlingen over de Messias: ‘dat in zijn naam de bekering zou worden verkondigd aan alle volken, tot vergeving van zonden’. Het zou dus zomaar kunnen zijn dat de gemeenschappelijke noemer te maken heeft met de vergeving van zonden door het verlossingswerk van Christus. In één woord gevangen: het gaat vandaag over de verzoening met God.
Handelingen 3,13-15.17-19
In het eerste deel van de Handelingen treffen we enkele toespraken van Petrus aan waarin de kernboodschap van de jonge kerk tot uitdrukking komt. Deze verkondiging kenmerkt zich door enkele steeds terugkerende elementen: het optreden van Jezus, zijn lijden en sterven verklaard vanuit de Schriften, het appel aan de toehoorders om zich te bekeren en de belofte van de vergeving van zonden.
De eerste lezing is een deel van Petrus’ tweede toespraak (3,12-26), die volgt op de genezing van een lamme in de Tempel, meer bepaald in de zuilengang van Salomo. Uit de gekozen verzen (vooral ook door het weglaten van v. 16) kan men de concrete aanleiding voor de toespraak van Petrus niet meer direct opmaken. Het is van belang te weten dat Petrus het woord neemt omdat de genezing van de lamme bij de toegestroomde menigte veel opzien baart. Hij neemt bepaald geen blad voor de mond en confronteert de samengestroomde toehoorders met hun aandeel in de dood van Jezus (3,13b-15). Maar direct daarna pleit hij hen ook weer vrij omdat zij in onwetendheid hebben gehandeld (3,17vv). De oproep tot bekering wordt door Petrus aldus direct verbonden met de betrokkenheid van zijn volksgenoten bij de dood van Jezus. Ook benadrukt hij duidelijk de continuïteit met de heilshistorie door te spreken over de God van de vaderen die zich bekend gemaakt heeft aan Abraham, Isaak en Jakob (3,13.25). Rabbi Israël ben Eliëzer, de stichter van het Chassidisme (de Baäl Sjem Tov) sprak: ‘Wij zeggen: God van Abraham, God van Izaak en God van Jacob en we zeggen niet: ‘God van Abraham, Isaak en Jacob, want Isaak en Jacob steunden niet op onderzoek en dienst van Abraham, maar zij zochten zelf naar de eenheid van de Schepper en zijn dienst.’
1 Johannes 2,1-5a
De gedachte dat wij door Jezus Christus met God verzoend worden, komt misschien wel het meest duidelijk naar voren in deze lezing. Het kennen van God hangt samen met het zich houden aan de geboden. In bijbelse zin heeft dit ‘kennen’ vaak de connotatie van ‘liefhebben’. Maar als wij gezondigd hebben en ons niet houden aan de geboden, is het Christus die voor ons pleit bij de Vader. Opmerkelijk is hier het gebruik van het woord paraklètos in 2,2 (Helper, Pleitbezorger), de term die in het Johannesevangelie gebruikt wordt ter aanduiding van de Geest.
Lucas 24,35-48
Het laatste hoofdstuk van het Lucasevangelie bevat in feite drie verhalen die zich allemaal op dezelfde dag afspelen. Allereerst het verhaal van de paasmorgen (24,1-12), vervolgens het verhaal van de Emmaüsgangers (13-35) en tenslotte de verschijning van Jezus aan de elf en de anderen (36-53). Deze drie verhalen vertonen ook een opgaande lijn die hierin tot uitdrukking komt dat de ontvangers van de boodschap steeds ‘prominenter’ worden. In het eerste gaat het om de vrouwen (die echter niet voor vol worden aangezien: 24,22vv) vervolgens zijn het twee leerlingen en in het derde verhaal gaat het om de apostelen zelf. De lezing van vandaag zet in vers 35 in met het slot van het Emmaüsverhaal. Daar wordt verteld hoe de Emmaüsgangers getuigenis afleggen over wat zij onderweg hebben meegemaakt. Dit getuigenis rijmt als het ware op het slot van het eerste verhaal, waar de vrouwen de rol van de eerste geloofsgetuigen toebedeeld krijgen. En dan is het ook opmerkelijk dat er ook aan het einde van het derde verhaal andermaal sprake is van getuigenis, waar Jezus de apostelen de opdracht geeft om te getuigen, om te beginnen in Jeruzalem. In zijn tweede boek – de Handelingen – zal Lucas uitvoerig vertellen hoe de apostelen uitvoering geven aan dit programma, en wel na de herhaling van het bericht over de hemelvaart van Jezus.
Het derde verhaal vertoont veel inhoudelijke overeenkomsten met het tweede: de verschijning van Jezus (eerst onderweg, later in Jeruzalem zelf), de moeite van de leerlingen om hem direct te herkennen, het verwijt van Jezus (niet kunnen geloven resp. twijfelen), het onderricht vanuit de Schriften, het delen van voedsel (brood en vis) en het nieuw verworven inzicht van de leerlingen. Er valt op grond van deze vaststelling wel iets voor te zeggen om beide verhalen niet helemaal los te koppelen van elkaar (daarom is het ook niet verkeerd de lezing te laten beginnen met het schakelvers 35!). Brood en vis leiden in beide verhalen tot herkenning en inzicht. Het kan bijna niet anders of Lucas grijpt hiermee terug op het verhaal van de wonderbare spijziging (9,12-17). Ook een verwijzing naar het verhaal van het Laatste Avondmaal, de Eucharistie, moet zeker niet uitgesloten worden. Ida Gerhardt heeft het verband tussen brood en vis (Ichthus: Jezus Christus, Zoon van God, Redder) ooit eens prachtig onder woorden gebracht in haar gedicht De disgenoten waarin ook de vredesgroet uit de evangelielezing voorkomt:
Het simpele gerei,
het brood, dat is gesneden,
de stilte, de gebeden –
Want de avond is nabij.
Uit tranen en uit pijn
dit samenzijn verkregen:
bij sober brood de zegen
twee in úw naam te zijn.
Waar aan de witte dis
uw teken wordt beleden
verschijnt Gij – : u zij vrede.
gij Brood – gij Wijn – gij Vis.
We kunnen de lezing vrij eenvoudig in twee delen opsplitsen: allereerst de verschijning van Jezus aan de elf en de anderen in 24,36-43 waarbij de nadruk gelegd wordt op het lichamelijk aspect (bekijken van Jezus’ handen en de voeten met de tekenen van de nagelen, het betasten, het eten van een stuk gebakken vis). En vervolgens het zendingswoord in 24,44-49 waarbij de nadruk gelegd wordt op de vervulling van de Schriften. Pas ná de verrijzenis kunnen de leerlingen dit ten volle begrijpen en wordt de vervulling van de Schriften hernomen in het ‘goddelijk moeten’ van de lijdende én verrezen Messias (vgl. 24,27).
Evenals aan het slot van het Matteüsevangelie (27,19) treffen we in de slotpassage van Lucas een universalistisch motief aan waar het de verkondiging aan alle volkeren betreft. Met dat doel ontvangen de apostelen ook hier een zendingsopdracht, namelijk om overal van de verzoening in Christus te getuigen. Zij worden daartoe uitgerust met ‘kracht van boven’ (24,49), waarmee natuurlijk de heilige Geest bedoeld moet zijn.
Preekvoorbeeld
Advertenties waarin mensen worden opgeroepen te solliciteren op een vacature worden altijd begeleid door een zogenaamde ‘profielschets’. Een bedrijf formuleert wat het verwacht van een bedrijfsleider, een schoolbestuur maakt een taakomschrijving voor een directeur, een kerkbestuur verwoordt wat zij verwacht van een pastor.
Wanneer er een omschrijving is van de taak, probeert men ook de verwachtingen wat meer in te kleuren naar de persoon die die bepaalde taak moet gaan uitvoeren. Er worden dan termen gebruikt als: ‘iemand met goede contactuele eigenschappen, een warme persoonlijkheid die open staat voor ieders geloofsbeleving, iemand die kan inspireren, iemand die toegewijd is en staat voor zijn mensen, iemand die mensen kan binden...’ Eigenschappen, talenten die zeker zo belangrijk worden gevonden als diploma's en deskundigheid.
Pastores in onze kerk worden de laatste jaren niet anders meer aangesteld dan met een profiel. Pastorale beroepskrachten worden geacht samen te werken in een team en met een profiel: liturgie, diaconie, catechese of gemeenschapsopbouw. Zo zijn er nu alleen nog maar ‘geprofileerde pastores’!
Als wij hier week in, week uit lezen uit de Schrift, is dat dan eigenlijk ook niet anders dan om het profiel te gaan begrijpen dat God schetst? Het profiel van de mens naar zijn hart, het profiel dat in Jezus’ levenswijze zichtbaar wordt? De bijbelse verhalen over mensen en hun God zijn een soort profielschets. Ze geven een kader aan, de lijnen voor de mens naar Gods hart.
‘Toen maakte Hij hun geest toegankelijk voor het begrijpen van de Schriften.’ Letterlijk staat er ‘om alle verschillende delen van de Schriften aan elkaar te verbinden’, om ‘verbanden te leggen’ – dan kan er een beeld ontstaan, een ‘profiel’, dat God schetst van de mens naar Zijn hart…
De verhalen uit de Bijbel over mensen en hun God zou je een soort profielschets kunnen noemen. Geloofsverhalen die een schets geven van de verwachtingen en de bedoelingen die God heeft met deze wereld waarin wij leven. ‘Het is in de Bijbel ook altijd weer hetzelfde liedje: altijd weer komt het op hetzelfde neer: we moeten lief zijn voor elkaar’, zei iemand. En blijkbaar is dat in de hele geschiedenis telkens weer nodig gebleken, omdat mensen in andere toonaarden vervielen en die profielschets bijna waren vergeten.
De verhalen vertellen ook dat er steeds weer mensen werden gevonden, die dat ene profiel rond gingen bazuinen, die er de boer mee zijn opgegaan. Ja, mensen die zelf in hun eigen leven iets of heel veel van dat profiel hebben waargemaakt. ‘Te beginnen met Jeruzalem moet gij van dit alles getuigen!’
Maar ook werd verteld dat het profiel niet werd begrepen, dat mensen ‘de verbanden niet konden leggen’. Zoals Petrus verzucht: ‘maar gij hebt de Heilige en Gerechte verloochend… de vorst des levens hebt gij gedood.’ ‘Maar ik weet dat gij in onwetendheid hebt gehandeld.’ Het bleek iedere keer weer dat mensen heel andere verwachtingen hadden. Daarom ook was en is het zo moeilijk in Jezus zelf te geloven. Ja, het lukt nog wel als hij roem oogst, als hij door de massa wordt aanbeden; dan is het heerlijk om bij zijn intimi te horen. Nog wel als mensen geboeid naar hem luisteren; dat geeft een kick. Nog wel als hij de vorst lijkt die het op kan nemen tegen de machtigen van deze wereld. Nog wel als hij zo ‘Almachtig’ is.
Moeilijker wordt het echter als hij zijn mond niet houdt en harde dingen gaat zeggen aan de tafel der notabelen; als hij naar de onaanraakbaren gaat, hen aanraakt, als hij zelfs lijden en de dood niet schuwt, een vernederde mens wordt.
Dan heb je een geloof nodig dat verder, veel verder reikt dan de uiterlijkheden van aanzien en macht.
Wil je dan nog aan hem vasthouden, dan zul je dat ene profiel voor ogen moeten houden, het profiel van de Heilige en Gerechte. Dan heb je heel veel vertrouwen nodig dat er een einde komt, een einde aan dood en ellende, ook al kun je het nu nog niet zien. (Want ik wil het toch ook zien zoals Tomas; zien, om te kunnen geloven.)
Want zo spreken de Schriften, zij spreken ook van verrijzenis op de ‘derde dag’; en dat betekent zoiets als ‘driemaal is scheepsrecht’, hoe dan ook, wat er ook gebeurt, God zelf geeft nieuwe kansen, begint opnieuw. Hij doet Jezus weer opstaan; de dood die overwinnaar lijkt, heeft niet het laatste woord. Ja, dat wat mensen het meeste angst inboezemt, heeft geen enkele macht meer. Maar, je moet het wel zien; je moet wel ‘al die verschillende delen aan elkaar verbinden’, ‘verband leggen’ om in te zien: ja, hij beantwoordt werkelijk waar aan het profiel.
Ja, hij leeft. ‘Van vreugde en verbazing konden ze het niet geloven…’
Jezus zelf nodigt ons uit, – en dat is Pasen – om te doen als hij, om op te staan zoals hij. Hij wil er bij zijn, bij ons in onze worsteling, in onze breekbaarheid, in onze kwetsbaarheid en onwetendheid; bij ons wanneer wij tegen alle verdeeldheid in mensen weer verzamelen omwille van de Levende; bij ons zijn om in en door ons te verhinderen dat wij mensen elkaar opnieuw kruisen laten dragen, bij ons zijn om mensen te bemoedigen waar het leven hen kruisigt. Daartoe worden wij uitgenodigd, te leven in zijn profiel, – dat is pas leven!
Harry Tacken, inleiding
Hans Lucassen, preekvoorbeeld