- Versie
- Downloaden 38
- Bestandsgrootte 297.82 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
8 november 2009
Tweeëndertigste zondag door het jaar
Lezingen: 1 Kon. 17,10-16; Ps. 146; Heb. 9,24-28; Mar. 12,38(41)-44 (B-jaar)
Inleiding
1 Koningen 17,10-16
Elia (Mijn God is Jahweh) begint zijn acties tegen het Baälisme (Baäl = Heer) met de aankondiging van een driejarige droogte. Zelf kan hij de eerste tijd nog drinken uit de beek en raven brengen hem, op Gods bevel, voedsel. Maar als de droogte blijft aanhouden, droogt de beek op en blijven de vogels weg. Dan zorgt de Heer – ‘in wiens dienst ik sta’ (v. 1) – voor hem door hem het adres te geven van een weduwe in Sarefat, die hij opgedragen heeft om net als de raven Elia van voedsel te voorzien.
Elia is werkelijk dienaar van de Heer
Hij treft de weduwe bij de stadspoort. Ze sprokkelt hout om eten te koken, en hij vraagt haar te drinken. Dorst is erger dan honger! Als hij vervolgens ook brood vraagt, bezweert ze: ‘Zowaar de Heer ùw God leeft’, ùw, als erkenning dat Elia ‘in dienst van de Heer’ (vers 1) staat, en ook als onderstreping van haar eigen niet-joodse afkomst (zie ook Luc. 4,26). Ze zegt dat ze nog net een beetje meel en olie heeft voor een laatste maal – daarna wacht haar en haar zoon de hongerdood.
Elia stelt haar gerust. ‘Vrees niet,’ zegt hij, woorden die ons bekend voorkomen in de nabijheid van Gods naam of Gods aanwezigheid. Vervolgens herhaalt hij zijn vraag, nu bijna in de vorm van een opdracht, dat zij van haar laatste restje, eerst een klein (wat is hij bescheiden!) broodje voor hem maakt – daarna kan ze voor haar zoon en zichzelf zorgen. En dit laatste is niet cynisch of onverschillig gemeend. Zijn opdracht krijgt het gezag mee van een woord Gods (‘Zo spreekt de Heer’) dat het restje meel en olie dat er nog is, duurzaam zal zijn, niet zal opraken totdat diezelfde Heer het weer laat regenen. De vrouw vertrouwt deze toezegging van de God van Israël en stelt haar eigen leven – want het was al wat ze had – in de waagschaal. En waarachtig, het meel en de olie blijken onuitputtelijk. Overduidelijk blijkt nu dat Elia inderdaad een man Gods is, in diens naam kan spreken; dat hij ‘in zijn dienst staat’ (v. 1). Dat wordt verderop in vers 24, na het tweede wonder van Elia, uitdrukkelijk door de weduwe uitgesproken en erkend. En tevens blijkt dat de God van Israël, de Heer is van de regen en de vruchtbaarheid – en niet Baäl om wie een welige vruchtbaarheidscultus tierde.
In de tempel te Jeruzalem
In Marcus 11,11 komt Jezus in Jeruzalem, in de tempel aan. Hij komt en hij gaat weer weg. Tot tweemaal toe. Hij vindt ’t er niet! Vanaf 11,27 is hij weer in de tempel. Het is het terrein van de joodse leiders: de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten (11,27–12,12), van de Farizeeën en Herodianen (12,13-17), van de Sadduceeën (12,18-27). Hij ondervindt er veel oppositie maar ook oprechte openheid en geloof (12,28-34). Hij onderricht in de tempel. Niet abstract, theoretisch, maar sluit aan bij datgene wat er gebeurt en te zien is in de tempel. Zo gaat hij, na het gesprek met een schriftgeleerde over het grootste gebod, die van Jezus een pluimpje meekrijgt, in 12,35-37 door met een verwonderde vraag over een theologisch standpunt van de schriftgeleerden, en een uitbrander aan hun adres over hun praal en eerzucht die ten koste van de armen gaat. En ook zijn onderricht over de kwantiteit en de kwaliteit van het geven, het offeren, sluit aan op wat er te zien en te horen is op het tempelplein. Het is een soort aanschouwelijk onderwijs.
De weduwe
‘Veel rijken gooiden er veel in’ klinkt in het Grieks veel mooier: polloi plousioi eballon polla. Een zin met veel alliteraties van allemaal ellen en oo’s! Probeer maar – dat maakt een hele protserige mond vol. De tegenstelling met de ene weduwe die twee kleine muntjes in het offerblok doet, kan bijna niet groter – volledig onopvallend en oninteressant.
Hij roept zijn leerlingen erbij en drukt hen er met de neus bovenop. Dít is wat ze moeten zien; meer dan de pronkende, ruisende schriftgeleerden in hun prachtige gewaden. Hij roept hen erbij om ze te laten zien wat ze anders helemaal niet gezien zouden hebben. Laat hen het verschil tussen kwantiteit en kwaliteit beseffen, het verschil tussen geven waar je niks van merkt en geven waar je eigen ziel, je hele persoon in meekomt. De een geeft van wat hij heeft, uit voorraad. De ander houdt niets terug geeft allebei de muntjes en daarmee zichzelf – ‘alles waar ze van leven moest.’ En daarmee raakt deze ene weduwe – het prototype van de arme – aan de kern van wat de tempel is, van wat godsdienst is. Dat is, zoals die ene schriftgeleerde net gezegd had: ‘de Enige liefhebben met heel ons hart en heel ons inzicht en heel onze kracht en onze naaste liefhebben als onszelf is veel meer dan alle brand- en slachtoffers’ (12,33). Meer dan alle dure, opzichtige offers. Voor Jezus is het niet alleen onderricht óver iets, over een thema. Hij zal het zelf daadwerkelijk waarmaken – zijn leven geven.
Preekvoorbeeld
Vlak voor de evangelietekst die we vandaag hebben gehoord staat er: De talrijke aanwezigen luisterden graag naar Hem (Mar. 12,37). Waarom? Dat lijkt me een overbodige vraag. Datzelfde geldt immers voor óns! We luisteren met volle aandacht naar mensen die werkelijk iets te zeggen hebben. Holle woorden en lege rituelen, ook als het om godsdienstige zaken gaat, boeien niet. Verkiezingsretoriek, we hebben het dit jaar rond de Europese verkiezingen weer meegemaakt: politici die dwars door anderen heen proberen te schreeuwen, die absoluut niet van plan zijn om te luisteren naar hun concurrenten. Het lijkt dan alsof je op punten gewonnen hebt, maar uit kijkcijfers bleek dat de meeste televisiekijkers allang naar een andere zender gegaan waren. Nee, wat wij écht nodig hebben zijn woorden die je raken tot in je hart. Wat we écht nodig hebben zijn mensen die naar ons willen luisteren. Mensen die in ons leven en onze zorgen geïnteresseerd zijn. En je voelt al op een afstand dat zulks bij Jezus het geval is. Hij geeft zelfs zijn leven voor mensen. Naar het Evangelie luisteren, ja er zelfs gráág naar luisteren, dát is van werkelijke waarde voor ons leven. Al in het oudtestamentische boek Jezus Sirach wordt vermeld: Luister met genoegen naar elk gesprek over God (Sir. 6,35). Alleen zó kan Gods woord rijke vruchten voortbrengen!
Het kan geen toeval zijn dat de evangelist Marcus die luisterbereidheid opmerkt op dít moment van het leven van Jezus. Hij nadert het einde van de reis naar Jeruzalem. De twisten met de schriftgeleerden en de Farizeeën lopen steeds hoger op. Marcus wil ons het verschil in houding laten zien van de menigte luisteraars en de geestelijke stand. Uitzonderingen zijn er natuurlijk altijd. Vorige week hebben we nog gehoord hoe tegen een schriftgeleerde werd gezegd: Gij zijt niet ver af van het koninkrijk van God (Mar. 12,34). Bij Jezus worden nooit hele groepen mensen afgeschreven, ook zijn tegenstanders niet. Bij hem draait het om het hart van mensen, of je openstaat voor het Woord.
Jezus voelt de vragen van de menigte aan. Hij kent hun noden en hij wil hen niet aan hun lot overlaten. Al te lang waren ze overgeleverd geweest aan slechte herders die weinig gaven om hun kudde en des te meer om de handhaving van de regels en wetten. Onverschillige herders. Ze lopen graag in kleding van de laatste modeshows uit Parijs en Milaan. Ze zitten het liefst helemaal vooraan als er iets te doen is. Ze willen vooral ook gezien worden, in rtl-boulevard of de roddelbladen. Zij weten ons precies weten te vertellen wat we moeten geloven en wat niet! En dat brengen ze met een overtuiging die geen enkele ruimte voor twijfel laat! Ze zijn de ware meesters van het leven, de smaakmakers van onze maatschappij! En dan heb ik het heus niet alleen over mensen die religieus zijn. Eerder gaat het over hen die niets met religie of kerk hebben, die de gelovigen beschouwen als museumstukken uit een andere tijd. Er staan hun machtige middelen ter beschikking, net als de schriftgeleerden uit de tijd van Jezus. Hij bekritiseert hen omdat ze zware, ondraaglijke lasten op de schouders van de mensen legden. Jezus is de goede herder!
Ze slokken de huizen van de weduwen op terwijl ze voor de schijn lange gebeden verrichten (Mar. 12,40). Met de weduwen worden bedoeld de mensen voor wie niemand in de bres springt. Dat zijn er velen tot op de dag van vandaag. Soms gaat het om een heel werelddeel, zoals Afrika bijvoorbeeld. Ja, er zijn vele weduwen zoals de vrouw uit Sarefat van wie we in de eerste lezing hoorden. Velen van hen moeten ook zeggen: Ik heb geen brood meer; alleen nog maar een handvol meel in de pot en een beetje olie in de kruik. Ik sprokkel nu wat hout, en ga dadelijk naar huis om voor mij en mijn zoon voor het laatst eten klaar te maken; daarna wacht ons de dood (1 Kon. 17,12). Voor hoeveel mensen is dat geen dagelijkse werkelijkheid? En wie zorgt er voor hen? Wie laat ten minste de ogen voor éven op hen rusten?
Dat doet Jezus! Hij kijkt naar hen zoals hij vandaag in het Evangelie kijkt naar de weduwe die haar bijdrage in de collecte deed. Twee penningen, ter waarde van een cent. Niemand die op haar let! Ze is immers geen voornaam persoon, deze weduwe. Van haar zijn er geen belastingvrije donaties van vele euro’s te verwachten. Je zou er zelfs schande van kunnen spreken: één cent! Hoe durft iemand dat in de offerkist of het collectemandje te gooien!
Maar deze onbeduidende vrouw wordt door Jezus met liefde en bewondering aangekeken. Je ziet het vóór je hoe hij zijn leerlingen bij zich roept om eens goed op te letten! Leerlingen, die net zo verstrooid zijn als wij, véél meer oog voor belangrijke mensen, voor grote giften van bedrijven bij een televisieactie voor het goede doel. Jezus leert hen om met aandacht en liefde te leven. Hij zegt: Voorwaar, Ik zeg u: die arme weduwe heeft het meest geofferd van allen die iets in de offerkist wierpen; allen wierpen ze er iets in van hun overvloed maar zij offerde van haar armoe al wat ze bezat, alles waar ze van leven moest (v. 43-44). Zíj heeft God bemind met heel haar ziel en al haar krachten door alles te geven wat ze had!
Wat een les voor ons die zich eerder bekommeren om hoe de graaiende bankiers van vóór de crisis worden gestraft, dan om de mensen die hun werk en hun inkomen kwijt raken door diezelfde crisis. Mensen die nu al helemaal geen oog meer hebben voor een heel werelddeel als Afrika, waar mensen sterven omdat ze nog maar een handvol meel hebben en een beetje olie in de kruik voor de dag van morgen. In tegenstelling tot de rijke jongeman die triest heenging omdat hij vele goederen bezat die hij niet kon loslaten, gaat deze weduwe, die alles gaf wat ze bezat vol vreugde weg. Zíj leert ons hoe we God en zijn Blijde Boodschap kunnen beminnen. Eigenlijk een rijke vrouw dus, al zal niemand van ons haar benijden. Maar op haar heeft Jezus vol liefde gelet. En dat kan ook voor óns zo zijn wanneer we ons hart aan God durven geven en minder vastzitten aan onze materiële rijkdom! Vertrouwen: daarom ging het ook in de eerste lezing. Tegen alle schijn in durven te vertrouwen. Niet op het woord van schriftgeleerden, maar op het ware woord dat alle honger stilt: het Evangelie.
Henk Bloem, inleiding
Paul Verheijen, preekvoorbeeld