- Versie
- Downloaden 34
- Bestandsgrootte 302.79 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
15 november 2009
Drieëndertigste zondag door het jaar
Lezingen: Dan. 12,1-3; Ps. 16; Heb. 10,11-14.18; Mar. 13,24-32 (B-jaar)
Inleiding
Teksten uit de verdrukking
De lezingen uit het Eerste en Tweede Testament zouden de titel ‘teksten uit de verdrukking’ (Dan. 12,1; Mar. 13,24) kunnen dragen. Ze zijn ontstaan in tijden van onderdrukking en vervolging: van joden onder het bewind van Antiochus Epifanes (175-164 voor de gewone jaartelling; Daniël) en van joodse christenen ten tijde van de Joodse Oorlog (66-74 gewone jaartelling; Marcus). De passages maken deel uit van grotere gehelen die getypeerd kunnen worden als historische apocalyps. Dergelijke visionaire teksten waren bedoeld om groepen in de verdrukking te troosten en te bemoedigen. Men werd daarin opgeroepen vol te houden met het oog op het ingrijpen van Godswege aan het nabije einde der tijden. De historische apocalyps bestaat op de eerste plaats uit een profetie over het verloop van de geschiedenis ex eventu, d.w.z. de geschiedenis wordt gepresenteerd als iets wat nog moet gebeuren, maar is voor de historische lezers/toehoorders al verleden tijd. Hierdoor was de betrouwbaarheid van de profetie bewezen en mocht dus verwacht worden dat wat nog meer voorspeld was en nog niet in vervulling gegaan, ook zou plaatsvinden. Dat nog niet in vervulling gegane vormt het tweede vaste onderdeel, de eschatologische profetie, waarin sprake is van tekenen die het einde aanduiden, een einde dat gepaard gaat met oordeel, redding en/of verderf. De historische apocalypsen in Daniël 10,1–12,13 en Marcus 13,1-37 hebben bovendien met elkaar gemeen:
- dat de onthulling aan de voorspelde gebeurtenissen voorafgaat, zodat men het zal herkennen: ‘begrijpen’ (Dan. 10,14) of ‘weten’ (Mar. 13,29, vgl. v. 23) als het zover is (en zich daar dus op kan instellen);
- dat de komst van een hemels wezen (Michaël, Dan. 12,1; de Mensenzoon, Mar. 13,26) het einde der tijden inluidt en redding betekent voor de ‘uitverkorenen’ (Dan. 12,1b; Mar. 13,27).
Laten we nu de beide historische apocalypsen afzonderlijk nader bekijken.
Daniël 12,1-3
Het hemelse wezen dat aan Daniël de loop van de geschiedenis openbaart, doet dat volgens de tekst ten tijde van de Perzische koning Cyrus (10,1). Uit de beschrijving van die geschiedenis (11,2-45) blijkt dat de auteur deze vrij gedetailleerd kent. Het enige wat historisch niet juist is, betreffen de omstandigheden waaronder Antiochus Epifanes aan zijn einde komt (11,45). Bovendien wordt de herinwijding van de tempel, 3 jaar na de ontheiliging ervan door deze koning (11,31), niet vermeld. Daarmee kan het ontstaan van deze tekst vrij precies worden gedateerd: tussen eind 167 en eind 164 voor de gewone jaartelling, d.w.z. drie-en-een-halve eeuw later dan de tekst het voorstelt.
De laatste jaren onder Antiochus Epifanes werden getekend door zware onderdrukking en vervolgingen van joden die de geboden van de Thora trouw bleven. Het joodse verzet werd nog heviger nadat de koning de tempel had ontwijd door er een altaar voor Zeus Olympus op te richten, hetgeen werd aangeduid met de term ‘gruwel der verwoesting’ (11,33-35; vgl. 1 Mak.1,54-64; 2 Mak. 6-7; Dan. 9,27; 12,11; Mar. 13,14). Hen die trouw blijven aan de Thora wordt moed ingesproken door de verwijzing naar de eindtijd. Deze vangt aan met de komst van de grote vorst Michaël, die het joodse volk zal bijstaan (12,1) in een tijd van nood zoals die er nog niet eerder is geweest (vgl. Mar. 13,19!). De Thora-getrouwen zullen dan gered worden, omdat zij ingeschreven staan in ‘het boek’ (12,1). In een gebedstekst gevonden in Qumran treffen we een interessante parallel aan: ‘O Heer, … bevrijd uw volk Israël uit alle landen, ver weg en dichtbij, waarnaar u hen hebt verbannen, allen die opgeschreven zijn in het boek van de levenden…’ (4Q Dibre Ha-Me’orot: Woorden van de lichtenden; van een dergelijk ‘boek des levens’ is veelvuldig sprake in een andere apocalyps, het boek Openbaring; b.v. 3,5).
De redding geldt niet alleen de dan nog levenden, maar ook de getrouwen die gestorven zijn en slapen in het land van het stof (12,2; vgl. Jes. 26,19). Zij zullen ontwaken om deel te krijgen aan het eeuwige leven, de afvalligen valt vernedering en eeuwige afschuw (vgl. Jes. 66,24 waar precies hetzelfde woord wordt gebruikt) ten deel. We hebben hier te maken met de eerste expliciete visie op de opstanding van de doden en het daaropvolgende oordeel dat geveld wordt over individuen, en wel op basis van hun trouw aan God. Een bijzondere vermelding krijgen tenslotte zij die ‘inzicht hebben’, de wijzen die velen tot rechtvaardigen hebben gemaakt (12,3; vgl. Jes. 53,11). Zij zullen glanzen als sterren aan de hemel, d.w.z. ze krijgen een hemelse status.
Marcus 13,24-32
Deze passage begint met de voorspelling van Jezus, bij het verlaten van de tempel, dat ‘hier geen steen op de andere zal blijven’ (Mar. 13,2). Daarmee wordt overduidelijk gezinspeeld op de verwoesting van de tempel in het jaar 70. Onder exegeten wordt heftig gediscussieerd over de vraag of de tekst voor of na de verwoesting van het heiligdom zijn huidige vorm heeft gekregen. Hoe het ook zij, in elk geval is het waarschijnlijk dat de tekst ontstaan is ten tijde van de Joodse opstand tegen de Romeinen en dat er op z’n minst rekening werd gehouden met de verovering van Jeruzalem en een daaropvolgende verwoesting van de stad door de vijand. In 13,5-13 voorspelt Jezus de loop van de geschiedenis die voor de lezers van Marcus ex eventu is. Zo is uit verschillende bronnen bekend dat er in de christengemeenten profeten optraden die zich identificeerden met formules als ‘Ik ben de Zoon van God’ of ‘Ik ben de Vader en de Zoon en de heilige Geest.’ (v. 6) en allerhande eindtijdsvoorspellingen deden. De oorlogen waarover vers 7 spreekt, waarin ‘volk tegen volk opstaat’ (v. 8) duiden ten eerste op de oorlog tussen Herodes Antipas en de Nabateese koning Aretas in het jaar 36-37. Daarbij leed Antipas een grote nederlaag. Aanleiding voor de oorlog was dat Antipas van zijn vrouw, de dochter van Aretas, wilde scheiden om te kunnen trouwen met Herodias, de vrouw van zijn halfbroer. De nederlaag van Antipas werd opgevat als teken, een straf van God voor het terechtstellen van Johannes de Doper die het handelen van de koning had bekritiseerd (Mar. 6,14-29). Andere oorlogen waarvan ‘men gehoord had’ werden door de Romeinen gevoerd rond het jaar 64 tegen de Parthen en de Armeniërs. In het jaar 37 werd Antiochië getroffen door een aardbeving (vgl. v. 8).
Al deze gebeurtenissen noemt Jezus ‘het begin van de weeën’ (v. 8). Vanaf vers 9 worden gebeurtenissen vermeld die speciaal joodse christenen troffen. Zij werden vervolgd onder koning Herodes Agrippa I (41-44), waarbij o.a. Jakobus, de broer van Johannes, werd terechtgesteld (Hand. 12,3) en onder keizer Nero in het jaar 64, toen christenen uit eenzelfde familie elkaar soms aangaven om aan marteling te ontkomen (v. 12). Vanaf vers 14 begint de periode van ‘de verschrikking’ (vv. 19.24) met een verwijzing naar de ‘gruwel van de verwoesting’, die de herinnering aan de zware vervolgingen in de laatste jaren onder Antiochus Epifanes oproept. Omwille van de uitverkorenen wordt die periode ingekort, waarna het einde ingeluid wordt door grote tekens aan de hemel: zon en maan zullen verduisterd worden, de sterren van de hemel vallen en de hemelse machten (blijkbaar heeft de aardse strijd een hemelse parallel, vgl. Dan. 10,13.20) zullen aan het wankelen worden gebracht (vv. 24v; vgl. Jes. 13,10; 34,4; Joel 2,1v). Dan verschijnt de Mensenzoon ‘in de wolken’ (Matteüs heeft hier ‘op de wolken’ van gemaakt, Mat. 24,30) met ‘macht en veel heerlijkheid’, attributen die zijn goddelijke status benadrukken (Ps. 63,3; 1 Kron. 29,11). Vanwege dat laatste kan hij de engelen uitzenden (zie ook Mar. 8,38) om de uitverkorenen te verzamelen uit alle windstreken (vgl. Zach. 2,10). Dit verzamelen is het beeld waarmee de redding wordt weergegeven en stond bekend als een taak van de Messias: ‘Zij worden verzameld uit hun ballingschap, zij zullen zitten in de schaduw van hun Messias, de doden zullen leven en het goede zal talrijk zijn op aarde’ (Targum op Hos. 14,8).
Vanaf vers 28 richt Jezus zich weer op de tekenen die – zoals het uitlopen van de takken en de bladeren van de vijgenboom de zomer aankondigen – aangeven dat het einde der tijden voor de deur staat (vv. 28v). Jezus verwacht dat deze gebeurtenissen binnen een generatie hun beslag zullen krijgen (vgl. 9,1). Ook al weet alleen de Vader wanneer dat precies zal gebeuren (v. 32), waar het om gaat is Jezus’ woorden ter harte te nemen. Deze zijn – net als de Thora – woorden van de Eeuwige (vgl. Mat. 5,18); je kunt je er dus op verlaten. Het komt er nu op aan te volharden en waakzaam te zijn (Mar. 13,33-37).
Preekvoorbeeld
Niemand van ons kan in de toekomst kijken, we kunnen er echter wel tegenaan kijken.
Sommigen van ons kijken er optimistisch tegenaan, anderen somber of pessimistisch. De optimist zegt: ‘uiteindelijk zal het allemaal beter gaan, kijk maar om je heen, er is meer vrijheid dan ooit tevoren, in de meeste landen hebben we een democratie, er komen wereldwijde afspraken om ons milieu te beschermen. Er zijn vredesbesprekingen gaande, moeizaam dat wel, maar ze zijn er. Door betere medicijnen en behandelingen hebben kankerpatiënten een veel hogere overlevingskans, kortom: Al met al wordt de wereld, met stukjes en beetjes, door scha en schande en vaak gelouterd door verdriet, er beter op. Verlost van het kwade.
Anderen kijken pessimistischer tegen de toekomst aan. Voor hen wordt het er alleen maar slechter op: volkeren staan op tegen volkeren, etnische zuiveringen jagen honderdduizenden op de vlucht, asielzoekers zijn niet langer welkom, de criminaliteit groeit, pasgeboren kinderen en hun moeders sterven nog steeds aan aids, corruptie tiert welig, het weer wordt extremer: al met al wordt de wereld er niet beter op. Het kwaad krijgt een steeds grotere greep op onze wereld, geen verlossing brengt redding, we gaan met ons allen naar de knoppen, het einde is nabij.
Het verhaal van Marcus dat we vandaag horen gaat over het einde van de wereld. Hij beschrijft – zo op het eerste gezicht – een pessimistisch scenario: de krachten der hemelen zullen geschokt worden, de zon zal verduisteren en de sterren van de hemel vallen...
Marcus schreef zijn evangelie net in de tijd, dat er voor de Joden ook weinig reden tot optimisme was. De tempel van Jeruzalem, symbool van nationale trots en het centrum van het religieuze leven, is verwoest. Binnen het jonge christendom doen zich de eerste hevige conflicten voor: Jood of heiden, wel of geen besnijdenis, Petrus of Paulus en dat ten tijde van bloedige vervolging. De mensen van de Jezus‑beweging zijn hun leven niet zeker en moeten vluchten.En in deze situatie schrijft Marcus: ‘Let op de vijgenboom, vaak oud en knoestig. De boom die in de lente het langst kaal blijft. Let op de vijgenboom aan het eind van de winter: zijn twijgen worden zacht, hij begint uit te botten, de zomer komt eraan!’
Kijk om je heen, maar vergis je niet. Temidden van al deze angstaanjagende zaken, die je bijna doen geloven dat het eind van alles nabij is, temidden van dit alles, gaat het er niet om of je een pessimist of optimist bent, maar gaat het er om dat je de tekenen op de juiste wijze verstaat.
Kijk om je heen, maar verkijk je er niet op. Stond God niet aan het begin van de schepping? Aan het begin van de wereld en de mens, waarvan God zei dat het heel goed was? Mens en wereld in diepste wezen goed? Kijk om je heen, maar verkijk je er niet op. Kijk met een andere blik, vanuit een ander perspectief. Kijk met gelovige ogen!
Ons bestaan hangt niet zomaar in de lucht, is niet overgeleverd aan de willekeur van het moment. Nee, ons bestaan is ingebed. Aan het begin staat God en aan het eind staat God.
De psalmist zegt het zo: ‘Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart, die mij hebt gezien, eer ik werd geboren’. Met God is het begonnen, samen met God zijn we op weg gegaan; zijn aanwezigheid diep in onze ziel verankerd, zijn liefde in ons hart neergelegd. Onze God zal ons ook tot voltooiing brengen of zoals we net in Psalm 16 zongen: ‘Die ik mijn Heer noem, staat mij voor ogen, ik wankel niet: zijn hand houdt mij vast!’ Het einde is geen vallen in het niets, geen vernietiging, geen uitzichtloze ramp. Nee, het einde is voltooiing, want het speelt zich af onder Gods hoede, in Gods licht!
Kijk om je heen, maar vergis je niet. Al lijkt onze wereld, al lijkt ons leven op een knoestige oude vijgenboom, waar alle leven uit lijkt te zijn geweken, al is er verdriet, haat en nijd, woede en vernietiging, kijk om je heen, maar verkijk je er niet op. Kijk als een gelovige, kijk met de ogen van God. Aan diezelfde boom zitten jonge, zachte twijgen. Twijgen van Gods aanwezigheid onder ons, twijgen van goedheid, van mensen die elkaar erdoorheen slepen. Twijgen van volharding, liefde en trouw.
Laten we het durven, kijken met andere ogen en speuren naar die twijgen die reeds zacht geworden zijn. Als je leeft met Gods aanwezigheid in je hart en zijn liefde in je ziel, dan zie je het anders. Dan kijk je met andere ogen. Dan lukt het je om midden in de kale winter te blijven geloven in de volle zomer!
Hans Lammers, inleiding
Ellie Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld