- Versie
- Downloaden 48
- Bestandsgrootte 299.78 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
4 mei 2014
Derde zondag van Pasen, zondag van de arbeid
Lezingen: Hand. 2,14 en 22-33; Ps. 16; 1 Petr. 1,17-21; Luc. 24,13-35 (A-jaar)
Inleiding
De terugkeer van de Messias ervaren en verkondigd
De vandaag voorgelezen teksten betreffen alle het herkennen en erkennen van Jezus van Nazaret als de Messias die volgens de Schriften moest lijden. Na de moord op de leider waren zijn volgelingen vol hoop op de terugkeer van hun voorman, omdat men zonder meer verwachtte dat hij een betere wereld zou brengen, niet alleen voor joden, maar ook voor ‘allochtonen’. Deze hoop staat min of meer uitdrukkelijk geformuleerd in de lezingen van vandaag. Men herkent Jezus van Nazaret als de opgestane Messias en wel op verschillende plaatsen in Jeruzalem, het centrum van het jodendom in Palestina, maar ook een middelpunt van de diaspora.
De toespraak van Petrus in Handelingen vindt in dit centrum plaats, maar in eerste instantie worden de internationale joden uit de verstrooiing toegesproken, terwijl de joden van Jeruzalem als moordenaars van hun leider worden aangemerkt.
In Lucas vindt de herkenning van de opgestane Messias plaats buiten Jeruzalem, terwijl de tekst van de brief van Petrus als het ware weer een stap verder gaat. De lezers van die brief leven in de verwachting dat de echte terugkeer op korte termijn zal plaatsvinden. Zij bevinden zich in Klein-Azië, min of meer gelijk te stellen met het huidige Turkije, waar een groot aantal vroege/eerste christengemeenten zich bevonden, mede het resultaat van de prediking van Paulus. Deze lezers waren een mengeling van joden en mensen uit het heidendom.
In de christelijke lezing van Psalm 16 wordt JHWH gelijkgesteld met de opgestane Heer, zijn gezant in de wereld. Binnen het kwartet van lezingen van vandaag wordt in Handelingen 2,25-28 via een citaat uit deze psalm (v. 8-11) zo’n interpretatie toegepast. Alle lezingen concentreren zich zo op de opgestane Heer, van wie men de definitieve terugkeer zeer spoedig verwacht. In de weken na Pasen blijft men speciaal uitzien naar zijn terugkeer.
De inwoners van Jeruzalem worden aangesproken op het vermoorden van de Messias: Handelingen 2,14 en 22-33
In dit tweede deel van de geschriften van Lucas – na het evangelie – over het leven van Jezus en zijn volgelingen, wordt de geschiedenis van de jonge kerk beschreven. In het begin van de toespraak van Petrus na ‘Pinksteren’ worden de ‘Joden, inwoners van Jeruzalem’ (v. 14) en de ‘Israëlieten’ (v. 22) beschuldigd van de moord op Jezus. Maar desondanks heeft God ervoor gezorgd dat hij kon opstaan uit de dood. Het bewijs hiervoor wordt gevonden in het boek van de Psalmen, aangeduid via zijn ‘auteur David’, en wel in Psalm 16,8-11. De verbinding wordt zo gelegd met de geschiedenis van Israël.
JHWH als gids voor de weg naar het leven: Psalm 16
De leerlingen van Jezus van Nazaret hadden hem tijdens zijn verblijf op aarde ervaren als een leidsman, als iemand die hen terzijde staat en als een voorman. Dat gevoel en perspectief wil men na zijn kruisdood vasthouden en vindt men verwoord in de traditie en wel in de bewoordingen van deze psalm. Zoals Israël steeds zijn ogen gericht houdt op zijn God, zo is de vermoorde leider niet uit de gedachten van zijn volgelingen te bannen. Zij herlezen deze psalm in een christelijk perspectief en vereenzelvigen zo in feite hun opgestane Heer, Jezus, met degene die door JHWH niet aan het dodenrijk wordt overgelaten. Deze relecture maakt deel uit van de intensieve verwachting van de terugkeer van hun leidsman om een betere wereld te brengen. De psalm functioneert als een verwoording van hun hoop via de bede die uitgesproken wordt in de eerste verzen. Een ander aspect van de psalm laat de keuze voor de God van Israël zien en een afwijzing van de goden van oude Kanaän. In de christelijke herlezing identificeren de volgelingen van Jezus zich hiermee met het ware Israël en distantiëren ze zich van het Israël dat niet hun leider wil volgen.
In ballingschap wacht men het einde van de tijden af: 1 Petrus 1,17-21
Ondanks de twijfel, in de periode van de klassieke exegese, aan het auteurschap van Petrus, heeft huidig nader onderzoek uitgewezen dat de ‘brief’ rond 64, vóór de dood van Petrus, door hem geschreven moet zijn geweest met de hulp van Silvanus, een van de gezellen van Paulus (zie 1 Petr. 5,12). Hoewel dit geschrift aangeduid wordt als brief, gaat het genrematig meer om een preek of homilie. Degenen die aangesproken worden zijn christenen uit verschillende gebieden van Klein-Azië, genoemd in 1 Petrus 1, die onder vervolging te lijden hebben. Zolang zij hier in ballingschap leven, aldus de brief (v. 1), zijn zij ondanks de vervolging reeds verlost door de kruisdood. Christus, met andere woorden de Gezalfde (de Messias), wordt hier zoals ook in het boek van de Openbaring als ‘Lam’ aangeduid. Door hem bezitten zijn volgelingen geloof in God en daarom hoop op God, met andere woorden: hoop op de terugkeer van de Messias om hen te bevrijden. De boodschap is bedoeld voor de niet-joodse lezers of toehoorders van het noordelijke en oostelijke deel van Klein-Azië.
Gesprekken op weg naar Emmaüs - Jezus herkend: Lucas 24,13-35
Zo sterk was hun geloof, hun vertrouwen in de terugkomst van hun voorman, Jezus van Nazaret, dat de twee volgelingen tijdens hun reis naar Emmaüs – onduidelijk is het om welke plaats het precies gaat – niet ophielden over zijn dood en mogelijk spoedige terugkeer te discussiëren (v. 15). Een onbekende haalt hen in, vangt hun gesprek op en blijkt niet op de hoogte te zijn van wat er de laatste dagen in Jeruzalem gebeurd is. Hij mengt zich in het gesprek. Het is een van de prachtigste getuigenissen van het vertrouwen en geloof in de voorman die is omgebracht op bevel van de hogepriesters. Hun hoop spreken zij uit: ‘Wij hadden zo gehoopt dat hij het was die Israël zou verlossen, maar al met al is het nu al twee dagen geleden gebeurd’ (v. 21). Zij vertellen over het lege graf dat de vrouwen gevonden hebben en de engelen die gezegd hebben dat hij leeft.
De nog niet geïdentificeerde verschaft de mogelijkheden voor het herkennen. De onbekende – en het is niet voor niets de derde dag, de dag waarop in de Schriften belangrijke, beslissende zaken gebeuren – staat versteld van hun ongeloof. Hij verklaart ‘de Schrift, te beginnen bij Mozes en alle profeten’ (v. 27). Als de volgelingen besluiten ergens te overnachten, wordt de onbekende uitgenodigd. Tijdens de maaltijd bij het breken van het brood herkennen zij hem. Het gaat hier in feite om een van de eerste getuigenissen van het vroege christendom, verwoord door Lucas, die voor de niet-joden schrijft. De leerlingen gaan onmiddellijk terug naar Jeruzalem en geven daarmee blijk van hun vertrouwen in Jezus als Messias. Emmaüs is als het ware een soort samenvatting van het sterke geloof, vertrouwen in de rabbi Jezus van Nazaret, juist zoals het ‘credo’ in het boek Deuteronomium 26,3-10 een samenvatting is van het geloof van het oude Israël.
Preekvoorbeeld
Ontgoocheld keren twee leerlingen terug naar Emmaüs. Hun heer en meester is dood, gedood aan het kruis, zinloos omgebracht. Hij was hun hoop en uitzicht. Bedrukt zijn ze onderweg. Ze vertellen er over aan iemand die met hen oploopt: alles is voorbij en we hadden zo gehoopt dat hij Israël zou bevrijden… Ze storten hun hart bij hem uit, heel hun verdriet en verwarring.
De vraag naar het lijden is haast niet te beantwoorden, zinloos lijden is onbegrijpelijk. Vragen spoken door je hoofd: waarom, waartoe, wat is de zin hiervan, het dient toch nergens toe, waar is dat nou goed voor? Je kunt er vreselijk mee worstelen… Je keert als het ware terug naar de bodem van je ziel en je vindt geen antwoord.
Dat hij is teruggekeerd zien ze niet. Overmand door hun verdriet zijn ze niet in staat hem te zien of herkennen. Rustig luistert hij naar hun hoop en verwachting, wat ze zeggen over hem: dat hij profeet is, een machtig mens in de ogen van God en mensen. Hij hoort hun verwarring en ongeloof, dat enkele vrouwen hebben gezegd, dat hij leeft.
Dan neemt hij het woord en keert met hen terug naar het verleden, naar de oude verhalen, die zo vreemd getuigen dat de Messias moet lijden om zijn heerlijkheid binnen te gaan. Hij opent voor hen de Schriften en vertelt over Mozes en de uittocht uit slavernij, de tocht door de woestijn, de onmogelijke weg naar het land van belofte. Hij vertelt over de profeten, de lijdende dienaar, de messiaanse mens, die niet komt om gediend te worden maar om te dienen. Misschien vertelt hij ook over de graankorrel, die in de aarde valt en sterft om vrucht te dragen. Geleidelijk daagt het beeld van de Messias die is gekomen om armen het evangelie te verkondigen, gevangenen vrijlating te melden, blinden te doen zien en verdrukten te bevrijden. Het hart gaat branden dat de mensenzoon zichzelf geeft ten einde toe. Het klinkt zo vreemd en vertrouwd dooreen: in de zichzelf offerende liefde wordt de paradox van dood en leven ontsloten, het mysterie van leven geopend. Wat altijd een mooi verhaal was voor anderen gebeurt nu aan henzelf.
Gebeurt dat ook aan ons? Weerbarstig soms en hard, ongelofelijk, dat leven lijden is, dat in het jezelf prijsgeven de zin van leven besloten ligt? Je moet soms ver terugkeren op de bodem van je ziel, diep afdalen in jezelf om dat mysterie te overwegen en hopelijk te kunnen verstaan…
Ze zijn aangekomen in de plaats van hun terugkeer: Emmaüs. Ze nodigen de vreemde verteller en hartverwarmende gast aan tafel. Ook daar neemt hij het heft in handen. Hij neemt het brood en zegent het. Hij breekt het brood en reikt het hun toe. Nu gaan hun de ogen open: de gast wordt gastheer, het brood wordt levend brood, hij verschijnt en is hun nabij in de avond, hij verdwijnt uit hun ogen en blijft nabij in hun hart… Hij heeft hen doen terugkeren naar het hart: door hem los te laten komt hij present. Het ongerijmde en onverklaarbare voltrekt zich aan hen: de dode Jezus leeft als de verrezen Christus: in woord en brood, in liefde en zelfgave, onzichtbaar en toch nabij…
Hun hart loopt over en ze keren terug naar Jeruzalem. Daar delen ze met elkaar het goede nieuws, dat hij leeft en ook aan de andere leerlingen is verschenen. Hij is teruggekeerd in hun leven – verborgen nabij, in verhalen te ervaren, in delen van brood en liefde te zien – soms even.
In het schilderij van Vincent Van Gogh, de aardappeleters herken ik de tafel van de Emmaüsgangers.
Het is het eerste grote kunstwerk van Vincent, dat hij zelf als een van zijn mooiste beschouwde. Vele voorstudies getuigen van intense aandacht voor de eenvoudige aardappelboeren die rond de tafel samenkomen. Ze hebben een hard en zwaar leven. De gezichten hebben de kleur van de aarde en iets van de vorm van de aardappels. Zoals ze het noeste landleven delen, zo zitten ze rond de tafel en prikken uit de ene schotel en reiken elkaar de bekers drank. Licht van omhoog schijnt op hun gezicht, dat straalt van aandacht. Aan deze tafel wordt het leven gevierd in onderlinge verbondenheid, de verhalen van de dag klinken, en zij delen de vruchten van het land, dat wat voor handen is. Is dit de tafel van de Messias? Wordt hier het heilig Avondmaal gevierd? Van Gogh was diep religieus en vond het heilige in het leven van elke dag. Misschien zie jij het er ook in.
Suggestie: laat met de beamer de afbeelding van de aardappeleters zien ter meditatie.
Kees Verdegaal, inleiding
Ben Piepers, preekvoorbeeld
Literatuur
Henk Janssen OFM, ‘De zondag van de arbeid’ in: OndersteBOVEN 28,1 (1e kwartaal 2014), 59-61