- Versie
- Downloaden 85
- Bestandsgrootte 111.19 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 29 september 2023
- Laatst geüpdatet 29 september 2023
2e zondag Advent, B jaar, 10-12-2023
10 december 2023
Tweede zondag van de Advent
Lezingen: Jes. 40,1-5.9-11; Ps. 85; 2 Petr. 3,8-14; Mar. 1,1-8 (B-jaar)
Inleiding
Op deze zondag lezen we uit twee prologen of twee inleidingen tot Bijbelboeken. De eerst passage vormt het begin van Deutero-Jesaja (Jes. 40–55), de tweede het begin van het evangelie volgens Marcus. De beide prologen zijn nadrukkelijk met elkaar verbonden. In Marcus worden woorden uit Jesaja 40,3 geciteerd en tegelijk geactualiseerd. Beide passages zeggen de komst van God aan, in Jesaja als degene die zijn volk uit de ballingschap terugbrengt naar Juda en Jeruzalem, in Marcus in het bevrijdende optreden van Jezus. In beide gevallen is er sprake van een goddelijk initiatief dat tot een ommekeer leidt in de geschiedenis door de tussenkomst van boodschappers.
Jesaja 40,1-5.9-11
De gelezen passage maakt deel uit van Jesaja 40,1-11 dat een samenhangend geheel vormt. In de verzen 1-2 is God aan het woord. Hij geeft de opdracht om troost aan te kondigen, zowel aan het volk als aan Jeruzalem. Het volk dat de ballingschap moest ondergaan verneemt dat het desondanks ‘mijn volk’ is en dat God nog steeds ‘jullie God’ is. Ondanks de ‘dubbele straf’ (v. 2) – het ‘dubbel’ mogelijk te duiden als een schadeloosstelling plus smartengeld of als ‘dubbel en dwars’ – blijft God het verbond met zijn volk trouw en hebben zijn barmhartigheid en liefde een langere houdbaarheidsdatum dan zijn straffend optreden (vgl. Ex. 34,6v). De schuld is uitgeboet, de diensttijd, het ondergeschikt zijn aan een vreemde macht, voorbij.
God richt zijn woorden tot een hemels publiek dat de opdracht krijgt om dit vreugdevolle nieuws, dit evangelie (zie v. 9), aan Jeruzalem aan te kondigen. Dat proces van communiceren verloopt via een tussenpersoon, iemand – waarschijnlijk uit het hemelse gevolg van God – die verwoordt wat er te gebeuren staat (vv. 3-4). Er moet een weg voor de Heer bereid worden in de woestijn die Babel van Jeruzalem scheidt, een weg gereed gemaakt in het dorre landschap zodat een koning er met zijn leger doorheen kan trekken (vgl. Num. 20,17.19). Daartoe dient het landschap aangepast te worden en de weg geëffend. Deze operatie vormt niet een opdracht aan het volk (die volgt pas later), maar lijkt eerder een noodzaak die vanuit Gods optiek wordt verwoord. Het doel ervan vormt de climax: God zal zich openbaren voor de ogen van alle mensen (v. 5). De God van Israël is een god die het verbond met zijn volk zo serieus neemt dat hij met dat volk in ballingschap gaat en het daarna weer terugvoert naar het eigen land (vgl. Gen. 46,4), dat kenmerkt zijn ‘heerlijkheid’. De verzen 6-8, weggelaten uit de lezing, zijn van belang omdat hier de profeet op het toneel verschijnt. Een tweede hemelse stem geeft de opdracht om te roepen, en wel woorden gericht tot Sion die vanaf vers 9 zullen volgen. De opdracht wordt dus gericht tot de profeet die de door God aangekondigde vertroosting moet gaan melden aan stad en volk. Kenmerkend voor profetische roepingsverhalen is dat de profeet zijn roeping niet wil aanvaarden en met tegenwerpingen komt (vgl. Ex. 3,13–4,17; Re 6,15-24; Jer. 1,6 en Jes. 6,5v) en dat zien we ook hier. De tegenwerping komt erop neer dat de profeet het weinig zinvol acht om het volk goed nieuws aan te kondigen. Haar trouw is immers – net als die van alle mensen – kortstondig zoals een bloem verwelkt en gras verdort onder ongunstige natuurlijke omstandigheden (vv. 6-7). Eveneens een vast onderdeel van de profetische roepingsverhalen is de weerlegging van de bezwaren van de profeet. Hier komt die weerlegging erop neer dat het niet zozeer gaat om de onstandvastigheid van de mens, maar om de standvastigheid en trouw van God (v. 8).
En zo krijgt de profeet te horen welke boodschap hij moet overbrengen. Het bijzondere is daarbij dat ook Sion/Jeruzalem weer opgeroepen wordt om het vreugdevolle nieuws verder te verspreiden. De stad moet het evangelie als een vreugdebode (‘evangelist’) verkondigen aan de steden van Juda (in de historische context van het eind van de ballingschap zijn dat de steden van de kleine provincie Jehud die deel uitmaakt van het Perzische rijk). Iedereen moet horen wat te gebeuren staat: God zal verschijnen (vv. 9-10) en zijn volk weer thuisbrengen. Daarbij wordt God getekend in een beeld dat de nadruk legt op zijn herderschap. Hij is degene die zijn volk (hier: zijn loon of werk, de kudde die hij zich verworven heeft door zijn inspanningen) zal leiden en weiden, maar de manier waarop krijgt de meeste nadruk. De zwakke, meest kwetsbare dieren van de kudde krijgen zijn bijzondere aandacht, de lammeren draagt hij en hij leidt de ooien die deze lammeren zogen (v. 11). De God die terugkeert met zijn volk zal een zorgzame herder zijn.
2 Petrus 3,8-14
Zie: M.G. Ruf, ‘De tweede brief van Petrus. Een eigengereid geschrift’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017, 104-112
Marcus 1,1-8
Ook in Marcus lezen we uit de proloog, maar in dit geval slechts een deel. De gehele proloog omvat de verzen 1-15 waarbij de verzen 14-15 een soort brugfunctie vervullen. Ze verbinden het voorafgaande, de introductie van het verhaal over Jezus, met wat erop volgt, waarin diens openbare optreden een aanvang neemt. De proloog valt uiteen in drie delen:
- Inleiding waarin de relatie tussen Johannes de Doper en Jezus wordt geduid (vv. 1-3)
- Introductie van Johannes de Doper (vv. 4-8)
- Introductie van Jezus (vv. 9-15)
Oude Testament-citaten als leessleutel
In de inleiding wordt de relatie tussen Johannes en Jezus getekend aan de hand van een samenstel van citaten uit het Oude Testament. Met dat samengestelde citaat (vv. 2-3) laat de evangelist zien dat het begin van het vreugdevolle nieuws (‘evangelie’) over Jezus gelegen is in het optreden van Johannes, iets wat op zijn beurt weer is aangekondigd door de profeten. In het eerste deel van het samengestelde citaat, een combinatie van woorden uit Exodus 23,20 en Maleachi 3,1 (v. 2), spreekt God (als ik-figuur) een ‘jij’ aan voor wie hij een boodschapper uit zal zenden. Uit het vervolg zal duidelijk worden dat deze ‘jij’ niemand minder dan Jezus is. De boodschapper die voor hem uitgestuurd wordt heeft de opdracht zijn weg te bereiden.
In het direct volgende citaat, uit Jesaja 40,3, wordt de boodschapper getypeerd als ‘de stem van een roepende in de woestijn’ (het citaat gaat terug op de Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuagint, waarin ‘het dorre land’ (Willibrord) of ‘de wildernis’ (nbv) ontbreekt, waarmee de stem gelokaliseerd wordt ‘in de woestijn’). Net als in Jesaja zien we hier dat het goddelijke initiatief via een keten van betrokkenen wordt gerealiseerd; de stem van een roepende, zelf uitgezonden om Jezus’ weg te bereiden, roept ook anderen op om dit te doen. Marcus plaatst Johannes’ optreden als doper ‘in de woestijn’ (v. 4) en maakt daarmee duidelijk dat de boodschapper(v. 2) en de stem van een roepende (v. 3) op deze Johannes betrekking hebben. Dat betekent ook dat de relatie tussen Johannes en Jezus met behulp van het citaat wordt geduid als een voor-na: Johannes gaat Jezus voor en bereidt de weg voor Jezus die na hem komt. Deze temporele relatie is uitgedrukt in de opbouw van de proloog: eerst Johannes (vv. 4-8) en daarna Jezus (vv. 9-15; zie ook specifiek v. 14).
De weg van Jezus en de weg van God
Als voorloper van Jezus bereidt Johannes diens weg (v. 2). In het citaat van Jesaja 40,3 is ook sprake van een weg, maar bij Jesaja is dat ‘de weg van de Heer’ en, in de parallel, gaat het over ‘de paden van onze God’ (v. 3). De vraag is dus hoe de weg van Jezus zich verhoudt tot de ‘weg van de Heer’ en de ‘paden van onze God’. Voor de evangelist zijn die twee wegen zeer nauw met elkaar verbonden. Wie Jezus ziet, in zijn genezingen, exorcismen en in zijn verkondiging, die ziet God op aarde. Of, zoals Geert Van Oyen het met het beeld van een bifocale bril verwoordt: ‘door de ene lens van het glas ziet men Jezus, door de andere lens in hetzelfde glas ziet men God.’ Het is omwille van die visie die de evangelist wil uitdragen (d.w.z. zijn uitleg van wat het betekent dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, v. 1), dat hij het citaat van Jesaja aanpast. Van ‘de paden van onze God’, waarmee de eerder genoemde ‘weg van de Heer’ een exclusieve invulling krijgt als ‘weg van God’, maakt Marcus ‘zijn paden’. Daarmee wordt de weg getekend als ‘van de Heer’ en omdat ‘Heer’ in de gemeenschap van volgelingen van Jezus zowel een aanduiding kon zijn voor God als voor Jezus, ondersteunt het aangepaste Jesajacitaat nu heel fraai de visie van Marcus op Jezus. Op de achtergrond klinken de woorden van Jesaja’s evangelie: ‘Hier is uw God’ (Jes. 40,9) en op de voorgrond verschijnt Jezus van Nazaret als hoofdpersoon van het verhaal dat Marcus vertelt.
Johannes als wegbereider
De verzen 4-8 verhalen hoe Johannes als Jezus’ voorloper zijn weg bereidt:
Vv. 4-6: Johannes treedt op als doper; hij verkondigt een doopsel van omkering waarin hij mensen oproept om anders te gaan kijken en te gaan denken. Dat doopsel van bekering heeft de vergeving van zonden ten doel; door zich toe te keren naar God mist de mens niet langer zijn doel, zijn kern, zoals de betekenis van het woord ‘zonde’ (hamartia) in het Grieks aangeeft. Johannes’ optreden brengt velen in beweging; zoals het evangelie in de proloog van Deutero-Jesaja verspreid moest worden naar Jeruzalem en Jeruzalem het vervolgens moest verspreiden naar de steden van Juda (Jes. 40,9), zo bereikt het evangelie over Jezus heel Judea en alle Jeruzalemmers (v. 5). Ten slotte wordt de status van Johannes onderstreept door zijn kleding, kleding waaraan koning Achab de profeet Elia herkende (2 Kon. 1,8), de profeet wiens terugkeer aan de definitieve komst van God vooraf zou gaan, een komst die hij voorbereidt door verzoening te bewerkstelligen waardoor de uitvoering van Gods gericht over de wereld achterwege kan blijven (Mal. 3,23v). De tekening van Johannes als (teruggekeerde) Elia onderstreept nog eens zijn rol als voorloper die Gods openbaring (hier: in Jezus) voorbereidt.
Vv. 7-8: het optreden als doper gaat gepaard met verkondiging. Ook hier zien we weer het ‘voor-na’ schema: ‘na mij komt hij die sterker is dan ik’ (v. 7), ‘ik heb gedoopt met water, hij zal dopen met heilige geest (v. 8). Het gebruik van de aanduiding ‘de sterkere’ sluit aan bij de eerder genoemde visie dat Jezus als het ware God belichaamt. In Jesaja 40,10 werd God aangekondigd als komend ‘met sterkte, kracht’, in Marcus zal Jezus als ‘de sterkere’ de strijd aanbinden met Gods kosmische tegenstrever, Satan, die ‘de sterke’ wordt genoemd. Jezus zal deze sterke binden en zijn huis plunderen (3,27). Vergeleken met ‘de sterkere’ beschouwt Johannes zich als de zwakkere of mindere. Hij acht zich niet goed genoeg om ‘de riem van zijn sandalen los te maken’, iets wat volgens de Babylonische Talmoed een leerling niet voor zijn meester hoeft te doen en over mag laten aan een slaaf (b. Ketubot 96a). Het hele optreden van Johannes kan dus opgevat worden als een vooruitwijzen naar degene die na hem komt. Vanaf vers 9 wordt diens komst dan verhaald. Jezus op zijn beurt zal in zijn optreden ook weer doorverwijzen, en wel naar God (zie vers 14: ‘Jezus verkondigt ‘het evangelie van God’).
Ten slotte: Johannes zal niet alleen Jezus’ voorloper zijn in het bereiden van diens weg, maar ook in zijn lijden en sterven (6,14-29; 9,13).
Preekvoorbeeld
Wij zijn op weg naar Kerstmis. En vandaag worden wij geholpen om ons voor te bereiden op dit feest. Feesten zijn er om te vieren, maar het zijn ook stopplaatsen, om even tijd te nemen en ons te bezinnen over onze weg die wij gaan. Daarbij krijgen we vandaag de hulp van twee profeten: Jesaja en Johannes de Doper. Jesaja is de man die zijn volk perspectief moet geven: mensen zijn in ballingschap weggevoerd naar een vreemd land en hebben de indruk dat er voor hen geen toekomst meer is: ze zijn ervan overtuigd dat hun God hen in de steek heeft gelaten. Jesaja herinnert zijn volk aan het soort relatie dat God met hen heeft: Hij is geen tiran, geen verre, onverschillige God. Integendeel: Hij is als een goede herder, bekommerd om ieder mens die Hij in liefde geschapen heeft. En die boodschap geldt ook nog voor ieder van ons vandaag. Wij leven wel niet in ballingschap, maar we zitten toch in de woestijn waar wij regelmatig het gevoel hebben de weg kwijt te zijn, niet meer weten hoe het met onze wereld verder moet, als we denken aan de miljoenen vluchtelingen, de zorg om het klimaat, en onze eigen zorgen. Vandaag herinnert de profeet er ons aan wie die God voor ons is en blijft. Te midden van onze woestijn worden wij uitgenodigd om een weg te banen voor de Heer die wil komen. En hierbij sluit die andere profeet onmiddellijk aan. Wij kennen hem als Johannes de Doper. Maar dan staan we een paar honderd jaar verder na Jesaja. Johannes herhaalt bijna letterlijk de boodschap die we net hoorden in de eerste lezing. Daar hoorden we: ‘God is op komst, met kracht. Hij komt als een herder.’ Wij weten nu hoe Hij gekomen is. Wij zijn er jammer genoeg misschien reeds zo aan gewoon geraakt, dat we er niet meer van opschrikken: God zo dicht bij ons! Hij is zelfs onder ons komen wonen. De manier waarop Hij geboren is, is haast onvoorstelbaar: in de extreme armoede van een stal tussen beesten. Een duidelijker teken van liefde kun je je haast niet voorstellen.
Om ons samen daarop voor te bereiden heeft de Kerk ooit de nood gevoeld van wat zij is gaan noemen: de Advent. Daarbij heeft zij zich altijd laten inspireren door het woord van Johannes de Doper. Hij roept op om de weg te bereiden voor de Heer: wij moeten de paden recht trekken. Dat beluister ik als een uitnodiging om naar mezelf te kijken. Hoe zit het met mijn paden? Johannes nodigt ons vandaag uit om ons naar binnen te keren, even tijd te maken om naar mijn eigen wegen te kijken. Hoe beleef ik mijn geloof in God? Hoe breng ik het evangelie concreet tot leven in mijn dagelijks bestaan? Waar sta ik in de wereld van vandaag? Wie is mijn naaste?
Dat is hetzelfde proces dat Johannes zijn mensen voor hield: hij preekte een doopsel van bekering tot vergiffenis van de zonden. Mensen lieten zich raken door het woord van Johannes. En als teken van bekering lieten ze zich dopen in de Jordaan. Het herinnert ons aan ons eigen doopsel. We werden toen ondergedompeld in de liefde van God, via de concrete liefde van onze ouders om bewust te worden dat onze God geen verre en vreemde God is. Daarbij verwijst Johannes reeds naar de komst van Jezus, die sterker is dan hij.
Toen hebben mensen blijkbaar in Johannes geloofd. Hij was geen valse profeet. Zijn levenswijze in de woestijn, zijn kleding, zijn voeding stonden borg voor de echtheid van zijn boodschap. Mensen bekeerden zich en gingen anders leven: bewuster, meer vanuit hun hart, met meer aandacht voor het woord van God.
Dat is ook de weg die wij in voorbereiding op kerstmis moeten banen. Waarschijnlijk maken we reeds plannen voor de kerstgeschenken, voor het kerstdiner. En dat mag er natuurlijk zijn. Maar daarnaast is er ook behoefte om ons geestelijk op te laden. Ik gebruik daarbij graag het beeld van mijn gsm. Dat is een heel nuttig ding: het maakt mijn leven zoveel méér comfortabel voor contacten, informatie. Maar als de batterij leeg is, werkt het niet meer. Soms heb ik de indruk dat mensen leven met een lege batterij: ze zien alles zo somber, zijn triestig, missen levensmoed en humor. Maar je kan elke dag je batterij laden. Het is kwestie van wat tijd te nemen om tot inkeer te komen, je voor God te plaatsen en je bewust te worden van al je zegeningen, te ontdekken hoe God als herder met jou op weg is. Dan begint de zon te schijnen over jouw leven en krijgt alles meer glans en kleur. Je ziet dan beter hoe je verder moet trekken, wie met jou gaat, je ontdekt dan de verborgen aanwezigheid van de Heer. En dat geeft je de drive die naar anderen overslaat en mensen aantrekt om met jou mee te gaan. Kerstmis wordt dan een écht feest.
inleiding dr. Hans Lammers
preekvoorbeeld Bob Van Laer OFM