- Versie
- Downloaden 90
- Bestandsgrootte 300.63 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 12 oktober 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
6 december 2020
Tweede zondag van de Advent
Lezingen: Jes. 40,1-5.9-11; Ps. 85; 2 Petr. 3,8-14; Mar. 1,1-8 (B-jaar)
Inleiding
Jesaja 40,1-5 en 9-11
De eerste lezing is uit Deuterojesaja, de profeet die zich richt tot de ballingen in Babylon, maar van wie we de naam niet kennen. Misschien hoorde hij tijdens de ballingschap tot een Jesajakring (Jes. 8,16), zodat zijn profetieën in het boek Jesaja opgenomen zijn. Hij leefde een paar honderd jaar later dan Jesaja en heeft een heel eigen karakter.
Hij heeft een troostvolle boodschap voor de ballingen en voor Jeruzalem. De aankondiging van de terugkeer, een nieuwe tijd breekt aan. De profeet mag het volk troosten en krijgt er ook de opdracht toe: troost, troost mijn volk.
Het wanhopige Jeruzalem kan hij moed in spreken, omdat de tijd van straf is afgelopen. Uit Gods hand hebben ze dubbele straf ontvangen, de schuld is nu wel helemaal voldaan en haar slavendienst is voorbij. Iets nieuws gaat beginnen. Bevrijding uit slavernij: een nieuwe uittocht zal plaats hebben.
Een stem kondigt dit aan. Wat de stem roept moet de ballingen als muziek in de oren geklonken hebben. Het gaat over hun terugkeer. Er gaat aan gewerkt worden. In de woestijn een weg gebaand voor onze God, dalen moeten verhoogd worden, bergen verlaagd.
De stem richt zich niet alleen tot de ballingen, maar tot iedereen die er aan kan meewerken. Ja heel de mensheid zal het zien wanneer de Heer zijn glorie openbaart. De glorie van de Heer, zijn uitstralende macht wordt zichtbaar in de terugkeer van de ballingen die niet met naam genoemd worden, waardoor het feit dat de Heer het doet en dat het zijn glorie is, extra accent krijgt.
Dit komt in 9-11 ook scherp naar voren. Een vreugdebode krijgt de opdracht de berg Sion te beklimmen en zich tot Jeruzalem en de steden van Juda te richten met de aankondiging dat de Heer komt: Hij is weer jullie God. Die door de ballingschap onmachtig leek, komt met kracht, zijn arm zal heersen. Zijn krachtige arm brengt de lammeren bijeen, koestert ze, en leidt de volwassen schapen. Dat is het loon dat hij bij zich heeft, de beloning die voor hem uitgaat. De beloning voor Jeruzalem die het wel heeft verdiend, want het heeft dubbel geleden.
Psalm 85
De psalm begint met de belijdenis dat God genadig geweest is, de schuld van het volk heeft weggenomen, zijn woede heeft bedwongen (2-4). Maar dan volgt opnieuw een gebed om herstel, en dat God zijn afkeer zal laten varen en niet zal laten voortduren (5-8). Is dat niet in tegenspraak met elkaar? Er zijn er die daarom de volgorde van de psalm willen veranderen. Eerst het gebed om vergeving dan de bevestiging ervan.
Maar over het algemeen verbindt men het met de tijd van ontstaan na de ballingschap. De ballingen hebben in de terugkeer naar het land Gods redding en heil ervaren, maar eenmaal terug blijken de situatie en ontwikkelingen ver van ideaal, en bidden ze God om zich niet blijvend van het land en het volk af te keren, maar hen te doen herleven en weer een vreugdevol bestaan te schenken. Laat uw afschuw voor ons verdwijnen, en toon ons uw liefdevolle genegenheid en redding!
Wat zal het antwoord zijn? Ik denk dat wij graag met de psalmist willen horen wat God, de Heer, zegt. God zal tot zijn volk en zijn getrouwen over vrede spreken. Vrede die niet alleen het ontbreken van oorlog en geweld inhoudt, maar het totale welzijn van bestaan.
Waarop de waarschuwing volgt: laten ze niet weer vervallen in dwaasheid en doen alsof er geen God is, maar leven vol diep ontzag voor hem. Zijn heil is dan nabij. Zijn heerlijkheid, dat is zijn uitstralende macht, komt dan wonen in ons land, en wordt zichtbaar waar liefde en trouw elkaar ontmoeten.
Liefde is de vrije liefdevolle genegenheid van God voor zijn volk waarmee hij zijn verbond aangaat, en waaraan hij trouw blijft. Je kunt ervan op aan, het is betrouwbaar, het is waar, en wordt ook wel met waarheid vertaald.
Vrede en gerechtigheid kussen elkaar. Zij horen bij elkaar, zij kunnen niet zonder elkaar. Er komt alleen vrede als er aan ieder recht gedaan wordt, en allen een plaats krijgen om te wonen. Waarheid ontspruit aan de aarde onder het toeziend oog van de gerechtigheid.
Ook in materieel opzicht zal God voorzien, hij zal het goede geven, het land zal oogst voortbrengen. Ja, de hele wereld verandert wanneer God dit gebed om herstel en om een nieuw begin verhoort, en zijn afkeer laat varen en komt. Gerechtigheid zal voor hem uitgaan. Voor de derde keer wordt gerechtigheid genoemd, wat aangeeft hoe belangrijk zij is in de wereld van belofte; zij is er de richtingwijzer naar.
2 Petrus 3,8-14
Het gaat over de komst van de dag van God. Sommigen worden blijkbaar ongeduldig, het blijft maar uit, het duurt te lang. Maar wat traagheid van God lijkt is juist zijn genade, zijn geduld met ons.
Dat is onze redding. Tijd om je te bekeren. De dag van de Heer komt onverwacht. Dan zal alles ten onder gaan. Daarom moet je niet verslappen maar vol verwachting uitzien naar de komst van God, en er ook naar handelen, dan bespoedig je die dag. De hemelsferen en elementen zullen in vlammen opgaan, maar wij mogen vertrouwen op Gods belofte, en een nieuwe hemel en een nieuwe aarde verwachten, waar gerechtigheid woont.
Zie: M.G. Ruf, ‘De tweede brief van Petrus. Een eigengereid geschrift’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017, 104-112
Marcus 1,1-8
Het begin van het evangelie kan slaan op de het citaat uit profeten, dat meteen volgt, en het optreden van Johannes de Doper (1,2-13). Maar het kan ook betrekking hebben op het hele evangelie. Het vormt dan de titel van het hele boekje over het gebeuren met Jezus dat in het leven van de lezer en hoorder begint, verder doorwerkt, en bij herlezing zich steeds meer verdiept. Het evangelie is het goede nieuws dat Jezus zelf verkondigt, maar is ook het verhaal over hem en het geheim dat hij draagt.
Jezus Messias, de zoon van God. Wat deze benamingen inhouden staat niet bij voorbaat vast, en kan alleen uit het dynamische evangeliegebeuren zoals Marcus dat vertelt, opgemaakt worden.
Messias. Deze benaming komt niet veel voor in het Marcusevangelie. Jezus vraagt aan zijn leerlingen: wie denken jullie dat ik ben? Petrus belijdt dan namens de hele groep: Jij bent de Messias. Jezus verbiedt hen dan uitdrukkelijk daarover te spreken. Het is niet duidelijk waarom (Mar. 8,29v). In het verhoor met de hogepriester bevestigt Jezus de vraag: bent u de messias, de zoon van de Gezegende met het antwoord: ‘Ja dat ben ik’ (Mar. 14,61). En hangend aan het kruis wordt hij spottend toegesproken als die messias, koning van de Joden (Mar. 15,32). Jezus blijkt een lijdende messias te zijn, onverwacht.
De zoon van God. Bij zijn doop wordt Jezus door de stem persoonlijk als zoon aangesproken: Mijn zoon ben jij. Zoon zijn betekent dus innige verbondenheid met de Vader. Bij de verheerlijking op de berg stelt de stem Jezus aan drie van zijn leerlingen voor als zoon van God. ‘Deze is mijn zoon’. Wie naar hem luistert en hem volgt, zal steeds meer achterhalen wie die Jezus is, die voor de hogepriester bevestigt de zoon van de Gezegende te zijn, en hangend aan het kruis als messias, koning van de Joden uitgedaagd wordt.
Aan hem gaat Johannes de Doper vooraf, die daarmee de profetieën vervult. Hij is de bode die voor de Heer uitgaat. Bij Maleachi is met de Heer God zelf bedoeld, maar wordt hier op Jezus betrokken. En de stem die in Deuterojesaja oproept om in de woestijn een weg te banen wordt hier betrokken op Johannes de Doper die optreedt in de woestijn.
Hij roept op om zich te laten dopen als een teken van bekering, verandering van mentaliteit en leven, zo dat de zonden vergeven, de breuken met God, met je medemensen en jezelf worden geheeld.
Johannes de Doper wordt getypeerd als de profeet Elia die een kameelharen mantel droeg met riem (2 Kon. 1,8). Volgens Marcus is hij ook Elia die komen moet. Hij is al gekomen zegt Jezus en ze hebben met hem gedaan wat ze wilden zoals over hem geschreven staat (Mar. 9,11vv).
Marcus doelt daarmee op het korte lijdensverhaal van de Doper waarin verteld wordt dat ze met hem deden zoals ze wilden (Mar. 6,22-26). In zijn visie is de Doper niet alleen de voorloper die Jezus aankondigt, maar ook in wat hem overkomt naar Jezus’ lijden verwijst, en ook de verrijzenis komt al in het vizier (Mar. 6,14vv).
De Doper kondigt Jezus aan als sterker dan hij. Hij beschouwt zichzelf als nog minder dan zijn slaaf vanwege het grote verschil: hij doopt met water, terwijl Jezus zal dopen met heilige Geest.
Dat Jezus doopt met heilige Geest, komt woordelijk niet meer terug in het Marcusevangelie, maar blijkt uit Jezus’ optreden, zijn verkondiging en zijn omgang met de mensen. Jezus is in de Geest gedoopt (Mar. 1,10). Zeggen dat een demon hem bezielt, is een onvergeeflijke zonde (Mar. 3,29). Vol van de Geest drijft hij demonen uit en bevrijdt mensen van onreine geesten. Er gaat genezende kracht van hem uit (Mar. 5,30).
Zo blijkt uit het geheel van het evangelie dat de Geest hem niet enkel naar de woestijn dreef zoals aan het begin verteld wordt (Mar. 1,12), maar de blijvende en drijvende kracht is waarmee hij allen confronteert, en deze aan ieder meedeelt die er ontvankelijk voor is.
Preekvoorbeeld
‘Troost, troost, ...’
Als een plotse trompetstoot begint vandaag de eerste lezing. Zonder enige aankondiging horen wij de oproep: ‘Troost, troost mijn volk, zegt onze God, spreek tot het hart van Jeruzalem’. Het is alsof plots op straat een fanfare begint te spelen en je niet weet waarom of waartoe. Slechts langzaam wordt duidelijk waartoe dat plotse bazuingeschal. Het volk van Juda is al bijna vijftig jaar in ballingschap in Babel. Het werd ooit weggevoerd uit Jeruzalem en slijt nu hier zijn dagen in droefheid en somberheid, zonder enig perspectief. Somberheid dreigt te evolueren naar wanhoop en wanhoop dreigt te evolueren naar onverschilligheid of naar definitieve aanpassing aan de leefwijze en de goden van Babel. Maar blijkbaar is er toch een vlammetje blijven branden onder de as van droefheid, wanhoop en onverschilligheid. De profeet laat plots Gods stem luid klinken in de hoop dat dat vlammetje opnieuw gaat uitslaan tot een brand. ‘Spreek tot het hart van Jeruzalem’, zegt God. Het hart bij de joden is de bron van levensmoed. Daar heel diep verscholen onder de as moet het bijna uitgedoofde vlammetje weer oplaaien en de levensmoed aan de ballingen teruggeven.
Dat vlammetje was bijna uitgedoofd, omdat de mensen zich door God verlaten voelden, zodat ze zich als waardeloos gingen zien. Dé boodschap van troost is dan ook: ‘God komt!’ Hij is ons niet vergeten. Hij laat ons niet in de steek. Hij komt om ons, ballingen, terug te voeren naar ons thuisland Jeruzalem. Maar dan moet wel de weg worden vrijgemaakt. Ook en vooral de innerlijke weg. Ieder dal van moedeloosheid moet worden opgevuld. Alle wanhoop en cynisme in de aard van ‘het zal toch weer niets zijn!’ moet worden opgeruimd. De bergen van arrogantie en de heuvels van trots moeten worden geslecht. Vooral zij verhinderen het komen van God.
Johannes de Doper
Ook in het evangelie wordt het optreden van Johannes de Doper verteld als een nieuwe trompetstoot in de geschiedenis. Ook hij verkondigt zoals de profeet: ‘Bereidt de weg van de Heer en maakt zijn paden recht.’ En onmiddellijk volgt daarop de uitnodiging tot het hart van de mensen: bekeert u. Uit zijn aankondiging van Gods komen en zijn uitnodiging tot bekering willen we verder twee elementen in het licht stellen.
Vooreerst hoe hij onmiddellijk spreekt van bekering. Bekering als hoop en troost? Hier denken we aan een zin uit het dagboek van Dag Hammarsjköld: ‘Het eerste wat de waarheid doet is bevrijden, nadien pas troosten’. Bevrijden is hier de waarheid over jezelf inzien en aanvaarden. Weten waar je staat, anders is er geen echt vertrekpunt naar hoop en naar groeien, dus ook geen ruimte voor troost. Zo niet, dan word je verblind door valse hoop, raak je gevangen in een illusie en valse troost, die later toch weer wordt doorprikt en die je dan achterlaat in ontgoocheling en cynisme. Daarom de oproep van Johannes tot bekering. Hij nodigt de mensen uit op de eerste plaats te kijken naar hun hart. Hij nodigt de mensen uit dit hart te zuiveren en wel door een oprechte levenswandel. Die oprechtheid maakt het hart weer open en houdt het gericht op anderen en zo op dé Andere.
Deze oproep tot zuivering brengt ons bij ons tweede element. Johannes zegt heel uitdrukkelijk: ‘Bereidt de weg van de Heer, en maakt zijn paden recht’. Dus met de nadruk op ‘zijn’. Uiteindelijk gaat het dus niet om onze weg, niet om onze plannen, niet om onze visies, niet om onze inspanningen, hoe goed bedoeld ook; het is en blijft zijn weg. Dat inzien en aanvaarden is hier de ultieme zuivering. Laten we dat concreet maken.
We leven in een geseculariseerde cultuur, waar God afwezig is of lijkt. Is hij ons niet vergeten? Heeft hij ons verlaten? Hoe graag zouden wij dan niet een trompetstoot willen horen: ‘Hij komt!’ Wellicht denken we spontaan daarbij weer aan volle kerken, zoals het vroeger was. Maar dat is wellicht te veel onze weg, zoals wij die zouden uittekenen. Maar het is niet zeker dat dat ook Gods weg is. Misschien komt hij op een andere manier, een manier die we ons helemaal niet kunnen voorstellen. Denken we hier als waarschuwing aan de leiders van het Joodse volk. Alhoewel getraind in het lezen van de Schriften, konden zij zich niet voorstellen dat het God zou zijn die komt in de profeet Jezus. Ze kunnen blijkbaar hun eigen voorstelling niet loslaten, zodat het komen van God en de Blijde Boodschap aan hen voorbijgaat. Een blijvende waarschuwing voor ons om ons hart te zuiveren van eigen voorstellingen, die misschien eerder Gods komen in de weg staan. Ook dat is de waarheid en alleen deze waarheid bevrijdt en troost.
Advent
Advent is de periode waarin wij ons voorbereiden op het komen van God. Het is de periode waarin wij wachtend uitzien. De Joodse mystica Simone Weil heeft enkele mooie bladzijden geschreven over dit wachtend uitzien naar Gods komen in ons leven en in de menselijke geschiedenis. Zij doet dat met een woordspeling, die alleen in het Frans mogelijk is, nl. attente (wachten) en attention (aandacht). Wachten op Gods komst is tegelijk aandachtig leven. Aandacht is heel bewust in het (nog) niet weten gaan staan en van daaruit uitkijken naar signalen. Wie het al weet, let niet op en hoort of ziet niet het eventueel nieuwe, andere, onverwachte, onverwacht in deze zin dat men het niet op die manier verwacht had. Aandacht is dus je voorstellingen loslaten om echt te kunnen zien. Je mag hier ook zeggen: aandacht is aanwezigheid in de concrete situatie en tegelijk bij zichzelf. Wie het al weet, is niet echt aanwezig in de concrete situatie en ziet dus niet het nieuwe of het positieve in de situatie. Hij is ook niet aanwezig bij zichzelf, in deze zin dat hij zijn eigen blinde vlek niet ziet.
Aanwezigheid is dus ook aandacht hebben voor de eigen blinde vlekken. Hier krijgt het woord ‘bekering’ en ‘zuivering’ nog een diepere betekenis. Wie cynisch is, is niet aanwezig. Wie ontevreden is en moppert, is niet aanwezig. Wie zich gefrustreerd voelt en daarin blijft zitten, is niet aanwezig. In dit verband spreekt men soms van le sacrement du moment présent, het sacrament van het nu-moment, het sacrament van aanwezigheid in het nu-moment. Sacrament is hier een mooi woord. Zulke aanwezigheid of zulke aandacht maakt ieder moment tot een heilig moment, waarin God kan komen, anders dan verwacht, maar wel verwacht.
Deze aandacht geldt niet alleen voor het persoonlijk leven, maar ook voor onze cultuur. Zolang we klagen of vastzitten in heimwee en in onze beelden van het verleden, zijn we niet aanwezig en zien we niet dat ook deze cultuur een sacrament is, een heilig moment. We denken hier aan de woorden van de vroegere generale minister van de minderbroeders, die als zending tot de broeders zei: ‘Het is niet onze taak het heilige te brengen, maar wel het aan te wijzen’. Dat vraagt uiteraard aanwezigheid in het nu-moment.
Mogen we in deze adventsperiode ons daarin oefenen, d.i. onze aandacht aanscherpen, onze blinde vlekken opsporen om zo meer en meer aanwezig te zijn en open voor Gods komen.
inleiding drs. Nol Sales
preekvoorbeeld André Jansen