- Versie
- Downloaden 66
- Bestandsgrootte 153.38 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 20 februari 2024
- Laatst geüpdatet 20 februari 2024
2e zondag van Pasen, jaar B, 7-4-2024
7 april 2024
Tweede zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 4,32-35; Ps. 118; 1 Joh. 5,1-6; Joh. 20,19-31 (B-jaar)
Inleiding
Handelingen 4,32-35 – Eén van hart en ziel
De eerste hoofdstukken van Handelingen schetsen de voorspoedige groei van het aantal volgelingen van Jezus. De elf die aanwezig zijn bij de hemelvaart, de 120 die zorgen dat het twaalftal van apostelen wordt hersteld, de 3000 die zich na Petrus’ Pinkstertoespraak laten dopen: het leidt ertoe dat allen die gaan geloven alles gemeenschappelijk hebben, trouw en eensgezind naar de tempel gaan en het brood breken (Hand. 2,41-47).
Bijna dezelfde idealistische schets van de gelovigen wordt twee hoofdstukken verder herhaald, in de lezing van vandaag. Inmiddels is er wel een en ander voorgevallen. In de Naam van Jezus Christus geneest Petrus een verlamde man (3,1-10). Na de toespraak van Petrus die hierop volgt, worden hij en Johannes gevangengenomen vanwege hun verkondiging van de opstanding uit de doden. Hun gevangenneming heeft het omgekeerde effect van wat beoogd was, want het aantal gelovigen groeit tot 5000. Petrus’ verdediging voor de leiders van het volk en de oudsten eindigt ermee dat Petrus zegt dat zij ‘niet kunnen zwijgen over wat ze gezien en gehoord hebben’ (4,22). Daarin weerklinkt de opdracht die zij van Jezus kregen voor de hemelvaart, om zijn getuigen te zijn tot aan het uiteinde van de aarde (1,8). Het gemeenschappelijk gebed van de gelovigen, de vervulling met heilige Geest én de beschrijving van de eensgezinde menigte (plethos, het woordgebruik benadrukt de grote aantal mensen) vormen de afronding van deze episode.
Echter, onmiddellijk erna blijkt hoe kwetsbaar deze eenheid is, ook binnen de eigen groep, in het verhaal over Ananias en Saffira. Dreiging en vervolging, van binnenuit en van buitenaf, zijn een weerkerend thema in het vervolg van Handelingen.
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘Handelingen 1,1–6,7’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017, 104-112
1 Johannes 5,1-6 – Jezus, zowel God als mens
Een andere impressie van het leven van de christengemeente lezen we in de eerste brief van Johannes. De brief is waarschijnlijk gericht aan de gemeente in Efeze (Klein-Azië) en stamt uit eind eerste, begin tweede eeuw. Aanleiding voor de brief is de afscheiding van een groep die in de ogen van de auteur te weinig aandacht heeft voor, naast het goddelijke, het menselijke bestaan van Jezus. De nadruk in de lezing van vandaag op het feit dat Jezus door water én door bloed is gekomen wijst daarop (vgl. Joh. 19,34). Jezus is én God én werkelijk mens en heeft echt geleden, tot en met de dood aan het kruis.
Maar deze brief blijft niet steken bij een dogmatische stellingname in deze kwestie. Hij gaat eerder in op de praktijk, de levenswijze van de gelovigen. Alles draait om het liefhebben van God en elkaar, als gelovigen. God heeft ons lief, en zo moeten wij elkaar liefhebben. Wie zijn broeder haat, heeft God niet lief, en omgekeerd: ‘wie God liefheeft, moet ook zijn broeder liefhebben’ (1 Joh. 4,7-11). De liefde van de gelovigen onder elkaar is als de Vader liefhebben, en andersom. En God werkelijk liefhebben is zijn geboden onderhouden (1 Joh. 5,3). Het doet denken aan het dubbelgebod: ‘Je zult de Heer je God liefhebben en de naaste als jezelf’ (Mat. 22,37vv; Mar. 12.32v; Luc. 10,27; zie Deut. 6,4v).
Zie: M.J.J. Menken, 1, 2 en 3 Johannes, een praktische bijbelverklaring. Uitgeverij Kok-Kampen 2010
Johannes 20,19-31– Zien, horen en geloven
Het evangelie van Johannes wijkt vaak af van de andere evangeliën en dat gebeurt ook rond de weergave van de gebeurtenissen na de verrijzenis. Zo komt de evangelielezing van vandaag, waarin Pasen en Pinksteren op één dag vallen en de ‘ongelovige Tomas’ een belangrijke rol heeft, alleen voor in het vierde evangelie. We gaan terug naar een week geleden, Pasen, naar de avond van de eerste dag van de week. Een lange dag, die al begon in het donker, in alle vroegte, toen Maria van Magdala naar het graf ging en zag dat de steen voor het graf weg was. Johannes beschrijft het groeiend geloof van de leerlingen als het ware in etappes, met nadruk op zintuiglijke ervaringen. Maria ziet dat de steen weg is, Petrus ziet de grafdoeken, Johannes gaat het graf binnen, ziet en komt tot geloof en Maria van Magdala ziet de tuinman, wordt door Hem aangesproken en bij het horen van haar naam herkent zij hem: ‘Meester’. Het betreft hier nog individuele ervaringen.
De volgende fase heeft een meer collectief karakter, hoewel nog in een beperkt gezelschap: de leerlingen bij elkaar in een afgesloten ruimte. Dezelfde dag nog, in de avond, staat Jezus zomaar in hun midden. Hij spreekt hen aan met een vredeswens en hij toont hun zijn wonden. Hij geeft zijn zending door aan zijn leerlingen. Heel fysiek ook ademt Jezus over hen en ontvangen zij de heilige Geest en geeft hij hun volmacht zonden te vergeven.
Tomas
Een van de leerlingen, Tomas, is daar niet bij. Eerder in het evangelie hebben we met hem kennis gemaakt. Als Jezus met zijn leerlingen te laat bij zijn gestorven vriend Lazarus arriveert, en zijn te late komst motiveert als in het belang van het geloof van zijn leerlingen, is het Tomas die zijn trouw aan Jezus belijdt door de anderen op te roepen met Jezus mee te gaan, bereid om met hem te sterven (Joh. 11,16). Aan het avondmaal kort voor het paasfeest vraagt dezelfde Tomas dóór als Jezus stelt dat de weg die zijn leerlingen moeten gaan bekend is: ‘Maar Heer, we weten niet eens waar U heen gaat; hoe zou de weg ons dan bekend kunnen zijn?’ (14,5). Niet alleen Tomas overigens stelt vragen, dat doen ook andere leerlingen, zoals Petrus, Filippus en Judas. De vragen draaien om de identiteit van Jezus en zijn relatie tot de Vader. Vragen die niet alleen bij de kleine kring van leerlingen leefden, maar ook bij de lezers van dit evangelie, toen en nu. Ze functioneren als een soort tussenkopjes in de woorden van Jezus.
Dat Tomas er niet bij is als Jezus aan zijn leerlingen verschijnt, markeert een volgende stap in het proces van gaan geloven: op het woord van een ander. De woorden van zijn medeleerlingen ‘We hebben de Heer gezien’ zijn Tomas niet genoeg. Hij wil zelf de wonden van Jezus kunnen zien en voelen om te geloven. De wond in Jezus’ zijde verwijst naar de kruisdood. Johannes vertelt daar als enige dat Jezus’ zijde doorstoken wordt en er water en bloed uit stroomt (19,34). Het beeld verwijst in de Johannesbrief naar het werkelijk mens en werkelijk God zijn van Jezus (zie boven).
Met geen woord wordt verteld wat de leerlingen hebben gedaan om Tomas te overtuigen of hoe ze de week hierna hebben doorgebracht. De vraag van Tomas zal ook nu beantwoord worden door Jezus zelf.
Opnieuw: de eerste dag
Acht dagen later is het weer de eerste dag van de week, en nu is Tomas er wel bij. Weer komt Jezus door gesloten deuren binnen en wenst zijn leerlingen ‘vrede’. Hij richt zich tot Tomas en weet precies wat die had gevraagd. Hij nodigt hem uit te zien en de wonden in handen en zijde te voelen en te geloven.
Meer is niet nodig voor Tomas. Nu zijn zien en horen voor hem genoeg, voelen hoeft niet meer: ‘Mijn Heer, mijn God’ luidt zijn geloofsbelijdenis. Het is voor Jezus aanleiding om, over het hoofd van Tomas heen, degenen te prijzen die, zonder dat ze de verrezen Jezus zelf gezien en gehoord hebben, kunnen geloven. Die op het woord van anderen geloven.
Tomas heeft traditioneel de naam een ‘ongelovige Tomas‘ te zijn. Sowieso is dat niet terecht, omdat hij hier een persoonlijke geloofsbelijdenis uitspreekt. Maar ook zijn verlangen eerst Jezus gezien en gevoeld te willen hebben spreekt van groot geloof. Hij houdt de zaken bij elkaar: de verrezen Jezus is één en dezelfde als degene die geleden heeft en de kruisdood is gestorven. God én mens. Mogelijk dat Tomas daarom nadrukkelijk Didymus, ‘tweeling’ wordt genoemd. Het is maar de vraag of dat wil zeggen dat hij de helft van een tweeling is, of dat hij in zichzelf weet heeft van de twee-eenheid van wat niet te scheiden is: Jezus is de verrezen Heer, en Jezus is degene die geleden heeft en aan het kruis gestorven is. Of, in aansluiting op de tweede lezing: Jezus is zowel de zoon van God als werkelijk mens.
Preekvoorbeeld
De lezing van deze zondag is volledig parallel opgebouwd met de lezing van vorige zondag. Vorige zondag hoorden we eerst kort hoe de apostelen tot geloof kwamen en dat verhaal wordt gevolgd door een bijzonder verhaal van Maria van Magdala, hoe zij concreet tot geloof komt. Vandaag is er weer dezelfde opbouw. Eerst hebben we gehoord hoe Jezus verschijnt aan de groep leerlingen en dit verhaal wordt gevolgd door het bijzondere verhaal van Tomas, hoe hij tot geloof komt. Die parallelopbouw laat ook zien dat er heel wat gelijkenissen zijn tussen Maria en Tomas. We zetten ze even op een rijtje.
- Het aanvankelijk geloof van de apostelen kan haar en kan hem blijkbaar niet overtuigen.
- Ze zijn allebei diep bedroefd, alleen beleven zij het verschillend. Maria stond ‘huilend’ bij het graf. Tomas verbergt zijn droefheid achter een hard masker. Achter zijn eisen hoor je iets van zijn ontgoocheling en droefheid. Het is alsof hij zichzelf voor een tweede ontgoocheling wil beschermen. Daar heeft hij zijn naam gehaald van ‘ongelovige’ Tomas. We doen hem onrecht als we achter dat harde masker niet zijn droefheid en ontgoocheling vermoeden.
- Bij Maria is er een teruggaan naar het scheppingsverhaal door de allusie op de tuin. De tuin van de dood wordt de tuin van het leven. Verrijzenisgeloof heeft te maken met de ‘zin’ zelf van onze schepping als geheel.
Ook in de lezing van vandaag is er een duidelijke allusie op het scheppingsverhaal. Jezus blies over de leerlingen en zei: ‘Ontvang de heilige Geest.’ Hier mag je een duidelijke allusie horen op de eerste zinnen van het scheppingsverhaal: ‘Gods Geest zweefde over de wateren’, d.i. over de chaos. Verrijzenisgeloof kondigt zich hier aan als een soort nieuwe schepping, de overwinning op de gegroeide chaos van kwaad, geweld, leugen en bedrog. Dat is de diepe betekenis van het vervolg van Jezus’ opdracht aan zijn leerlingen: ‘Als gij iemand zonden vergeeft, dan zijn ze vergeven, als gij ze niet vergeeft zijn ze niet vergeven.’
De dooppraktijk die vanuit dit verrijzenisgeloof ontstaan is, illustreert dat heel mooi. Men gaat door het water heen (in die tijd letterlijk!) om op rijzen vanuit de chaos van kwaad, leugen en zonde naar een nieuw leven vanuit een vernieuwde schepping. Het doopsel maakt duidelijk dat volgelingen van Christus mensen zijn van de nieuwe schepping.
- Allebei de verhalen laten een zeer bijzondere spanning zien. Enerzijds is er continuïteit in de geschiedenis en anderzijds is er een grote ‘sprong’ of discontinuïteit. Maria herkent Jezus wanneer Hij haar naam roept. Dat suggereert continuïteit. Er is geen definitieve breuk in de geschiedenis. Maar onmiddellijk zegt Jezus: ‘Houd Mij niet vast’. Hij behoort duidelijk tot de andere wereld, de wereld van God. Dat is trouwens haar nieuwe ‘geboorte’, maar nu ‘van boven’, zoals Johannes elders zegt. Dat zal uiteraard een zeer bijzondere spanning geven aan het verdere leven van Maria. Haar geschiedenis loopt verder, maar nu gedragen door een belofte en door zin van ‘boven’, vanuit God.
Bij Tomas is er sprake van ‘mijn hand leggen in de wonden’. Dat suggereert heel duidelijk de continuïteit van de geschiedenis tussen de aardse Jezus en de verrezen Jezus. Maar Tomas kan alleen maar roepen: ‘Mijn Heer en mijn God’. In die geloofsbelijdenis spreekt Hij duidelijk de ‘sprong’ uit. Jezus behoort tot de andere wereld, de wereld van God. Die spanning zal ook het verder leven van Tomas dragen.
Tot het hart van het christendom
Deze spanning behoort tot het hart van het christendom.
Deze spanning betekent dat het christendom in de lijn van de joodse godsdienst de geschiedenis heel centraal blijft zien. Daardoor verschilt het duidelijk van de Griekse opvatting over geschiedenis. Voor christenen is de menselijke geschiedenis nooit iets bijkomstigs of banaals. De bekoring kan groot zijn om de menselijke geschiedenis links te laten liggen, omwille van de leugens, onzin, geweld. Grieken vluchtten weg in een soort ‘zuivere’ geestelijke wereld. Bij ons kan de bekoring groot zijn om zich terug te trekken in ons eigen klein wereldje en de geschiedenis aan zichzelf over te laten. Het christendom kent nu juist geen ‘redding’, noch in een soort zuivere geestelijke wereld, noch in je eigen kleine wereldje. De horizon blijft altijd heel de wereld en heel de geschiedenis. Die is ondanks alles het thuis van christenen.
Het christendom ziet de geschiedenis niet als louter beheerst door brutale toevalligheden. De geschiedenis heeft een openheid, zin en richting die boven zichzelf uitwijst. In onze menselijke geschiedenis is er dus een zekere ‘sprong’ boven zichzelf uit. Onze menselijke geschiedenis draagt daarom in zich een belofte tot een voltooiing. De verrezen Jezus van Nazaret is daarvan de getuige bij uitstek. Hij heeft onze geschiedenis geheiligd. Of beter: in Hem heeft God zijn Naam geheiligd in onze geschiedenis en daarom is onze menselijke geschiedenis tegelijk ‘heilige’ geschiedenis en verwijst tegelijk boven zichzelf uit. Dat is de diepste betekenis van de belofte van de vergeving van zonden. Het kwade heeft niet het laatste woord. De scheppende God draagt onze menselijke geschiedenis.
Christenen weten daarom dat ze gezonden zijn juist om te getuigen van deze openheid en van deze mogelijkheid tot vernieuwing. Alleen vanuit dit geloof kun je kracht putten en volharding opbrengen om telkens weer te getuigen van Gods scheppingskracht in onze menselijke geschiedenis. Dit kunnen wij ‘in naam van Jezus van Nazaret’. Hij is de getuige van Gods scheppende en vernieuwende kracht.
Einde van het evangelie van Johannes
Met de formule ‘in naam van Jezus van Nazaret’ eindigde oorspronkelijk het evangelie van Johannes. De schrijver geeft nog eens kort de doelstelling van zijn schrijven aan:
‘Opdat gij moogt geloven dat Jezus de Christus is, de Zoon van God’: dat is het element ‘discontinuïteit’ in onze menselijke geschiedenis: de heilige plek in onze geschiedenis, een plek die tegelijk boven de geschiedenis uit wijst.
‘Opdat gij door te geloven leven moogt bezitten in zijn naam’: zoals onze geschiedenis niet is overgeleverd aan toevallige krachten, aan chaos en dood, zo is de individuele mens niet overgeleverd aan willekeurige machten, niet aan chaos en dood, uiteindelijk niet aan wanhoop. Leven is juist je openstellen voor de naam van Jezus. Dan zal de hoop zich in je vestigen. Hoop die doet leven, hoop die herstelt en ons maakt tot nieuwe schepselen.
inleiding dr. Joke Brinkhof
preekvoorbeeld André Jansen ofm