- Versie
- Downloaden 34
- Bestandsgrootte 401.54 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
22 januari 2012
Derde zondag door het jaar
Lezingen: Jona 3,1-5.10; Ps. 25; 1 Kor. 7,29-31; Mar. 1,14-20 (B-jaar)
Inleiding
Profeten-lezing: Jona 1,1-4,11
Dit is een verdorven en trouweloze generatie. Ze verlangt een teken, maar zal geen ander teken krijgen dan dat van de profeet Jona. Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van een grote vis zat, zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het binnenste van de aarde verblijven. (Mat. 12,39v)
Het boek Jona is een prachtige novelle die in zijn geheel gelezen dient te worden. Gezien de lengte is dit ook te doen. Voor kinderen is het een spannend verhaal. Het boek Jona, dat door de Synagoge op Grote Verzoendag wordt gelezen, bevat op 3,4 na geen profetische woorden. Het is een wijsheidsgedicht of midrasj over (de taak van) een profeet. Het verhaal maakt duidelijk dat jhwh profeten zendt om de mensen op te roepen zich te bekeren, opdat zij niet ten onder zullen gaan, maar zullen herleven naar hem toe. De schrijver laat als hoofdpersoon van zijn verhaal de profeet Jona (= duif, teken van Gods trouw; Hos. 11,11; Ps. 74,19) uit Gat-Hachefer optreden. Deze profeet treedt op ten tijde van de profeet Amos in Israël (2 Kon. 14,25).
De midrasj Jona heeft de structuur van een tweeluik:
Linkerpaneel: Jona 1-2:
1) 1,1-3 : JHWH’s opdracht en Jona’s vlucht.
2) 1,4-16: Jona vlucht de dood(s wateren) in en heidense zeelieden vereren JHWH.
3) 2,1-11: Jona smeekt God om redding en de trouwe JHWH redt de ontrouwe Jona.
Rechterpaneel: Jona 3-4:
1) 3,1-4 : Jhwh’s opdracht opnieuw en Jona’s minimalistische uitvoering.
2) 3,5-10: Nineve bekeert zich en jhwh bekeert zich.
3) 4,1-11: Jona wordt kwaad omdat jhwh barmhartig is.
Het verhaal van Jona gaat niet over de walvis (2,1.11: een grote vis = het zeemonster Leviatan, Ps. 74,13v; Am. 9,3), maar over de Joodse mens die op de vlucht is voor God('s opdracht). Verder gaat het over de vraag of JHWH zijn liefde en barmhartigheid alleen betoont aan zijn eigen ‘uitgekozen’ volk of dat die zich ook uitstrekt tot de heidenvolken. Het verhaal laat hierover geen onduidelijkheid bestaan. JHWH is de God van zijn volk Israël (Jona) en van alle volken. Hij wil de omkeer en het heil voor alle mensen (4,2.11; Am. 3,1-2; 9,7). De novelle eindigt met een indringend appel op de hoorder om net zo ruimhartig en barmhartig te zijn als de Barmhartige, Wiens barmhartigheid hemelsbreed is (4,11; Luc. 15,11-32).
In het linkerpaneel (1,1-2,11) staat beschreven hoe Jona wegvlucht van voor het aangezicht van JHWH, naar Tarsis, in het diepst van het scheepsruim, in een diepe slaap en in het doodswater van de zee (1,3.5.12.15). Jona geeft geen gehoor aan het woord van JHWH (1,1-2) en beantwoordt zo niet aan zijn naam. De wind, de heidense zeelieden en het grote zeemonster gehoorzamen God wél (1,4.14.16; 2,1.11). Op verzoek van Jona smijten de zeelui Jona in zee. Een grote vis slokt Jona op en drie dagen en drie nachten zit Jona in de buik van het zeemonster. In zijn benauwenis roept Jona de Barmhartige aan en op zijn bevel spuwt de grote vis Jona uit op het land.
In het rechterpaneel (3,1-4,11) probeert JHWH het opnieuw met Jona zonder hem zijn ontrouw te verwijten. Voor de tweede maal geschiedt het woord van JHWH tot de uit de dood geredde Jona: ‘Sta op, ga naar Nineve…’. Jona vlucht nu niet weg, maar ‘stond op en ging naar Nineve…’Als ‘geroepen-roepende’ moet Jona Gods woord tot Nineve roepen. Nineve, de hoofdstad van het gehate Assyrië, was een godsgrote stad. Een stad die ook naar Gods maatstaven te groot was. Een stad waarin het er niet menselijk aan toe kan gaan, maar onrecht op onrecht wordt gestapeld. Drie dagen gaans, maar Jona gaat maar één dag gaans de stad in.
Jona is een minimalist die (nog) moeite heeft met Gods opdracht. Of heeft Nineve aan een kort profetenwoord genoeg?
Jona geeft zijn interpretatie aan Gods opdracht ‘roep tegen haar, want opgestegen is hun kwaad voor mijn aangezicht’ (1,2): ‘Nog veertig dagen en Nineve is ondersteboven gekeerd!’ (3,4). ‘Veertig’ herinnert aan de duur van de zondvloed (Gen. 7,4), aan de periode dat Mozes in het leerhuis op de berg is (Ex. 24,18) en aan de tijd dat Mozes boete doet voor zijn volk (Deut. 9,18). Het gaat om een bepaalde kwalitatieve tijd, waarna iets nieuws gaat beginnen. Wanneer Nineve zich niet omkeert, wordt het verwoest zoals vroeger Sodom en Gomorra (Gen. 19,21; Am. 4,11).
Het ongelooflijke geschiedt. Wat een profeet bij het volk van God nog nooit gedaan heeft gekregen (vgl. Am. 2,12; 7,12-16), gebeurt in het heidense Nineve. De Ninevieten hebben aan een krom woord van Jona voldoende: zij klampen zich vast aan God (= geloven, vertrouwen), gaan vasten en doen boetekleren aan. In schrille tegenstelling tot het gedrag van koning Jojakim van Juda (Jer. 36) blijkt de koning van Nineve een echte voorganger. Hij komt van zijn pauwentroon of heilige stoel af en gaat zijn volk voor in boetedoening. De Ninevieten gebruiken de veertig dagen, deze tijd van Gods lankmoedigheid, zeer goed. Behalve alle uiterlijke tekenen van boete – vasten, boetekleren en in as zitten – roepen zij met kracht tot God en keren zij om, ‘ieder van zijn kwade weg, van het onrecht dat aan hun handen kleeft’. Aan alle ongerechtigheden en geweldenarij komt een einde.
Wie weet keert God om! Omkeren (tesjoeva = omkeer) betekent inzicht in de situatie krijgen, omkeren van de weg van het kwaad en toekeren naar de weg van de Thora. De Ninevieten bekeren zich van hun zonden en de Barmhartige bekeert zich van zijn ziedende toorn. De Ninevieten hebben zich niet voor niets aan de God van Jona toevertrouwd metterdaad: ‘God zag hun daden… God kreeg berouw over het kwaad dat Hij gezegd had hun aan te doen, en Hij deed het niet!’ JHWH blijkt onveranderlijk in zijn trouw aan mensen: Hij is genadig en barmhartig, lankmoedig en vol trouw en heeft berouw over het kwaad (4,2; Ex. 34,6; Ps. 103,8).
Keert Jona ook om? Jona wordt kwaad, omdat JHWH ook barmhartig is voor het heidense Nineve. Hij wil liever dood. Maar de Barmhartige doet een dringend appel op zijn profeet Jona. Wees begaan met al deze mensen en wees barmhartig zoals ik barmhartig ben! (vgl. Luc. 15,11-32).
Branding en kolkstroom grepen om mij heen.
De diepte zwolg mij in als een groot dier.
De vissen zwommen in mijn ogen. ’t Wier
Warrelde om mijn hoofd. Mijn vlees en been
Dwarrelde neer als een gevallen steen
Tussen de wortels van de bergen. ’t Licht
Wendde zich van mij af en sloot mij dicht.
En ‘k dacht: van alle goden helpt niet een.
Toen keerden mijn gedachten in mij om
En ‘k zag mij staan, Heer, in uw heiligdom,
Dat ik ontvluchten kan, maar niet ontkom.
Ik was bij U. Gij naamt de schuld mij af.
Gij waart bij mij. Gij trokt mij uit het graf.
De zee spuwde mij uit. Zij nam, zij gaf.
(Jona zingt, Muus Jacobse).
Jona
Ze schreeuwden het uit van angst voor de dood,
klampen zich aan touwen in stormende vlagen,
verstarden van afschuw voor wat zij zagen:
de zee komt in opstand, rukt aan hun boot.
O eeuwige, goede, toornige goden,
help ons toch, zeg ons, wie u verwondde,
met zijn heimelijk verborgen zonden.
Wie heeft er gespot, vals gezworen? Wie doodde?
Wie wil niet zeggen, wat hij heeft verkorven?
Wie brengt ons onheil, zo vreselijk?
Zo riepen ze. En Jona zei: Dat ben ik!
Ik heb gezondigd voor God. Mijn leven is bedorven.
Het is mijn schuld. Doe met mij naar uw wil.
God is vertoornd. Maar vromen hoeven daarvoor niet te boeten.
Ze huiverden. Ze grepen hem bij handen en bij voeten
en wierpen de schuldige overboord. De zee werd stil.
(Dietrich Bonhoeffer, Oktober 1944).
Jezus gebruikt het verhaal van Jona in de grote vis als teken van zijn dood en opstanding. Zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buit van de vis is geweest, zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in de schoot van de aarde zijn (‘is begraven, die nedergedaald is ter helle’) en op de derde dag door de barmhartige God worden opgewekt ten leven (‘de derde dag verrezen uit de doden’).
In de christelijke traditie is het verhaal van Jona in de vis bij uitstek het teken van de verrijzenis uit de dood. Het Jona-thema is onder de vroegchristelijke afbeeldingen de meest voorkomende verhalende voorstelling uit het Oude Testament. Als beeld van dood en opstanding verbeeldt het ook de doop: kopje onder in het water van de Schelfzee/Jordaan en zo bevrijd van de dood herboren worden tot nieuw leven als volgeling van Jezus Christus, de geliefde Zoon van God de Vader (Vgl. Mar. 1,9-15).
Evangelielezing: Marcus 1,14-20
Jehosjoe’a ben Perachaja zei: Bezorg jezelf een leraar, verwerf je een gezel en oordeel iedere mens steeds naar de maat van verdienste.’ (Aboth 1,6)
Van de Barmhartige God die Jona naar Nineve stuurt om hen te redden, legt ook Jezus getuigenis af. Ofschoon Johannes gevangen genomen is, vlucht Jezus niet weg voor zijn opdracht: Hij gaat naar Galilea om het goede nieuws van God te verkondigen: ‘De tijd is aangebroken, het koninkrijk van God is nabij: kom tot inkeer en hecht geloof aan dit goede nieuws!’ (1,15).
Jezus’ weg staat in het teken van de overgeleverde Johannes, de wegbereider, zó zal het Jezus ook vergaan (14,10.11.41.42.44). Jezus begint de verkondiging van het naderen van Gods koninkrijk – dat rijk van gerechtigheid en vrede, waarin JHWH volop genadig, barmhartig, lankmoedig en betrouwbaar blijkt te zijn – in het heidense Galilea. Omdat Gods heerschappij nabij is, is het nu het beslissende moment om om te keren en je toe te vertrouwen aan de blijde boodschap. Zoals Jona roept Jezus namens JHWH op tot om-keer. De bevrijding van mensen, te beginnen in Galilea, gaat hem ter harte.
Om namens God de weg van ‘de Zoon, mijn veelgeliefde’ (1,11) te kunnen gaan, heeft Jezus metgezellen (gabbers) nodig. Het omgaan met de Thora, het verkondigen van Gods woord is een opdracht van de gemeenschap, waarbij zowel leerlingen als leraar leerlingen zijn van dé Leraar (God, Thora). Voorbijgaande langs het Meer van Galilea (= antigoddelijke chaos) op weg naar Jeruzalem (dat is zijn einddoel, 10,32), ziet Jezus Simon en Andreas, Jakobus en Johannes – vissend en netten boetend (1,16.19). Dit zien betekent betrokkenheid, aanvaarding, barmhartigheid. Het heeft te maken met het zien van JHWH: ‘Ik heb gezien hoe ellendig mijn volk er in Egypte aan toe is!’ (Ex. 3,7).
Jezus roept de metgezellen twee aan twee – de mens en zijn broeder, Genesis 4 – om hen zo te kunnen uitzenden (1,20; 3,14; 6,7), bovendien is alleen een getuigenis van twee betrouwbaar (Deut. 19,15). Deze vier roept Jezus weg uit hun werk: ‘Hierheen, achter mij en Ik zal maken dat jullie vissers van mensen worden.’ Jezus doet een appèl op deze vissers om te breken met hun huidige bestaan, op te staan en een nieuwe opdracht te aanvaarden: dienstbaar zijn aan de verkondiging van Gods bevrijdende boodschap, zonder zich te laten afleiden en dus van Gods weg af te laten brengen.
Simon, Andreas, Jakobus en Johannes geven onmiddellijk gehoor, zij laten alles in de steek en gaan Jezus achter na, volgen hem (vgl. 1 Kon. 19,19vv). Over roeping gesproken!
Naarmate onze roeping volmaakter en groter is,
des te meer hebben wij tegenover Hem
bijzondere verplichtingen.
Daarom zegt de apostel:
Erken uw roeping (1 Kor. 1,26).
De Zoon van God is voor ons de weg geworden.
(Clara, Testament 3-4)
Literatuur
Barnard/G.van de Haar (red.), De Bijbel cultureel, Zoetermeer 2009, 273-280.
Bonhoeffer, Tot de nacht voorbij is (red. J. Hampe), Baarn 1976.
Deurloo, Jona, Baarn 1995.
Henkys, Geheimnis der Freiheit, Gütersloh 2005.
Janssen ofm, Zo Jona, zo Jezus?, in: Reliëf-4, 45 (april 1977) 97-104.
van der Post, Schijnbaar onbeduidend, Valkhof Pers 2010.
Spronk (red.), Jona, Amsterdamse Cahiers-22, Maastricht 2005.
Zandbelt, Jona, Boxtel 1987.
Preekvoorbeeld
Johannes de Doper wordt gearresteerd, horen we in de eerste woorden van het evangelie van vandaag. Wanneer er in Galilea vervolgingen uitbreken, is voor Jezus blijkbaar het geschikte moment aangebroken om in het voetspoor van zijn neef te treden. ‘De tijd is aangebroken’, zegt hij, ‘het koninkrijk van God is nabij.’ Als je erover nadenkt, zie je dat in deze eenvoudige mededelingen de nodige spanning opgeroepen wordt. Waarom was dit het geschikte moment voor Jezus? Had hij niet beter kunnen wachten tot het weer wat rustiger was? En waarom trok hij de conclusie dat juist nú het koninkrijk van God nabij was? Heeft dat koninkrijk niet meer te maken met het aanbreken van gerechtigheid en vrede dan met een nieuwe golf van onrecht en vervolging?
De Bijbel is op de keper beschouwd een onrustig makend boek. Het spreekt over het heil dat God voor ons mensen bereid heeft en ons aanbiedt, steeds weer opnieuw. Maar als we daarop ingaan, moeten we veel meer doen dan alleen dankjewel zeggen. Dan moeten we in beweging komen. Jezus zegt het hier ook duidelijk: ‘Kom tot inkeer en hecht geloof aan dit goede nieuws.’ In het Bijbelse taalgebruik betekent dat niet alleen maar een innerlijk proces, maar ook dat je je verbindt en bereid bent om stappen te zetten. Dat zien we direct in het vervolg van het verhaal. De vier vissers aan het meer van Galilea laten hun familie en hun werk achter en worden leerling van Jezus. Zij verbinden zich en nemen daar de consequenties van.
Maar het meest onrustig makend is misschien nog wel de context waarin Jezus en zijn leerlingen beginnen met de verkondiging van het evangelie, de context die ik net aangaf. Zij beginnen met te laten zien dat Gods heil dichtbij is en direct voorhanden, op een moment dat er, naar het lijkt, nog veel meer onheil, menselijk onheil op uitbreken staat. Wordt er werkelijk van Jezus en zijn leerlingen gevraagd hun nek uit te steken, hun leven te wagen?
Ik laat deze vragen even staan en ga naar een voorbeeld uit mijn eigen omgeving dat me altijd erg heeft beziggehouden. Een jaar of negen geleden werd er in de wijk waar ik woon een jongen van zeventien jaar ontvoerd. Ruim vier weken later werd zijn dode lichaam ergens in een zandafgraving gevonden. Deze gebeurtenis schokte het hele land. In de vier weken van onzekerheid had de moeder van de jongen zich niet laten zien. Ze leefde toen louter op kalmeringspillen. Maar toen alles verkeerd was afgelopen: het wachten, het betalen van het losgeld en de grootscheepse opsporingscampagnes van de politie, kwam ze te voorschijn. Nu was de tijd aangebroken. Ze liet zich interviewen op de televisie, ze zocht contact met de autoriteiten en riep haar buren op om haar te steunen in haar zoektocht naar gerechtigheid. Ze bleef dit onvermoeibaar doen totdat de daders ten slotte gevonden en berecht waren.
Deze vrouw heeft niet rustig haar moment uitgekozen om voor het voetlicht te treden. Zij werd door de omstandigheden klemgezet en besloot uiteindelijk niet langer een willoos slachtoffer te zijn. Het moment was verschrikkelijk, en had ogenschijnlijk niets van het koninkrijk van God. Maar de vrouw, met niet meer dan lagere school, toonde een doorzettingsvermogen en ook een gevoeligheid die mij meer dan eens verbaasd hebben. Ik geloof dat God op de meest onverwachte manieren mensen roept die dan laten zien dat zijn heil niet onbereikbaar ver weg is, maar misschien wel verrassend nabij.
Jezus heeft ook niet een geschikt moment uitgekozen om zijn messiaanse ster te laten schitteren. Hij begon toen zijn neef Johannes gevangengenomen werd. Toen wilde hij niet langer achterblijven. Het ging daarbij niet om hem, maar om het koninkrijk van God. En dat bestond niet uit een paradijsje op aarde, maar uit mensen die in beweging kwamen en er geloof aan hechtten dat gerechtigheid mogelijk is en de dood niet het laatste woord heeft. Het koninkrijk bestaat zo te zien vooral uit vlees en bloed.
God vraagt niet van ons helden te zijn. Maar hij vraagt wel van ons dat koninkrijk van hem mee te belichamen. Dat kunnen we als we, midden in het concrete leven dat we leiden, goed luisteren naar de stemmen en de tekenen die zeggen: behoed het leven, gerechtigheid is mogelijk. ‘Kom, volg mij! Ik zal van jullie vissers van mensen maken.’
Henk Janssen ofm, inleiding
Marc van der Post, preekvoorbeeld