- Versie
- Downloaden 42
- Bestandsgrootte 295.77 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
13 december 2009
Derde zondag van de Advent
Lezingen: Sef. 3,14-18a; Jes. 12,2-6; Fil. 4,4-7; Luc. 3,10-18 (C-jaar)
Inleiding
Sefanja 3,14-18a
Sefanja is een profeet van tegenstellingen. Hij spreekt zowel over de meest gruwelijke verschrikkingen als over de grootst mogelijke vreugde. Het kruispunt tussen deze uitersten is gelegen in de ‘dag van de Eeuwige’ die nabij is. Dan komt alles wat verborgen was aan het licht, de bedoelingen en de daden van alle mensen worden uitgezuiverd en onrecht wordt gestraft. Voor de slachtoffers van het onrecht, voor hen die overeind blijven in de verdrukking is er enkel vreugde en geluk.
In alle toonaarden klinkt deze boodschap door in de passage van deze adventszondag. De vreugde betreft zowel het volk Israël – ook dochter Sion en dochter Jeruzalem genoemd – als God zelf. Dat is een bijzondere en belangrijke gedachte: God schept vreugde in de vreugde van mensen. De Eeuwige is aanwezig te midden van de mensen en geluk is hun deel. Niemand hoeft meer te vrezen. God bevrijdt en redt, hij schept ruimte en is met zijn volk in gemeenschap. De tekst roept op om niet te versagen, om de handen niet te laten verslappen, dat wil zeggen de moed hoog te houden. Tegen de schijn van het tegendeel in blijft God aanwezig en is het zaak daarop te vertrouwen. De zinsnede in vers 17 ‘in zijn liefde zal hij zwijgen’ kan ook worden begrepen als ‘hij zal uw overtredingen bedekken met zijn liefde’. God vernieuwt zijn liefde en vergeeft de misstappen van zijn mensen, als ze zich keren tot hem.
Jesaja 12,2-6
In deze passage komen dezelfde thema’s aan bod als in de Sefanja-tekst. God is de redder van degenen die op hem vertrouwen. Vreugde zal de boventoon voeren wanneer God opnieuw wordt ervaren als de bron van het leven. God, de Heilige van Israël, woont te midden van zijn volk. Behalve de genoemde thema’s komt hier een nieuw element ter sprake: de universaliteit van Gods reddende kracht. Aan alle volken moet verkondigd worden hoe wonderbaarlijk de daden van de Eeuwige zijn. Heel de aarde moet het weten.
Filippenzen 4,4-7
Gaudete! Blijdschap en vreugde vormen eveneens de boodschap van de verzen uit de Filippenzenbrief. Hier is de vreugde concreter ingevuld en toegespitst op de ervaring van de nabijheid van de verrezen Heer Jezus Christus. Hoewel God in deze ervaring sterk aanwezig is, gaat hij er niet volledig in op. Zijn vrede gaat alle verstand te boven en is grenzeloos. Toch is de nabijheid van God niet altijd voor iedereen te bemerken of aan te tonen.
Theo Gunkel verwoordt dit gegeven naar aanleiding van onze tekst aldus: ‘De Heer kan dichtbij zijn en toch verborgen. Het is een wijdverbreid misverstand, meestal als een stilzwijgende en vanzelfsprekende vooronderstelling, dat men de nabijheid van God zou moéten bespeuren en ervaren. Mensen zeggen vaak: “God is mij nabij” en “ik ervaar zijn aanwezigheid, zijn vreugde, zijn vrede”. Dit kan ons geschonken worden en het wordt ons geschonken als kracht op onze weg. Maar zoals de zon blijft schijnen en wij in zijn licht blijven leven, ook wanneer hij door wolken bedekt is, zo kan God ons nabij zijn terwijl wij deze nabijheid niet voelen, wanneer hij ver van ons lijkt, hetzij in lijden, in beproeving, bij innerlijke armoede en verlatenheid. Wij vragen dat ons toch iets wordt geschonken van datgene wat de apostel noemt als vrucht van deze nabijheid van de Heer: vreugde te midden van verdriet, zorgeloosheid te midden van gevaar en onzekerheid, goedheid en vriendelijkheid voor allen in een wereld waarin mensen zo vaak vijandig tegenover elkaar staan en afgunstig zijn. Dat wij in een wereld die nog altijd niet in vrede is, iets mogen vermoeden en aanvoelen van de vrede die alle begrip te boven gaat.’
Lucas 3,10-18
Deze passage staat in de context van het optreden van Johannes de Doper (Luc. 3,1-20). De evangelist Lucas plaatst dit optreden in een historisch perspectief. Tiberius is keizer van het Romeinse Rijk, Pontius Pilatus is diens waarnemend gouverneur in Judea (en Samaria) en Herodes is viervorst over Galilea (3,1). Van Herodes is opnieuw sprake in 3,19-20 waarmee de perikoop wordt afgesloten. Het citaat uit Jesaja geeft aan dat er iets staat te gebeuren, dat er een wending zichtbaar wordt in de weg van de Eeuwige (3,4-6). De mensen die massaal uitlopen en zich door Johannes willen laten dopen als voorbereiding op deze verandering, krijgen van hem te horen dat de doop geen garantie biedt voor het oordeel waarmee de omwenteling gepaard gaat (vergelijk Sefanja). Evenmin zijn ze gewaarborgd vanwege hun afstamming, door het gegeven dat ze kinderen van Abraham zijn. Hun instelling, hun levenswijze moet veranderen om te passen bij het nieuwe leven.
‘Wat moeten we doen?’ vragen ze aan Johannes. Drie keer komt deze vraag in de tekst terug, telkens afkomstig van een andere groep en telkens iets anders geformuleerd. Eerst stelt de menigte deze vraag, dan de tollenaars en ten slotte de soldaten. Johannes geeft telkens een ander antwoord. Dat betekent dat omkeer niet voor iedereen dezelfde inhoud heeft. Er is geen standaard antwoord op de vraag: ‘wat moet ik doen om vrucht te dragen?’ Afhankelijk van de positie waarin iemand verkeert, afhankelijk van de mogelijkheden die iemand heeft, krijgt het nieuwe leven gestalte. Delen wat je hebt aan voedsel en kleding met wie niks heeft, geldt voor ieder mens. De tollenaars die het belastinggeld voor de Romeinen moesten innen, adviseert Johannes om niet meer te vorderen dan is voorgeschreven. De soldaten krijgen de opdracht niemand geld af te persen en tevreden te zijn met hun soldij. Blijkbaar was dit niet de heersende praktijk van de tollenaars en van de soldaten. Van iedereen wordt gevraagd zich te gedragen volgens de code van de gerechtigheid. De doop is de bevestiging van een innerlijke omkeer. Het is een fundamentele, radicaal andere manier van denken (in 3,9 is sprake van de radix, de wortel van de boom) met als gevolg een verandering in gedrag.Wanneer de mensen zich afvragen of Johannes wellicht de verwachte Messias is, de gezalfde, wijst hij van zichzelf af naar degene die komt. Dit doet hij in heftige bewoordingen. Hij spreekt over ‘vuur’ dat zuivert, aansluitend bij het vernietigende vuur van vers 9. Het proces van uitzuivering gaat gepaard met de scheiding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Dit proces is onlosmakelijk verbonden met de verkondiging van het goede nieuws (3,18). De toon van Johannes is dezelfde profetische toon als die van Sefanja en Jesaja.
Preekvoorbeeld
Tot de gestalten die door de liturgie in de voorbereidingstijd op Kerstmis ten tonele worden gevoerd, hoort Johannes de Doper. Zijn optreden wordt door de evangelist Lucas in een historisch perspectief geplaatst. Tiberius is keizer van het Romeinse Rijk, Pontius Pilatus is diens waarnemend gouverneur in Judea en Samaria. Herodes is viervorst over Galilea. Tegen de achtergrond van dit historische panorama wordt ons ook duidelijk gemaakt wat Johannes voor ogen zweefde. Hij was ervan overtuigd dat God in de heel nabije toekomst zijn volk tegemoet zou treden. Op deze ‘dag van de Eeuwige’ zou volgens de profeet Sefanja alles wat verborgen was aan het licht treden, de bedoelingen en de daden van alle mensen zouden worden uitgezuiverd en alle onrecht zou worden bestraft. Voor de slachtoffers van het onrecht, voor hen die overeind blijven in de verdrukking is er enkel vreugde en geluk.
Intussen is de ‘dag van Eeuwige’ gekomen. Anders dan de mensen rondom de Doper hadden verwacht. De ‘Eeuwige’ is in de gestalte van een mens verschenen, in zwakheid, onopgemerkt door de groten van deze wereld, en zelfs niet eens ondubbelzinnig herkenbaar voor menselijke ogen. De voorstellingen van de Doper en zijn tijdgenoten over het komen van God werden overhoop gehaald. Wie dit komen als iets groots en imposants had verwacht, verging het als de beide landlopers Wladimir en Estragon uit het bekende theaterstuk van Samuel Becket, die beiden wachten op Godot, hun tijd verkletsen en ten slotte moeten constateren dat ze vergeefs hebben uitgezien naar hem.
Wij christenen kunnen niet doen alsof wij niet zouden weten dat God onder ons is verschenen in Jezus de Christus. Wij kunnen dus de verwachtingen van Johannes en zijn toehoorders niet nog eens ‘spelen’, zoals acteurs op het toneel. Toch blijft de figuur van Doper en zijn boodschap, waarvan wij in het evangelie brokstukken verzameld vinden ‘actueel’. Het is wellicht goed een paar aspecten ervan te belichten. Eerst en vooral verwerpt Johannes iedere rechtvaardiging op grond van afstamming of vroegere verdiensten, bijvoorbeeld het gegeven kinderen van Abraham te zijn. De boom wordt niet geoordeeld naar zijn wortels maar naar de vruchten die hij voortbrengt. Vervolgens toont Johannes aan dat leven in de overtuiging van Gods nabijheid concrete gevolgen heeft. En hierbij denkt hij niet aan een wereldvlucht of aan de navolging van zijn eigen leefwijze. Hij heeft een concrete bekering op het oog.
Wanneer eerst de menigte en vervolgens de soldaten en ten slotte de tollenaars Johannes de vraag stellen wat zij moeten doen, geeft hij een concreet antwoord: ‘wie dubbele kleding heeft, laat hij delen met wie niets heeft en wie voedsel heeft, laat hij hetzelfde doen.’ De nachten in Palestina kunnen kil zijn. Wie van Jeruzalem naar de oevers van de Jordaan trok om de Doper te zien en te horen, moest met een overnachting in de open lucht rekenen. Het is hierbij goed denkbaar dat de één rijkelijk voorzien was van voedsel en kleding, terwijl het de ander, hetzij uit armoede, hetzij uit nalatigheid, ontbrak aan beschutting tegen de kou en brood tegen de honger. Aan de tollenaars, wier eigenmachtig optreden een vorm was van oogluikend toegestane afpersing, en aan de soldaten die niet terugschrokken voor intimidatie, plundering en chantage, geeft hij hetzelfde bevel: verzaak aan de kwalen die zo vaak gepaard gaan met uw beroep. De bekering waarover Johannes het heeft, krijgt meer waarde wanneer ze omgezet wordt in concrete daden. Van iedereen wordt gevraagd zich te gedragen volgens de code van gerechtigheid. Het doopsel dat Johannes toedient is de bevestiging van een innerlijke ommekeer.
Ook hierin blijkt hij terecht een voorloper van Jezus genoemd te kunnen worden. Beide benadrukken, in de lijn overigens van de profeten, dat God slechts gediend is met concrete daden. Het kan niet de bedoeling zijn hier een soort staalkaart aan te bieden van dit soort daden. Want dit zou neerkomen op het onderschatten van ieders verbeelding. Ieder van ons kan voor zichzelf nagaan of hij of zij op de plaats waar we staan, niet verzuimt de gevolgen te trekken uit zijn geloofsovertuiging. En we zijn niet te oud om steeds opnieuw te proberen de radicaliteit van onze christelijke overtuiging gestalte te geven in het gewone dagelijkse leven.
Door Brouns-Wewerinke, inleiding
Ernest Henau, preekvoorbeeld