- Versie
- Downloaden 38
- Bestandsgrootte 462.94 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
26 januari 2014
Derde zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 8,23b–9,3; Ps. 27; 1 Kor. 1,10-13.17; Mat. 4,12-(17)23 (A-jaar)
Inleiding
De oudtestamentische lezing voor deze zondag is duidelijk gekozen vanwege de evangelielezing, waarin de tekst als citaat wordt aangehaald. De korte profetische tekst van Jesaja over de komst van de Messias loopt eigenlijk door tot en met vers 9,6. Door deze inkorting krijgt de tekst een meer algemene betekenis.
Jesaja 8,23b–9,3
Zebulon en Naftali, oorspronkelijk twee gebieden in het noorden van Israël en genoemd naar de respectievelijke stammen of zonen van Jacob, hebben later in Jesaja’s tijd veel te lijden van de onderdrukking door Assyrië. Het gebied is dan min of meer verdeeld in drieën: de meest noordelijke kuststrook, het noord-oostelijke gebied (het overjordaanse) en een gebied voor de volkeren (Galilea). Plundering en wegvoering van de leiders van het volk hebben het gebied gemaakt tot een land waar Gods wet (Thora) niet meer onderhouden wordt. Toch kan Jesaja, sprekend namens God, niet anders dan de rest van het volk op zijn ellendig bestaan aanspreken en het Gods zegen aankondigen ondanks het onheil dat de Heer ook over dit gebied heeft doen komen. Maar God zal dit gebied tot bloei brengen; ‘heerlijk maken’, zoals de Statenvertaling zegt. Dit vers 23 is een soort samenvatting vooraf van het visioen dat in de volgende verzen in hoofdstuk 9 wordt ontvouwd.
In vers 1 wordt met zeer scherpe contrastbeelden (donkerte, doodse duisternis en licht) de verandering aangekondigd door Jesaja. Dit volk zal een groot licht zien. Dan spreekt de profeet ten overstaan van zijn gehoor in vers 2 en 3 direct tot God: ‘Gij hebt...’, etc.). God zelf zal deze verandering bewerkstelligen. Hij zelf zal blijdschap en vreugde brengen. En het volk zal deze blijdschap en vreugde laten zien en uiten, zoals eertijds na het binnenhalen van de oogst of bij het verdelen van de buit. Dit laatste staat in scherpe tegenstelling met de tijd van onderdrukking, waarbij het volk een armoedig slavenbestaan leidt, honger heeft en van haar bezittingen wordt beroofd.
Vers 3 geeft als het ware een verklaring voor deze ommekeer: God zelf heeft de absolute macht en zal daarvan gebruik maken om het drukkende juk volledig te breken, zoals hij dat in het verleden deed. Zie Richteren 6–8, Midiansdag.
Het meest opvallende aan dit visioen is, dat het licht voor of de bevrijding van de rest van Gods volk vanuit een onverwachte hoek komt en in een bijna vreemd land plaats vindt, een gebied van de volkeren. Daarmee is deze bevrijding behalve voor Israël ook voor de volkeren bestemd.
Matteüs 4,12-23
De perikoop van de evangelielezing van deze zondag bevat grofweg twee deelfragmenten: het begin van Jezus’ verkondiging in Galilea, met een onderbouwend citaat uit Jesaja, en het roepingsverhaal van enkele discipelen.
In de aanloop naar de grote Bergrede van Jezus (Mat. 5–7) wordt er door Matteüs een aantal ‘piketpaaltjes’ geslagen waarmee in grote lijnen al het perspectief van het evangelie van Jezus Christus wordt neergezet. Verschillende keren maakt de evangelist daarbij gebruik van citaten uit het Oude Testament. Zie o.a. Matteüs 1,23; 2,6.15 en 18; 3,3. Zo staat ook in de perikoop voor deze zondag een citaat uit Jesaja. Daarmee plaatst hij Jezus’ optreden zowel in het verlengde van het Oude Testament als ook in het perspectief van de messiasverwachting van het Oude Testament.
Na de inleidende verzen 12-13, waarin gewag wordt gemaakt van het gevangen nemen van Johannes de Doper, ziet Jezus zich genoodzaakt te vluchten of de wijk te nemen naar een gebied ver van Jeruzalem, naar Galilea. Zelfs het noordelijk gelegen Nazaret, zijn woonplaats, gaat hij voorbij. Vervolgens leidt Matteüs het citaat van Jesaja in met de woorden: ‘opdat vervuld zou worden’. Dit woord ‘vervullen’ is in het Grieks (plèroo) hetzelfde woord dat ook door Jezus gebruikt wordt in de Bergrede, in vers 5,17: ‘Ik ben niet gekomen om [de wet of de profeten] af te schaffen maar om ze te vervullen.’ Het citaat uit Jesaja 8 is niet letterlijk maar met enige vrijheid overgenomen. In dit citaat wordt het gebied ‘Land van Zebulon en land van Naftali’ nader gepreciseerd als het gebied aan de weg naar zee en aan de overkant van de Jordaan. Maar belangrijker nog is de omschrijving in vers 15d: ‘Galilea van de heidenen’. Jezus neemt de wijk naar een heidens gebied, een gebied waar de Thora niet (meer) onderhouden wordt. Dit gebied wordt in het citaat in vers 16acd verder omschreven als een plaats waar het volk in duisternis leeft, ja in de schaduw van de dood. Het kan bijna niet zwarter omschreven worden. En dan volgt het onverwachte, dat Jezus juist hier zijn prediking begint. En niet in Jeruzalem. Juist dit gebied heeft met Jezus’ komst een groot licht gezien; over dit gebied is een groot licht opgegaan, vers 16be. Zo laat Matteüs de oudtestamentische profetie van Jesaja in vervulling gaan. Door Jezus zullen dood en duisternis wijken voor licht en leven. Jezus staat dus in die oudtestamentische traditie. En belangrijk: Jezus, die de Messias is, is er ook voor de heidenen of de volkeren.
Met vers 17 begint, officieel lijkt het, de verkondiging van Jezus met een oproep aan de gelovige of volgeling van Jezus. ‘Bekeer u, want het koninkrijk der hemelen is ophanden.’ Ook Johannes de Doper begon zijn prediking letterlijk aldus (Mat. 3,2).
De joodse auteur Marcus van Loopik heeft in zijn boek Balk en splinter (Amsterdam, PaRDeS, 2011, pag. 33 e.v.) een zeer verhelderend hoofdstuk geschreven over dit begrip ‘koninkrijk der hemelen’. ‘Koninkrijk der hemelen’ is ongeveer gelijk aan de term ‘koninkrijk van God’. Bij de rabbijnen werd er nauwelijks verschil gemaakt tussen deze termen. Dit koninkrijk heeft wel een dubbel aspect. Het is al aanwezig, realiteit, in een ieder die het ‘als een toevluchtsoord in zijn hart meedraagt’. Anderzijds is het nog aanstaande en wachten we erop (toekomst), totdat het voor iedereen werkelijkheid zal worden en iedereen naar Gods wet (Thora) leeft. In dit laatste geval is het ook een opdracht om Gods koningschap binnen de hele mensheid gestalte te geven.
Binnen de joodse traditie heeft het begrip nauwelijks een toekomstig (eschatologisch) aspect. Het duidt vooral op de praktijk in het hier en nu, om de wet, de Thora, te onderhouden. Het gaat erom in allerlei zaken die Gods naam betreffen Gods koningschap gestalte te geven. Van Loopik verwijst naar Martin Buber, die stelde dat ‘koninkrijk des hemels’ in Jezus’ tijd geen ‘hemelrijk’ kon betekenen in de zin van een andere wereld, maar dat het vooral een aanduiding was van ‘het koningschap van God, dat in de hele schepping vervuld wil worden en deze zo tot voleinding wil brengen.’
Binnen het christendom heeft het toekomstige (eschatologische) aspect van het ‘koninkrijk des hemels’ meer nadruk gekregen. Jezus zelf wist dat dit koninkrijk met zijn komst al deels gerealiseerd was. Anderzijds moet hij het definitieve koninkrijk dichtbij geacht hebben omdat hij het einde verwachtte van de ellende en het lijden van zijn volk in zijn tijd.
Jezus’ oproep ‘bekeer u’ is een oproep om zich te houden aan de Thora, de wet, die hij zoals later zal blijken juist wil aanscherpen (Mat. 5,17). Ieder die dat doet en zich bekeert, maakt een deel van dit koninkrijk tot tastbare werkelijkheid. Dit is het uitgangspunt voor zijn prediking.
Zo plaatst Matteüs Jezus duidelijk in de joodse traditie van de Thora. En heeft hij willen aangeven hoezeer het ‘koninkrijk van God’ door Jezus optreden al aan het doorbreken was.
Hierna volgt het tweede fragment: de roeping van enkele vissers. In vers 18-22a worden tot tweemaal toe twee broers geroepen om Jezus te volgen. Beide roepingsverhalen versterken elkaar omdat ongeveer twee keer dezelfde geschiedenis wordt verteld, met enkele nuances. De vissers die geroepen worden om achter Jezus aan te gaan, een soort bekering dus, worden ook geroepen om andere mensen te roepen. Deze vissers laten bij hun aansluiting bij Jezus hun oude werk resp. hun vader (ouders) achter zich.
In vers 22b-23 volgt de afsluiting van onze perikoop. Het is een soort samenvatting van het optreden van Jezus. Een grote menigte volgt hem. Zo overtuigend was Jezus. Jezus trok rond in heel Galilea. Misschien mogen we hieronder verstaan: ‘in heel de heidenwereld’. Hij leerde in de synagogen. Hij verkondigde het goede nieuws van het Koninkrijk van God. En hij genas iedere ziekte of kwaal onder het volk. Leren, verkondigen en genezen is een eenheid binnen het optreden van Jezus.
Tot besluit
De troostrijke woorden van Jesaja, herhaald in de evangelielezing, zijn bedoeld voor alle volkeren. Jezus haalt deze woorden aan, niet om een nieuwe of andere wereld te beginnen, maar juist om het oude visioen van het koninkrijk van God te vervullen en Gods koningschap opnieuw gestalte te geven door het praktiseren van Gods wet of Thora. Daartoe roept hij ook zijn leerlingen op. En daartoe roepen deze lezingen ook ons, hedendaagse gelovigen op. Om het koningschap van God als een kostbaar toevluchtsoord in ons te dragen en uit te dragen, zodat het iedereen aanspreekt.
Preekvoorbeeld
Vandaag laat de evangelist Matteüs ons weer eens zien hoezeer het Oude en het Nieuwe Testament bij elkaar horen. De eerste lezing uit de profeet Jesaja is nauw verbonden met het evangelie uit het nieuwe testament. Jesaja weet hoe moeilijk de mensen het hebben; hoe zij moeten ‘wonen in de schaduw van de dood’. Binnen deze beleving en context heeft de profeet Jesaja een visioen, een droom. Hij heeft het over het dóórbreken van het licht. En met die belofte probeert hij troost en hoop te brengen in donkere dagen.
Voor de evangelist Matteüs gaat nu deze droom in vervulling. Wat toen door Jesaja beloofd werd, staat nu te gebeuren. Nu! Na de doop van Jezus in de Jordaan door Johannes.
Dit is een heel spannend moment in het evangelie. Zowel voor Jezus als voor iedereen die nieuwsgierig is naar deze Jezus. Wat gaat er met hem gebeuren? Wat is zijn verhaal? Wat wil Jezus van zijn toehoorders? Van ons?
Vandaag begint Jezus aan zijn verkondiging. Vanaf vandaag gaan wij méémaken (en mee-máken!) hoe het zal gaan met dat koninkrijk van de hemel. Want het koninkrijk van de hemel: dat is Jezus’ droom, zijn visioen. Het is zijn project. Het koninkrijk is dichtbij. De wereld waarin mensen met elkaar verbonden zijn, om elkaar geven en afstemmen op elkaar, die wereld kunnen wij maken – samen. Dan kan er echte vrede komen, zieken worden genezen, gevangen getroost. Maar – voegt Jezus er meteen aan toe – het vraagt wel iets van je, ook van ons. Als je tenminste mee wilt doen. En hij vraagt niet zomaar iets! Hij nodigt ons uit tot een intieme innerlijke beweging, een ommekeer, een nieuw begin. Een verandering van binnen uit, vanuit je hart: kom tot inkeer. Doe mee en laat zien hoe veel mooier wij onze wereld kunnen kleuren! Want dit koninkrijk van de hemel komt er niet buiten ons om.
Paus Franciscus liet ons hiervan in het voorbije jaar treffende voorbeelden zien. Nog maar enkele weken was hij gekozen tot Paus toen hij in de Goede Week jonge gedetineerden in de gevangenis opzocht en hen de voeten waste. Hij kwam niet om hen de les te lezen of opnieuw te beschuldigen. Integendeel hij maakt naar hen een nederig gebaar en laat zo voelen: ook jullie horen erbij, de kerk stoot jullie niet uit de kring, ook jullie zijn kinderen van God, hij heeft je lief. De jeugdige gevangene accepteren als mens, dat is het eerste, daarna pas is er vanuit acceptatie ruimte om te zoeken naar een goede levenshouding en gedrag.
Een paar maanden later bezocht hij Afrikaanse vluchtelingen die de oversteek maken naar het rijke Europa, met gevaar voor eigen leven. Gedreven door hoop op een beter leven. Weg uit de beklemming van de armoe en de honger. Hoe moeilijk hun situatie ook is; hoe moeilijk wij het ook hebben met hun komst omdat we er geen raad mee weten: de Paus maakt een gebaar van liefde. Niet om de stroom vluchtelingen te vergroten. Wel om aandacht te vragen voor hun humanitaire nood. Zo breekt deze Paus muren af. Hij wast de voeten van jonge gevangenen, van christenen en moslims. Hij omarmt de vluchtelingen, sluit ze aan zijn hart. Op deze manier breekt het rijk der hemelen door. Dan voel je hoe mooi onze wereld kan worden. Hoe ook wij zelf de wereld mooier kunnen kleuren (Herman van Veen: Anne). De sleutel daartoe hebben we zelf in handen. Openen we de deur van ons hart? Of: draaien we ons weg van de pijn en de nood van medemensen? Durven we kleur te bekennen en op te komen voor groepen die naar de rand van de samenleving worden gedreven?
Het is goed ons te realiseren dat Jezus het donker en de schaduw opzocht. Juist daar kan het licht doorbreken, op plekken waar we het misschien helemaal niet verwachten.
Afgelopen week was ik op huisbezoek bij een vrouw die een half jaar geleden weduwe was geworden. Ze zat midden in de rouw. Haar verdriet was groot. Vooral de nachten waren heel moeilijk. Ze kon vaak de slaap niet vatten. Miste haar man enorm. De stilte en het donker versterkten de traagheid van de nacht. Zeker, er waren ook lichtpunten, vertelde ze. Een ervan trof me bijzonder. Gaandeweg was in de voorbije maanden het rouwbezoek minder geworden. Maar een buurvrouw was elke week blijven komen, die durfde het contact aan te gaan en te onderhouden. Ook in deze donkere maanden, nu er weinig vrolijkheid te melden viel. Zij kwam gewoon, ging zitten, dronk koffie, luisterde en stelde vragen. En de weduwe kon haar verhaal kwijt, de aandacht was helend. De buurvrouw bleek een echte mensenvisser, zij ving de weduwe op.
Op zulke plekken breekt het licht in mensen door. Wie het meemaakt wordt er warm van. Het is ontroerend te zien wat mensen voor elkaar kunnen betekenen. Inderdaad, het koninkrijk der hemelen ligt voor onze voeten, is binnen handbereik. Het is zeer nabij.
Wim van Stiphout, inleiding
Arie van Boekel, preekvoorbeeld