- Versie
- Downloaden 57
- Bestandsgrootte 376.97 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 30 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
18 november 2012
Drieëndertigste zondag door het jaar
Lezingen: Dan. 12,1-3; Ps. 16; Heb. 10,11-14.18; Mar. 13,24-32 (B-jaar)
Inleiding
Tegen het eind van het kerkelijk jaar worden in het kader van de Voleinding teksten gelezen die gaan over het aanbreken van het koninkrijk Gods. De lezingen uit Daniël en Marcus worden apokalyptisch genoemd. Ofschoon Apokalyps ‘openbaring’ betekent, zijn de teksten eerder verhullend. Ze zijn alleen voor ingewijden openbarend. De apokalyptiek schrijft in geheimzinnige taal over de stand van zaken in de wereld, de kosmos, en hoe de geschiedenis tot haar voltooiing wordt geleid. De afloop geschiedt nooit zonder een kosmische strijd die aan de uiteindelijke verlossing vooraf moet gaan.
Ondanks de angst die deze teksten inboezemen, willen zij de vervolgde gelovigen juist bemoedigen. Er zullen tijden aanbreken waarin veel geleden zal worden. De goeden zullen onder de kwaden lijden. De apokalyptiek doet daar nog een schep bovenop: het wordt nog erger. De apokalyptiek eindigt echter met een boodschap van hoop op verlossing. Die boodschap luidt: houd vol, geef niet op. Aan de verdrukking en rampspoed is een grens gesteld. God zal recht doen aan de uitverkorenen, de geroepenen onder het volk. Nochtans is niet op voorhand duidelijk wie zich daartoe mag rekenen. Dat blijft tot op het laatste moment (het laatste oordeel) verborgen.
Voor West-Europese lezers is het moeilijk zich apokalyptische literatuur van binnenuit eigen te maken. Wij leven niet met een dergelijk gevoel van eindtijdelijkheid en voelen veelal geen drang om bevrijd te worden. Misschien moet je eerst zulke extreme gebeurtenissen aan den lijve ervaren hebben om de apokalyptiek beter te begrijpen. Zoals
ik zelf ooit een zeer gelovige Afrikaanse asielzoeker sprak die de vervolging en martelingen die hij in zijn geboorteland ondergaan had, herkende in de evangelielezing van deze zondag. Het was voor hem het bewijs van de waarheid van de Bijbel. Christus had het geweld dat hij ondergaan had, allemaal al voorzegd. Die wetenschap had hem moed gegeven om vol te houden.
Daniël 12,1-3
De korte lezing uit het begin van hoofdstuk 12 is de afronding van hoofdstuk 11 dat als een profetie klinkt. Hoofdstuk 11 beschrijft de opkomst en ondergang van Alexander de Grote (vierde eeuw v. Chr.) gevolgd door de onderlinge strijd van zijn troonopvolgers. De profetie eindigt bij Antiochus Epifanes (midden tweede eeuw v. Chr.). De religieuze vervolging onder deze vorst wordt uitvoerig beschreven in de boeken van de Makkabeeën.
De rechtvaardigen die in Israël gesneuveld zijn, die ‘in het stof slapen’, zullen volgens Daniël 12 opstaan. Met hen zullen overigens ook hun tegenstrevers opstaan. De rechtvaardigen zullen opstaan om eeuwig te mogen leven, de anderen om verdoemd te worden en verloren te gaan. De ‘verlichten’ (maskiliem), zoals de NBV dit woord vertaald
heeft, zullen zijn als sterren die stralen aan het firmament van de hemel. Zij zijn eerder in 11,33-36 aangeduid als degenen die onder het volk trouw aan God zijn gebleven maar toch hun leven verloren. Ze zijn met het zwaard gedood en met vuur verbrand, of ze werden gevangen en beroofd. Ze kregen wel bijval van mensen, maar die hulp stelde niet veel voor. Sommige rechtvaardigen bezweken helaas onder alle martelingen, en braken met het
geloof. Maar Daniël spreekt de wens uit dat zij toch nog gelouterd mogen worden. De verlichten, de getrouwen, bleken dus niet allemaal louter stralende gelovigen die tot het bittere eind stand hielden. Het waren ook stervelingen die bezwijken konden.
In 12,3 worden deze verlichten ook aangeduid als degenen ‘die velen rechtvaardig maken’. Bedoeld wordt dat zij door hun leven en hun onderricht anderen leerden het geloof vast te houden. Om die reden kiezen sommige vertalingen in plaats van ‘verlichten’ voor ‘leraren’ of ‘wijzen’ of ‘geleerden’.
Twee interessante kwesties uit dit korte gedeelte verdienen toelichting: de rol van Michaël en het boek waarin alles opgeschreven staat.
Michaël speelt in Daniël de rol van een hemelse vorst die het voor het volk Israël opneemt (Dan. 10,13). In de apokalyptiek werd gedacht dat de strijd op aarde een pendant had in de hemelen. Voor elk volk stond een hemels leger dat met een eigen aanvoerder tegen elkaar in de hemelen streed. Michaël deed dat voor Israël. Daniël 12,1 zegt alleen dat ‘Michaël stond bij de zonen van zíjn volk’. De middeleeuwse rabbijn Rasji meent dat
‘staan’ betekent dat hij opstond, zweeg en wachtte tot God eindelijk zou beslissen wat er met ‘zijn (dus Gods) volk’ moest gebeuren. Een andere uitleg (in Exodus Rabba) luidt dat Michaël stond om in het hemelse tribunaal voor het volk te pleiten. Volgens deze midrasj staat hij daar niet zwijgend voor de hemelse troon, maar spreekt hij voor Israël ten beste. De strijd die hij voert, is een verbale strijd tegenover de aanklagers die het volk zijn zonde
aanwrijven. Tegenover de andere volkeren had Israël zich weliswaar niet moreel beter getoond maar het had wel als enige volk Gods Thora aanvaard aan de voet van de Sinai. Israël verdient daarom vrijspraak.
Het tweede element is ‘het boek waarin allen opgeschreven staan’. Omdat het boek direct genoemd wordt na de vermelding van ‘uw volk dat gered wordt’ is de gebruikelijke uitleg dat het hier om een boek gaat waarin de namen van de rechtvaardigen opgetekend staan. Deze plaats lijkt dan de oudste bijbelse vindplaats te zijn van een in de hemel bijgehouden register van namen van rechtvaardigen. Maar Rasji leest opnieuw anders. Hij
leest ‘al wat geschreven staat in het boek’. ‘Al’ slaat op alle profetieën die hier in dit boek zijn opgetekend. Zij zullen bij het openen van het boek, dus bij herlezing, hun waarheid bewezen hebben. Rasji vertaalt dan: ‘alles wat in dit boek is opgeschreven zal gebeuren.’
Marcus 13,24-32
Joseph Ratzinger (Paus Benedictus XVI) heeft in Jesus von Nazareth geconcludeerd op grond van dit hoofdstuk en vergelijkbare passages dat Jezus rekende met ‘het tijdperk der volkeren’. Het was niet zo dat Jezus dacht dat met hem het Koninkrijk van God definitief was doorgebroken. De heidenen hadden de macht, en dat zou ook nog even zo het geval blijven. In feite manen de apokalyptische redevoeringen, en zeker ook de evangelielezing van vandaag, om waakzaam te zijn en nuchter. De Mensenzoon volgen houdt vervolging en rampspoed in. De nood zal ongehoord groot zijn (Mar. 13,19 speelt toe op Dan. 12,1).
Tegelijk worden de gelovigen gemaand niet af te gaan op de brengers van goed nieuws. De apokalyptiek waarschuwt voor valse hoop. Het is een illusie het moment van de Messiaanse verlossing te berekenen. Zelfs de Zoon is daartoe niet bij machte, lezen we bij Marcus. Slechts de Vader weet het. Wel mogen we weten dat rechtvaardigheid telt. De
komst van de definitieve verlossing wordt bespoedigd door de rechtvaardigen onder ons.
Zonder hen zou iedereen bezwijken nog voor de verlossing was aangebroken. Zij die van hun geloof durven getuigen voor tribunalen, hoeven niet te vrezen dat ze geen verhaal hebben. De heilige Geest zal voor en door hen spreken (v. 11). Hemel en aarde mogen vergaan, maar niet de woorden van de Mensenzoon (v. 31).
Preekvoorbeeld
Let op de vijgenboom…
Geweld en verraad, onderdrukking en verwoesting, oorlogen en geruchten, onrecht en haat – heel Marcus 13 lijkt te gaan over deze dreigende gebeurtenissen. Zo hebben mensen Marcus 13 ook steeds gebruikt om het einde van de tijden aan te kondigen. Want daar staat dat allemaal toch al?! Steeds blijken mensen er gevoelig voor dat deze woorden daarover gaan. Tot in onze tijd toe.
Nu is het misschien ook wel verleidelijk zo te denken. Er is immers van alles mis in onze tijd?! Er is een economische en financiële crisis, landen vertrouwen elkaar niet meer, er zijn oorlogen en opstanden in het Midden-Oosten, gevechten in Afrika om kostbare grondstoffen, er is honger en onrecht, angst over de leefbaarheid van onze aarde. Geen wonder dat onheilsprofeten daarop inspelen en soms ook gehoor vinden: het einde van de
tijd is aangebroken…
Maar toch is dat raar. Jezus zelf zegt in dit Bijbelgedeelte dat zelfs hij niet weet wanneer dat zal zijn. Niemand dan God de Vader alleen. Dat zou ons wantrouwig moeten maken tegenover mensen die zeggen het allemaal wél te weten. Noch afgezien van het feit dat bedreigende situaties er altijd zijn geweest. In iedere eeuw, in elk continent waren er gebeurtenissen waarvan mensen dachten dat het einde over hun leven losbarstte.
Maar hoe zouden we dit Bijbelgedeelte dan wél kunnen lezen en wat zou het ons mogelijk wél te zeggen hebben?
Als we meer precies naar dit hoofdstuk kijken, valt op dat Marcus 13 een aparte plaats heeft in het evangelie. In de hoofdstukken hiervoor, al vanaf hoofdstuk 10, schrijft Marcus over het komende lijden van Christus. Over de weg die hij moet gaan, van toenemende spanning;; de weg die leidt naar zijn dood… Maar net daarvóór komt dít
hoofdstuk, dat vertelt over het lijden van de volgelingen van de Heer, over alle onheilsgebeurtenissen die hen zullen overkomen. Ook zo horen Jezus en zijn volgelingen dus bij elkaar.
Het is allereerst een waarschuwing. Niet alleen Christus lijdt in en aan deze wereld. Net zo goed lijden zijn mensen aan wat hen allemaal overkomt. Overigens wie niet helemaal wereldvreemd is, wel weet dat het leven zo in elkaar steekt. Dat het lijden z’n tol eist, hoeft ons niet te verbazen. Blijf wat dat betreft maar nuchter.
Het meest wonderlijke aan Marcus 13 is, dat het zegt dat het lijden dat wij in deze wereld zien en soms zelf ervaren, nu juist niet het einde is! Ook daarin verschilt het lijden van de volgelingen niet van hun Heer zelf. Ondanks de zware druk die je op het leven kunt voelen is dat niet wat God op het oog heeft. Integendeel zelfs, wij worden juist opgeroepen om in dat alles te zoeken naar andere, nieuwe, hoopvolle tekenen, die aangeven dat het
Koninkrijk van God niet een aflopende zaak is, maar dat die boodschap van Jezus leeft en nog altijd doorbreekt door het duister heen tot een licht voor mensen. Dat is de achtergrond van de gelijkenis van de vijgenboom. Eén van de bomen in Israël die haar blad verliest en in het voorjaar weer nieuwe knoppen zet. Als dat gebeurt,
weet je dat er een nieuw seizoen, een nieuwe tijd aanbreekt.
Met andere woorden, let op; kijk uit je ogen naar wat er te midden van alle winterkou en duisternis aan nieuwe dingen gebeurt; dingen waar God zijn handtekening in schrijft; daar waar mensen – Godlof – worden opgericht, nieuwe perspectieven krijgen, niet alleen gelaten worden in hun misère, tot hun recht komen en geluk ervaren.
Het is alsof Jezus ons een hart onder de riem wil steken en zegt: leef bewust. Laat je niet overmannen door alle onheil. Ga niet in een hoekje zitten wachten of de slagen ook jou treffen, maar blijf iemand die uitziet, te midden van alle onheil naar het Koninkrijk van God. Wees geen afwachter, maar een verwachter.
Hoe doe je dat? In een moeilijke en zware tijd toch blijven zoeken naar tekenen van het Koninkrijk van God?
Ik stel u een geloofsgetuige ten voorbeeld: Dietrich Bonhoeffer, Duits theoloog en deelnemer aan het verzet tegen Hitler, gevangen gezet en in 1945 alsnog ter dood gebracht.
Ook hij leefde in zo’n tijd van onmetelijk onheil en onmenselijk lijden. Hij schreef vanuit de gevangenis, dat er volgens hem twee dingen waren waar het in zo’n tijd op aankomt:
bidden en het doen van gerechtigheid. Dat was voor hem geen theorie. Hij leefde dat. Zo verwachtte hij te midden van de machten van de dood een nieuw begin. Bidden, bij God voor mensen blijven opkomen, blijven vragen voor hen naar de komst van dat Koninkrijk. En het doen van gerechtigheid. Niet afwachten of anderen wel… Nee, zelf
in je eigen omgeving kijken of en hoe mensen recht gedaan kan worden als mens en je daarvoor inspannen.
‘Let op de vijgenboom’, zei Jezus …
Wim Reedijk, inleiding
Jaap de Lange, preekvoorbeeld