- Versie
- Downloaden 60
- Bestandsgrootte 209.23 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 18 februari 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
19 januari 2020
Tweede zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 49,3.5-6; Ps. 40; 1 Kor. 1,1-3; Joh. 1,29-34 (A-jaar)
Inleiding
Johannes 1,29-34
De verleiding kan groot zijn deze perikoop over de ontmoeting van Johannes de Doper en Jezus te lezen en te interpreteren tegen de achtergrond van de vertellingen in de synoptische evangelies. Het vierde evangelie vermeldt echter nergens dat Jezus gedoopt werd door Johannes. Hier is evenmin sprake van de hemel die opengaat en van Gods stem die Jezus uitroept als zijn geliefde Zoon. De auteur wekt de indruk dat de Doper een soort extatische ervaring heeft gehad met betrekking tot een onbekende, belangrijke persoonlijkheid over wie hij de Geest Gods zag neerdalen en van wie hij aan Israël moet aankondigen dat die persoon niet met water, maar met de heilige Geest zal dopen. Markant is dat de auteur hier spreekt over Israël en niet over de Joden. Ongetwijfeld hebben we hier te doen met een verwijzing naar de gelovigen, terwijl de Joden in het vierde evangelie het stigma van de ongelovigheid dragen.
Johannes de Doper zelf is een moeilijk definieerbare persoon. In de verzen voorafgaand aan de perikoop van deze zondag antwoordt hij driemaal negatief op vragen over zijn identiteit: ‘dat ben ik niet’. Hij is niet de Messias, niet de teruggekeerde Elia, noch een andere profeet. Op de vraag wat hij dan wel is geeft hij een min of meer cryptisch antwoord: ‘Ik ben een stem die roept in de woestijn: maak recht de weg van de Heer’.
In de lezing van deze zondag zien we het tegenovergestelde. Tot drie keer toe geeft Johannes een positieve verklaring over Jezus: ‘Hij is het over wie ik zei…’ (30); Hij is het die doopt met heilige Geest’ (33); ‘Hij is de Zoon van God’ (34) (verscheidene handschriften geven hier in plaats van ‘zoon’, de ‘uitverkorene’). En zoals de Doper een min of meer mysterieuze definitie van zichzelf gaf, zo doet hij dat eveneens met betrekking tot Jezus: ‘Het Lam Gods, dat de zonde van de wereld wegneemt’ (29). Deze verklaring herhaalt hij later voor twee van zijn leerlingen (36).
Over hoe dat ‘Lam Gods’ moet worden verstaan zijn de meningen meer dan verdeeld. Er is een zekere tendens hier een verwijzing te zien naar de lijdende knecht Gods in Jesaja 53 die als een lam naar de slacht wordt geleid. Bij de profeet neemt die Godsknecht weliswaar de kwalen van de mensen op zich, we vinden daar echter niet een vermelding van het wegnemen van de zonde van de wereld.
Omwille van dat wegnemen van de zonde zijn er die hier een parallel zien met de zondebok waar de hogepriester op Grote Verzoendag de zonden van het volk op neerlegde om ze vervolgens naar Azazel, de leider van een groep gevallen engelen in de woestijn, te brengen. Die opvatting heeft een aantal bezwaren. Ten eerste gaat het daar om een bok, terwijl de Doper spreekt over het Lam Gods. Bovendien werd de zondebok automatisch onrein door de zonden die hij met zich mee de woestijn in droeg, wat moeilijk van Jezus gezegd kan worden. De zondebok werd belast met alle persoonlijke zonden van de Israëlieten, terwijl hier sprake is van de zonde (enkelvoud) van de wereld, waarbij we waarschijnlijk op de eerste plaats moeten denken aan de zondige, onvolmaakte, situatie waarin de wereld verkeert.
Weer anderen verdedigen de thesis dat je hier moet denken aan een vergelijking met het lam dat elke ochtend en avond in de tempel aan God geofferd werd. In het apocalyptische jodendom wordt de Messias soms voorgesteld als een zegevierend lam. In het Tweede Testament komen we deze idee onder andere tegen in het boek van de Apocalyps, traditioneel toegeschreven aan dezelfde auteur als die van het vierde evangelie. De rol van het lam is de zonde van de wereld op zich nemen en de reinheid van Israël herstellen. Deze reinheid is niet het gevolg van een ritueel bad, maar van de werking van Gods Geest. Deze opvatting is eveneens terug te vinden in de gemeenschap van Qumran.
Het feit dat de Doper zichzelf een ‘stem in de woestijn’ noemt kan de lezer naar de woestijn in de omgeving van de Dode Zee leiden, immers de auteur van het evangelie situeert zijn relaas in ‘Betanië aan de overkant van de Jordaan’ (1,28). Maar Betanië is in het vierde evangelie de woonplaats van Lazarus, Marta en Maria, gelegen op de Olijfberg vlak bij Jeruzalem, de plaats waar Jezus zijn gestorven vriend Lazarus weer tot leven wekt (Joh. 11). Vanwege deze geografische moeilijkheid en gezien het feit dat in het huidige Jordanië geen plaats bekend is die dat johanneïsche Betanië zou kunnen zijn, is de tekstvariant ‘Betabara’ opgekomen, dat betekent ‘huis (of plaats) van de overtocht’. Een oude traditie situeert de plaats van de doop van Johannes in de streek tegenover Jericho, waar de Hebreeën onder leiding van Jozua de Jordaan overgestoken waren om het land te bezetten. Zoals in die tijd een nieuw leven begon voor de Hebreeën, zo zal dat ook nu plaats vinden door de werking van de Messias.
De beeldende kunst heeft eveneens de lezing van de evangelietekst beïnvloed, misschien mede door toedoen van de evangelist Lucas. De evangelisten Matteüs, Marcus en Johannes vergelijken de neerdaling van de heilige Geest over Jezus met het neerstrijken van een duif. Lucas schrijft echter dat de Geest ‘lijfelijk’ als een duif over Jezus neerdaalde. Als gevolg daarvan kunnen schilderingen die de doop van Jezus als thema hebben ook steeds een duif boven hem laten zweven. En zo wordt die duif een symbool van de derde persoon van de heilige Drievuldigheid, zeker als op die schilderingen ook een figuur in de wolken zichtbaar is als symbool van de Vader die Jezus zijn ‘geliefde zoon’ noemt. De evangelist gebruikt de term pneuma, de Griekse vertaling van het Hebreeuwse ruach, woorden die niet zozeer een ding of een persoon maar veeleer een gebeuren aanduiden, in dit geval een begeestering of inspiratie van Godswege. En als de Messias zelf gaat dopen met heilige Geest is dat te verstaan als een begeestering of goddelijke inspiratie.
Ten slotte: heel het vierde evangelie is ingekaderd in een beweging van zien en getuigen. Hier, aan het begin van het evangelie lezen we van de vermelding dat Johannes de Doper Jezus naar zich toe ziet komen, waarop hij getuigt dat deze het Lam Gods is. In vers 32 getuigt de Doper dat hij de Geest over Jezus zag komen. De perikoop sluit af met de verklaring dat hij gezien heeft en getuigd dat Jezus de Zoon (eventueel de ‘uitverkorene’) van God is. Op het eind van het evangelie is het de auteur, die in de Christelijke traditie de naam Johannes heeft gekregen, die ziet en getuigt. Daar verklaart hij: ‘Hiervan getuigt iemand die het zelf heeft gezien en zijn getuigenis is betrouwbaar’ (19,35), terwijl het evangelie afsluit met ‘Het is deze leerling die over dit alles getuigenis aflegt’ (21,24).
Jesaja 49,3.5-6
Deze perikoop is een deel van het tweede Ebed JHWH-tekst. Niet iedereen is het eens over de omvang van dit zogenaamde lied. Sommigen menen dat het gaat tot en met vers 6, terwijl anderen van mening zijn dat ook de verzen 7-9 er deel van uitmaken.
Evenals de anonieme man waar Johannes de Doper over spreekt gaat het ook hier over een figuur die de gemoederen, misschien wel vanaf het begin, heeft bezig gehouden: wie is hij? Op basis van het eerste vers van dit hoofdstuk zou men kunnen denken dat het gaat om de eigenste profeet die verklaart reeds in de schoot van zijn moeder geroepen te zijn door JHWH. Eenzelfde verklaring vinden we ook in Jeremia 1,4. Hebben we hier te doen met een soort sjabloon om de oorsprong van een profetenroeping te funderen?
Vers 3 lijkt een identificatie te bevatten tussen die Godsdienaar en het volk Israël, waardoor hij een collectief karakter krijgt, een beetje zoals sommigen de thesis verdedigen dat de Messias niet als een individu maar als een collectief begrip moet worden opgevat.
Daar tegenover staat een grote verscheidenheid aan individualiserende interpretaties waarin de dienaar wordt voorgesteld als een soort redder van het volk, en die dan geïdentificeerd wordt met een van de grote figuren uit de geschiedenis van Israël. Hieruit ontwikkelde zich de christelijke wijze van interpretatie van Jezus als de Ebed JHWH. In hoofdstuk 8 van de Handelingen van de Apostelen lezen we het verhaal van de Ethiopiër die op terugtocht van Jeruzalem naar zijn land uit een van de Ebed JHWH-teksten leest en aan de diaken Filippus vraagt of de auteur van die tekst het over zichzelf of over een ander heeft, waarop Filippus hem Jezus verkondigt, uitgaande van die Jesajatekst.
Verder zijn er interpretaties die het collectieve en individuele karakter van de dienaar combineren, waarbij een individu zich met het volk identificeerde. Ten slotte is er de opvatting dat de eigenste profeet die dienaar Gods is. In de verzen 5-6 krijgt de dienaar opdracht Israël/Jakob terug te brengen tot de Heer. In vers 6 herhaalt de profeet wat hij ook reeds in de eerste Ebed JHWH-profetie verkondigde: ‘Ik zal je maken tot licht voor de volken’ (42,6); een uitdrukking die we eveneens tegenkomen in Lucas 2,32, waar de oude Simeon die toepast op het kind Jezus.
1 Korintiërs 1,1-3
We hebben hier de groet van Paulus aan de Christenen van Korinte, een gemeente waar Paulus een bijzondere band en zorg voor had. De weinige verzen verraden nog niet waar het in deze brief om gaat. Tenzij… het feit dat Paulus hier verklaart dat hij als apostel ‘geroepen is door de wil van God’. Mogelijk hebben we hier al een zekere kritiek op de partijvorming in de gemeente waarover hij geïnformeerd is door mensen uit de huisgemeente van Chloë. Sommigen zien zich als aanhangers of fans van Paulus, anderen weer van Apollos, van Kefas of van Christus (1,11v). In vers 13 gooit Paulus de Korintiërs de vraag voor de voeten ‘ Is Christus dan verdeeld?’. Door zichzelf te zien als door God geroepen, geeft Paulus al aan dat noch hij, noch Apollos en Kefas, en zelfs Christus niet als partijleiders beschouwd kunnen worden. De enige die iemand kan roepen en uitverkiezen voor het apostelambt is God zelf.
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Preekvoorbeeld
Kort geleden was ik op bezoek in een project voor drugsverslaafden in een arme buitenwijk van mijn woonplaats Buenos Aires. Het is opgezet door de plaatselijke parochie in samenwerking met de provinciale gezondheidsdienst. De laatste is verantwoordelijk voor de therapieën en het resocialisatietraject, maar een hele groep mensen uit de parochie is betrokken bij de dagelijkse opvang. Zij vormen eigenlijk de ziel van het project. Een mooi onderdeel ervan is een grote groentetuin, waar dagelijks geplant, gewied en geoogst wordt en tussen de middag een maaltijd bereid voor iedereen die meewerkt. En dat kan echt iedereen zijn, ook wie niet in therapie zit.
Adriana, een vrouw uit de parochie, leidde me rond en ik was met haar een tijdje in een klein huis naast de parochiekerk waar enkele vrouwen onderdak krijgen. Sommige zijn nog meisjes, degene met wie ik sprak was nog maar dertien jaar. Daarna was ik op het grote binnenterrein, waar een stel jongens aan het voetballen was en enkele andere vrijwilligers toezicht hielden. Een van hen had vroeger zelf als verslaafde deelgenomen aan het project.
Ik werd getroffen door de ontspannen en hartelijke sfeer en door de verhalen die ik hoorde. ‘We zoeken de mensen op die het diepst in de prut zitten, de jongeren die hier komen helpen ons om hen te vinden,’ vertelde Adriana. ‘Dat levert regelmatig moeilijke situaties op, want velen zijn angstig, instabiel en soms gewelddadig. Maar ik probeer voor hen een moederfiguur te zijn, iemand op wie ze kunnen vertrouwen, want zo iemand hebben ze altijd gemist. En’, zei ze me, ‘hoewel het vaak een inspanning is, dit is voor mij het evangelie.’
Voor Adriana en haar groep is het evangelie zich inzetten voor mensen die in de fuik van drugsverslaving en chaos terechtgekomen zijn. Het evangelie is voor hen niet per se praten over God en Jezus. De jongeren van het project hoeven niet tot geloof te komen. Na het middageten is er altijd wel een kringgesprek naar aanleiding van een bijbellezing, en in de parochiekerk is iedere dag een mis, waar vaak ook deelnemers aan het project komen, maar er wordt niet actief geëvangeliseerd. Het evangelie wordt geleefd, zou je kunnen zeggen, en dat is genoeg.
Precies dit brengt me bij de lezing van vandaag, over Johannes de Doper. Wat me daarin het meest opvalt, is dat Johannes de aandacht niet naar zich toetrekt. De mensen komen van heinde en verre naar hem toe en willen door hem gedoopt worden. Hij was populair, iedereen wilde met hem gezien worden. ‘Bent u soms de Messias?’ vroegen de mensen hem. Hogere verwachtingen kun je niet van iemand hebben. Johannes had zich al die bewondering kunnen laten welgevallen, maar hij doet iets heel anders: hij wijst de mensen erop dat dit dopen in de Jordaan nog maar een voorproefje is van wat komen gaat. En daarvan zal niet Johannes de drijvende kracht zijn, maar iemand anders. ‘Ik ben niet meer dan de aankondiger van het heil dat komen gaat.’ zegt hij. Hij voelt zich hoogstens als de profeet Jesaja, die datzelfde deed toen het volk in ballingschap leefde in Babylon.
En toen Johannes in levenden lijve Jezus ontmoette, herkende hij meteen dat die het volk en hem een stuk verder zou kunnen brengen. Hij zag daar een mens voor zich die vervuld was van geestkracht. De evangelietekst gebruikt grote, beeldende woorden om het vertrouwen van Johannes in Jezus uit te drukken: ‘Daar is het Lam van God, degene die de zonde van de wereld wegneemt. Dit is de Zoon van God.’
Over Jezus hebben we het vaak in de zondagse overwegingen, maar laten we nu eens naar Johannes kijken, want van hem is veel te leren. Jezus zegt niet voor niets over hem in een andere evangelietekst: ‘Er is onder allen die uit een vrouw geboren zijn nooit iemand opgetreden die groter was dan Johannes de Doper.’ Wat mij betreft schuilt een belangrijk deel van zijn grootheid in z’n bescheidenheid. Het gaat niet om hem, het gaat om het koninkrijk van God, om recht en gerechtigheid, bekering en verzoening, en anderen kunnen dat veel beter uitleggen en voorleven dan hij. En dan vooral die ene Ander, die hij nu zomaar ontmoet en herkent.
De vrijwilligers van dat parochiële project in Buenos Aires voelen zich ook geen messias, dat mag duidelijk zijn. En ze hoeven ook niet van de daken te schreeuwen dat ze dit alles doen in naam van de Messias, ze hoeven geen reclame te maken voor het christelijk geloof of aan ledenwerving te doen. Ze hoeven niet naar zichzelf te verwijzen, en daarin lijken ze op Johannes de Doper. Wat ze doen, dat is genoeg.
Wij zijn wegbereiders. Dat geldt voor de kleine, dagelijkse dingen die we doen, maar ook voor die enkele keer dat een van ons betrokken is bij iets groots, iets belangrijks, want die dingen gebeuren ook. Johannes overkwam dat bijvoorbeeld. Maar ook hij bleef wegbereider. God toont zich op zijn manier, op het moment dat hij dat verkiest. En het is genoeg dat we hem herkennen.
inleiding Gerard van Buul ofm
preekvoorbeeld drs. Marc van der Post