- Versie
- Downloaden 38
- Bestandsgrootte 312.63 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
23 oktober 2016
Dertigste zondag door het jaar
Lezingen: Sir. 35,12-14.16-18; Ps. 34; 2 Tim. 4,6-8.16-18; Luc. 18,9-14 (C-jaar)
Inleiding
Zwei Seelen in einer Brust
Deze zondag zal er in veel kerken weer kritiek op de Farizeeën klinken. Ik leg deze kritische opmerkingen zo uit: kritiek is goed, mits je ook zelf wordt geraakt. Als je, om dicht bij huis te blijven, hoort vertellen dat ‘pastoors niet deugen’, weet je zeker dat je in een klerikaal gezelschap bent. Het is niet moeilijk zelf tal van soortgelijke voorbeelden te bedenken.
Zulke kritiek mag en moet. Als je echter als buitenstaander je pijlen, de in gif gedrenkte kritiek, op een andere groepering richt, wordt het gevaarlijk.
Lucas 18
De Farizeeën waren heel waardevolle vrome mensen. Ze onderscheidden zich van de Sadduceeën (die de tempel bedienden) omdat zij voor het voetvolk kozen en altijd dicht bij de basis bezig waren. Er is niet veel fantasie voor nodig om Jezus ook binnen die kring in te delen. Jezus zegt dan ook: ‘Doet en onderhoudt alles wat zij u zeggen’ (Mat. 23,3). De Farizeese groep droeg in zekere zin een democratisch karakter. Aan haar moet de synagoge als institutie worden toegeschreven. De democratische cultusvorm, die verschilde van de tempelcultus. De Farizeeën brachten het type van de talmid chacham, de schriftgeleerde voort. Ze kunnen in geestelijk opzicht de nakomelingen worden genoemd van Ezra, de hervormer uit de tijd van de terugkeer uit de Babylonische ballingschap.
Hun streven was heel het leven te heiligen. De wetten en gebruiken moesten het leven onder de geopenbaarde wil van God stellen. Deze heiligende sfeer omvatte alles: eten en drinken, werk en rust, geslachtsleven en gezondheidszorg, kleding en haardracht. Niets was te onaanzienlijk om met uiterste zorg in de dienst van God gesteld te worden. Zo werden Farizeeën, die blijkens de spreukenverzameling Pirke-Aboth (vaderspreuken) hoge ethische opvattingen hadden, de geestelijke vaders van de latere joodse orthodoxie. Diepe ernst, onvoorwaardelijke onderwerping aan de Wet van God en minutieuze stiptheid in het onderhouden van deze Wet zijn ook nu nog de kenmerken van de kleinkinderen der Farizeeën. Dat die kenmerken ook kunnen ontaarden (iets waarop het Nieuwe Testament eenzijdig de nadruk legt) weten joden vandaag natuurlijk zelf ook.
Met een vrijmoedigheid die ons als christenen niet past, hekelt de Talmoed van Jeruzalem (Berachoth IX, 14b) de Farizeeër die zijn vroomheid uitstalt voor jan en alleman. Ook de Farizeeër die meent altijd nóg een gebod te moeten volbrengen, krijgt ervan langs en ook de rekenende Farizeeër, die goede en slechte daden met elkaar verrekent. De Farizeeër die godvrezend het goede doet, juist als Job, de Farizeeër die het goede doet uit liefde tot God is ‘de echte.’ Jezus’ kritiek plaatst hem niet buiten de kring van de Schriftgeleerden van zijn dagen. Hij is zelf binnen die kring een markante leraar. Als de hoorders zich meer gericht hadden op het verstaan van hun leer, zou de wereld er anders uitgezien hebben.
In het Nieuwe Testament verschijnen ze helaas vooral in de ‘lachspiegel’ van de twisten met Jezus en zijn discipelen. In deze twisten weerspiegelt zich het latere twistgesprek tussen de eerste christelijke gemeente en de synagoge. De situatie waarin schrijvers van het Nieuwe Testament schreven, bemoeilijkt een objectieve waardering van de Farizeeën. Zo kregen ze een slechte pers. Hun goede kanten kwamen vanwege deze polemiek niet of veel minder aan bod.
De Farizeeër van vandaag verdient dus eerherstel. En wat is dit een ijverige man! Ga er maar aan staan. Hij gaf tienden van olie, koren en wijn – zoals verplicht was – maar ook nog van alle kruiden die hij gebruikte. Hij vastte meerdere dagen in de week, gaf veel geld weg. Het kostte hem echt een rib uit zijn lijf. Al die inspanningen volbracht hij uit edele motieven; hij wilde niet zo oppervlakkig zijn als alle andere mensen. Hij wilde als vriend van God leven en had daar veel voor over. Hij bad voor de anderen en wilde zelf boeten voor de zonden van het volk. Hij wordt mij steeds sympathieker. Vooral omdat ik in geen enkel commentaar een goed woord over hem vond. Iedereen schrijft elkaar na en valt hem en alle trouwe joodse wetsbetrachters vrijmoedig aan. De Farizeeër is een waardevolle getuige. Vooral in een tijd waarin veel mensen alles wel geloven en oppervlakkig leven alsof er geen geloof nodig is en je jezelf niet in hoeft te zetten voor je naasten. Leve de Farizeeër dus. Hij was gewoon een goed mens en hij dankte God ervoor dat hij zo leven mocht en niet zomaar een oppervlakkig leven leidde zoals veel mensen dat doen.
Omdat de tollenaar zijn hele geloofsopvoeding zeker aan Farizeeërs te danken heeft weet hij dat hij zich buigen moet voor God. De Farizeeër in het verhaal had dat ook moeten doen.
In het verhaal wordt een spanning aan de orde gesteld die er in alle gelovige gemeenschappen bestaat. Tussen de ‘weter’ die de oude geboden doorgeeft – en ze voorleeft! – en de ander; de mens die zich in deemoed keert tot God. Als het goed is verenigen wij de tollenaar én de Farizeeër samen in onze geloofshouding. Wat was de wereld zonder de hele geloofscultuur die ons is doorgegeven in de oude geschriften van Veda’s, Thora, Evangelie en Koran? Met name in onze dagen hebben wij ze nodig. Toch zullen zij het geloof niet alleen verder kunnen dragen. Het gaat immers om het hart. Dat mogen we naar God keren ondanks onszelf. Alles is ons gegeven en voor God zijn we allemaal, al doen we nog zoveel goede dingen, maar hele gewone mensen.
Het is waarschijnlijk dat deze lezingen aan de orde komen rond Allerheiligen en Allerzielen. Zie de bespreking van die dagen. Ze horen bij elkaar. Er is voor God geen onderscheid tussen de belangrijken en de ‘gewonen’. In het evangelie van enkele weken geleden stond ‘knechten die ons werk moeten doen’. Echte heiligen hebben dat ook altijd beseft en vonden hun eigen inzet nooit zoiets bijzonders. Het is immers vanzelfsprekend dat je met de talenten die je hebt zoveel mogelijk nuttigs probeert te doen. God kweekt geen supermensen, geen supervrouw of heilig geslacht. God gaat met gewone mensen om. Het mag hen aan alles ontbreken; het mogen zelfs slechte mensen zijn, als ze maar één ding wel hebben: de durf om klein en weerloos te zijn zoals de tollenaar die voorzichtig binnenschuifelt in de tempel en die alleen maar bidt Kyrie eleison… Heer, wees mij zondaar genadig.
Jezus van Nazaret begon zijn optreden in Nazaret met het opnemen van het boek. En toen het gesloten was, zei hij: ‘Heden is dit schriftwoord vervuld’ (Luc. 4,16-21). De ware Farizeeër werd een tollenaar. Tegen het boek zette hij een heel mensenleven dat zijn voltooiing vond in het opperste tollenaarswoord: ‘Vader vergeef het hun want ze weten niet wat ze doen.’ We moeten ons geen illusies maken. Voor de buitenstaander hebben onze volken, en veelal ook onze kerken, de trekken van de slechte Farizeeër die in zijn wetenschap is blijven steken. We zijn dan onvolledige gelovigen. Schuldbesef en deemoed mogen nooit ontbreken. We zijn mensen die verlossing en vergeving nodig hebben. Maar die schuld zal ons nooit terneerslaan, want Goddank: vergeving en erbarming zijn ons gegeven en daarvan mogen wij leven. We mogen dankbaar zijn voor alle ijverigen (de Farizeeërs) en ook voor alle heiligen, maar we zullen ons modelleren op de tollenaar, de mens die zijn broosheid kent en in geloof durft opzien naar het kruis van Jezus Christus.
Het boek van de Psalmen brengt ons tot een goed evenwicht tussen Farizeeër en tollenaar. De bidder mag zijn dankbaarheid uiten, omdat hij niet is als de anderen; hij mag de goddelozen met de fiolen van zijn vrome toorn overgieten, maar leeft tegelijkertijd uit het besef dat hij van de vergeving leeft. Als men de psalmen leest krijgt men de eigenaardige gewaarwording, beurtelings een van beiden te zijn: Farizeeër en de tollenaar, messiaan en publicaan. Binnen- en buitenstaander. En misschien is dat ook wel de bedoeling. De Farizeeër en de tollenaar zijn zwei Seelen die wohnen in meiner Brust. Ten onrechte zijn wij er aan gewend geraakt de Farizeeër en de tollenaar uit elkaar te denken. Is het niet de bedoeling dat wij in de situatie van de een de positie van de ander innemen? Het is niet de afzondering (Farizeeër betekent letterlijk ’afgezonderde’) die heilloos is, maar de afzondering zonder verwondering. Wij worden als gelovigen niet aangespoord tot assimilatie en evenmin tot isolatie. Het is de taak van de ‘heiligen’ (en dat zijn de gewone gemeenteleden) in bezinning en ‘Wet-getrouwheid’ midden in de wereld en ter wille van de anderen te bestaan.
2 Timoteüs 4
In die geest moeten wij ook Paulus’ pleidooi in zijn tweede Timoteüsbrief verstaan. Zijn getuigenis komt wat hoogmoedig over maar is heel authentiek. Hij heeft het zijn hele leven bewezen: trouw aan zijn Heer is hem alles waard. Hij schepte er ooit over op zelf ook een Farizeeër te zijn en daar trots op te zijn. Dat meende hij echt. En het ging hem niet om eigen glorie maar om de glorie van de Heer, aan wie de heerlijkheid is door de eeuwen der eeuwen (v. 18).
Zie: A. Merz, ‘De tweede brief aan Timoteüs. Een testament op naam van Paulus’, in: H. Janssen & K. Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 84-91
Jezus Sirach 35
Jezus Sirach was een eerdere vertegenwoordiger van diezelfde school van de ijveraars. In de korte collage van teksten die ons vandaag gegund wordt (het is raadzamer wat meer te lezen) wordt gesproken over gebed dat tot de wolken doordringt: dat gaat dan om het gebed van de authentieke mens. Als het goed is wordt iedere Farizeeër uiteindelijk een bescheiden tollenaar.
De Franse schrijver Bernanos schreef een dramatisch boek getiteld Dagboek van een dorpspastoor. Iedere mens mag zeker en onzeker zijn, iedere mens zal lijden, iedere mens twijfelen. De pastoor krijgt op zijn sterfbed na jaren onzekerheid en pijn naar geest en lichaam, zijn geloof weer terug wanneer een priester, een uitgetreden ambtsbroeder, hem op een zolderkamertje de ziekenzalving toedient en hij sterft met op zijn lippen de woorden ‘Alles is genade.’
Georges Bernanos, Journal d’un curé de campagne, Paris 1936, vertaald door Jacques Benoit als: Dagboek van een dorpspastoor, Haarlem 1937
Preekvoorbeeld
Ervaart het, ziet: mild is de Heer (GvL Ps. 34)
Jezus Sirach zegt in de eerste lezing
dat een authentiek gebed
door de wolken heendringt
en we horen vandaag dan ook verschillende mensen bidden.
In de psalm van de dag, Psalm 34,
klinkt dit gebed:
‘Zijn naam is in mijn mond
in mijn ziel en gebeente’,
vertaalt Huub Oosterhuis.
In het evangelie van Lucas
spelen een Farizeeër en een tollenaar de hoofdrollen.
Ze klimmen op naar het heiligdom om te aanbidden.
De een blijft achter in de tempel staan
en de andere loopt helemaal naar voren.
Wat kunnen wij van hen leren?
Waarom vertelt Jezus over hen?
Dit is de tweede gelijkenis in hoofdstuk 18,
de eerste ging over ‘dat we onophoudelijk moeten bidden’.
Met de gelijkenis van vandaag wil Jezus ons
nog iets heel wezenlijks vertellen over bidden:
namelijk met welke houding we moeten bidden.
Bidden: zoveel mensen er zijn,
zoveel manieren van bidden.
Bidden is niet alleen praten tegen God,
bidden is contact zoeken met God.
Eén ding kenmerkt een oprecht gebed,
namelijk dat je God wilt ontmoeten
in het diepst van je binnenste,
in je ziel en gebeente,
waar je gekend wordt zoals je bent,
waar het geheim van je eigen ‘ik’ huist.
Daar in ons binnenste tellen onze gedachten of meningen niet.
Daar ben je niet zoals anderen je zien in je stereotiepe rol.
In je diepste binnenste,
is jouw unieke, authentieke naam
die God in jou spreekt hoorbaar.
Dat is de plek in ons
waar we echt thuis zouden moeten zijn,
eerlijk en oprecht, met alles wat er in ons leeft,
waar we niets achter houden,
want zo kent God ons ten diepste.
Ervaart het, ziet: mild is de Heer
De Farizeeër staat vooraan in de tempel.
Jezus is zelf zo’n schriftgeleerde.
Een schriftgeleerde die wil leven naar Gods wet.
Die het leven wil heiligen, moment voor moment
want niets is te onaanzienlijk om met uiterste zorg
in de dienst van God te worden gesteld
eten, drinken, werk en rust,
geslachtsleven en gezondheidszorg,
kleding en haardracht.
En te horen aan wat de Farizeeër bidt
doet ook hij dat allemaal consciëntieus en ijverig.
Hij geeft tienden van olie, koren en wijn – zoals verplicht was –
maar ook nog van alle kruiden die hij gebruikte.
Hij vast meerdere dagen per week en geeft veel geld weg.
De Farizeeër wil als vriend van God leven
en niet oppervlakkig als andere mensen.
Maar helaas zondert hij zich daarbij af
en isoleert zich van het gewone leven.
Verwondert zich niet meer.
Verleert wat echt bidden is,
namelijk God ontmoeten in je diepste zelf.
Want, staat er: hij bad met oog op zichzelf!
Hij dankt God, dat hij geen zondaar is
en gelukkig ook niet lijkt op de tollenaar
die aan het bidden is, daar achter in de kerk.
Heeft deze Farizeeër God gezocht in het diepst van zijn ziel?
Zich echt laten zien met zijn hele hebben en houden?
Durft hij ook toe te geven dat hij soms ook twijfelt?
Dat hij niet altijd een supermens is
maar ook fouten maakt en vergeving nodig heeft?
Ervaart het, ziet: mild is de Heer
De tollenaar staat achter in de tempel.
Een tollenaar.
Erger kon je ze bijna niet hebben
in de Joodse samenleving ten tijde van Jezus,
want zij heulden in zekere zin met de vijand,
zij inden de belastingen,
die moesten worden afgedragen aan de Romeinse bezetter.
En vaak eisten zij meer dan nodig
en staken het surplus in hun eigen zak.
Maar wie is deze tollenaar ten diepste?
De mensen zien hem alleen in zijn rol
en weten feitelijk niet wat er in hem omgaat
of wat zijn motieven zijn
om dit beroep te hebben.
Als we zien hoe hij bidt staat er:
‘Hij durft zijn ogen niet op te slaan’
en de tollenaar vraagt of God zich met hem wil verzoenen
omdat hij zo’n zondaar is.
Ervaart het, ziet: mild is de Heer
De tollenaar en de Farizeeër,
ze staan feitelijk allebei op een eigen eiland
vastgepind op hun eigen plaats in de tempel,
de een vooraan en de ander achteraan.
Beiden geïsoleerd.
Wat zou er gebeuren als ze elkaar in het midden zouden ontmoeten?
Elkaar zouden leren kennen? Zich in elkaar verplaatsten?
Zou de tollenaar dan niet tegen de Farizeeër kunnen zeggen:
Ben jij wel zo volmaakt als je denkt?
Doe jij echt helemaal nooit iets fout?
Hoe ziet God jou?
Wat is de unieke, authentieke naam
die God in jou heeft neergelegd?
Die zacht klinkt in je diepste zelf?
En de Farizeeër tegen de tollenaar:
Ik heb me in jou vergist.
Ik zie een oprecht mens, die zich bewust is van zijn fouten.
Maar jij doet toch ook wel eens iets goeds? Of niet soms?
Pas als we als mensen
ons durven te verplaatsen in de ander,
komt er herkenning, verwondering.
Want de tollenaar en de Farizeeër
zitten op de een of andere manier in ons allemaal.
Niemand is 100% hoogmoedig of 100% nederig.
Zo heeft God ons ook niet in het leven geroepen.
We zijn in het leven geroepen
ieder als een uniek, authentiek mens
met een naam die God in ons heeft neergelegd.
De tollenaar in het verhaal
heeft er al ervaring mee.
Hij bidt niet met oog op zichzelf
maar met oog op God.
Past zijn houding daaraan aan: hij is deemoedig.
En juist door zijn oprechtheid en zelfkennis
dringt zijn gebed door de wolken heen
en komt God hem tegemoet.
Zet hem weer rechtop en geeft hem een nieuwe kans
‘hij ging gerechtvaardigd’ naar huis.
Rechtop en opnieuw vaardig.
Zo zouden we ons straks allemaal willen voelen,
dus: ‘Ervaart het en ziet: mild is de Heer’.
inleiding Hein Jan van Ogtrop
preekvoorbeeld drs. Ellie Keller-Hoonhout