- Versie
- Downloaden 34
- Bestandsgrootte 388.00 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
8 maart 2009
Tweede zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Gen. 22,1-2.9a.10-13.15-18; Ps. 116; Rom. 8,31b-34; Mar. 9,2-10 (B-jaar)
Inleiding
Genesis 22,1-2.9a.10-13.15-18
De eerste lezing maakt deel uit van de verhaaleenheid Genesis 22,1-19, die in de joodse traditie bekend staat als de Aqedat Jitschaq, de binding of het offer van Isaak. Dat dit voor Abraham een ‘beproeving’ inhoudt (v.1) is evident, dat God iemand op deze wijze op de proef stelt problematisch. Ik zal daarop terugkomen nadat we de tekst bekeken hebben.
Het verhaal begint ermee dat God Abraham bij naam roept. Deze antwoordt: ‘Hier ben ik’ (hinneni). Dit antwoord komen we 3 keer tegen in het verhaal (vv. 2,7 en 11), elke keer gevolgd door een uitspraak. Die uitspraken samen vormen de ‘ruggengraat’ van het verhaal:
- v. 2: Neem je zoon, je enige, die je lief hebt, Isaak, en ga, ga naar het land Moria. Daar moet je hem offeren op een van de bergen die ik je zal aanwijzen.
In stappen laat God tot Abraham doordringen om welke zoon het hier gaat. De Midrasj geeft als toelichting bij dit vers de volgende conversatie tussen God en Abraham: ‘Neem nu je zoon’. ‘Welke?’. ‘Je enige zoon’. ‘De een is de enige zoon van zijn moeder en de andere is de enige zoon van zijn moeder’ (bedoeld zijn Ismaël en Isaak). ‘Degene die je lief hebt’. ‘Ik heb de ene lief en ik heb de ander lief’. ‘Isaak’. De opdracht die volgt lijkt sterk op die in Genesis 12,1 waar God Abraham op weg stuurt naar een land dat hij hem wijzen zal, dit keer zonder zegen en belofte van een groot nakomelingschap(!).
Het meest sprekende is hier wat er níet vermeld wordt: geen woord uit Abrahams mond, geen protest, geen mitsen en maren. Er wordt alleen verteld dat hij de volgende ochtend met twee knechten en Isaak op weg gaat. Daarbij valt op dat hier, zoals in het hele verhaal, Isaak gespecificeerd wordt als ‘zijn/jouw zoon’. Zo maakt de verteller duidelijk dat in dit verhaal de relaties tussen vader en zoon en die tussen Abraham en God centraal staan. Op de derde dag bereikt het gezelschap de plaats van bestemming. De ‘derde dag’ als de dag waarop belangrijke gebeurtenissen plaatsvinden vinden we ook in Genesis 31,22; 34,25; 40,20 en 42,18. Vanaf hier gaan vader en zoon alleen verder. Opmerkelijk is dat Abraham zijn knechten zegt dat hij en Isaak na gebeden te hebben, weer bij hen zullen terugkeren. Wishful thinking of krijgen we hier toch een indicatie van verzet dat zich in Abraham afspeelt? - vv. 7-8: ‘Hij (Isaak) zei: ‘We hebben hier vuur en hout, maar waar is het offerdier? Abraham antwoordde: ‘God zal zichzelf van een offerdier voorzien, mijn zoon.’
Isaak verwoordt op indringende wijze het onmogelijke probleem waarvoor Abraham zich gesteld weet. Uit het antwoord van Abraham blijkt dat hij diep van binnen nog steeds hoopt dat God op andere gedachten zal komen. Of Isaak aanvoelt dat hijzelf als offerdier gedacht is, blijkt nergens uit. Opvallend is wel dat deze verzen zijn omgeven door de herhaalde opmerking: ‘Zij gingen samen’. De vader gaat de zware weg niet alleen, maar samen met zijn zoon. Voor vele joden roepen deze woorden, na de gruwel die wij aanduiden met het woord ‘holocaust’ (dat brandoffer betekent!), beelden in herinnering van vaders en moeders met hun kinderen – nakomelingen van Isaak – samen op weg naar de vernietigingskampen, wetend en niet-wetend dat daar miljoenen van hen geofferd zouden worden. Het verhaal gaat weer beschrijvend verder: in detail zien we Abraham alles in gereedheid brengen voor het offer. Op het moment waarop we het mes boven Isaak zien zwaaien, komt de engel van JHWH tussen beide en roept Abraham (vgl. v.1): - v. 12: Strek je arm niet uit naar de jongen, doe hem niets! Want nu weet ik dat je God vreest. Je hebt mij je zoon, je enige, niet willen onthouden.Het is opvallend dat hier ineens sprake is van de engel van JHWH, waar de rest van het verhaal spreekt over ‘God’. In Genesis 21,17 brengt deze engel van JHWH ook redding aan Abrahams andere zoon, Ismaël. Meestal houdt het optreden van de engel van JHWH direct of indirect, redding in. Het offer wordt alsnog gebracht, en wel met een ram die de plaats van Isaak inneemt (v. 13). Opgelucht en dankbaar noemt Abraham de plaats daarom: JHWH voorziet (vgl. v. 8!). De verzen 15-18 zijn waarschijnlijk latere toevoegingen waarin eerder gedane beloften aan Abraham nog eens herhaald worden (zie Gen. 12,1-3; 13,14-17; 15,1-7.21).
Ondanks de goede afloop blijft de vraag of de opdracht een kind te offeren zich rijmen laat met de God van bevrijding en rechtvaardigheid. Een interessant antwoord geeft Michael Lerner in zijn boek Jewish Renewal. Volgens Lerner is er sprake van twee stemmen van God in de bijbel: de ware stem van God en een stem die aan God toegekend wordt, maar in werkelijkheid de stem is van ons eigen innerlijk waarin een erfenis van pijn, geweld en miskenning is neergelegd, die we op God projecteren. Het komt eropaan die twee stemmen van elkaar te onderscheiden. In Genesis 22 herkent Lerner Gods ware stem in de engel van JHWH (v. 11-12a). Waar sprake is van ‘God’ (’elohim) leest hij ‘de goden’ en herkent daarin de goden uit Abrahams jeugd. Deze herinneren hem aan wat zijn vader hem heeft aangedaan (volgens de legende zou Abraham vanwege zijn ongeloof in de huisgoden in het vuur zijn geworpen) en zetten hem er nu toe aan het traumatische uit zijn eigen jeugd te herhalen bij zijn eigen kinderen (daarom kon hij ook Ismaël wegsturen). De grootsheid van Abraham ligt daarom niet in zijn gehoorzaamheid, maar in het feit dat hij net op tijd inziet dat de opdracht om Isaak te offeren niet van de ware God kan komen en weigert ermee door te gaan. Daarmee doorbreekt Abraham een keten waarin ervaringen van pijn en miskenning van ouder op kind worden doorgegeven.Marcus 9,2-10
Marcus 9,2-10
Vele exegeten hebben er al op gewezen dat het verhaal in 9,2-10 moet worden gelezen als een goddelijke openbaring die gemodelleerd is op Exodus 24. Daar gaat Mozes, vergezeld van 3 met name genoemde begeleiders (24,13-14), de berg op (24,12.15). Na zes dagen waarin Gods heerlijkheid op de berg verbleef in een wolk (24,16), beklimt Mozes de top waar God tot hem spreekt vanuit de wolk (24,28-25,1vv.). Het bijzondere van de openbaring bij Marcus is dat God zich hier openbaart in Jezus. Daarop wijzen de beschrijving van zijn kleding (vgl. Dan. 7,9) en de stem uit de wolk die de leerlingen oproept naar Jezus te luisteren: hij spreekt namens God (9,7). Dat Jezus de verwachte Messias is wordt treffend verbeeld door het verdwijnen van Mozes en Elia nadat de stem heeft gezegd dat Jezus Gods geliefde zoon is en dat naar hem geluisterd moet worden. Jezus neemt hun plaats in als de nieuwe profeet in de lijn van Mozes (in het ‘Luistert naar hem’ klinkt niet voor niets Deut. 18,15 door) en als Messias wiens komst door die van Elia (bij Marcus is dat Johannes de Doper, zie 9,12-13) vooraf is gegaan. De uitdrukking ‘Mijn zoon, die ik liefheb’, die uit de wolk klinkt, herinnert aan Genesis 22,2. Wordt hier – net als bij Abraham en Isaak – op een relatie tussen vader en zoon gewezen waarbij de vader de zoon moet offeren, zoals we dat bijvoorbeeld bij Paulus vinden (zie Rom. 8,32a)? In elk geval kan de weg die Jezus gaat en die hem naar Jeruzalem voert, worden gezien als een weg die hij samen gaat met zijn vader (vgl. Gen. 22,6.8; Moria wordt gezien als de tempelberg in Jeruzalem, 2 Kron. 3,1), op wie hij zijn volledige vertrouwen heeft gesteld (Mar. 8,33).
Literatuur
Michael Lerner, Jewish Renewal. A Path to Healing and Transformation, New York: G.P. Putnam’s Sons, 1994.
Preekvoorbeeld
Wij worden vandaag geconfronteerd met een van de meest raadselachtige passages uit het Oude Testament: Abraham die door God wordt uitgenodigd om zijn zoon te slachtofferen. Hoewel de wrevel enigszins wordt gemilderd doordat men de uitkomst kent, blijven sommigen – ondanks alle interpretatieacrobatiek – het moeilijk hebben met dit verhaal. Kan men dit vandaag nog wel voorlezen in de liturgie? Wordt hier niet duidelijk hoe problematisch het Oude Testament is? Heeft het Nieuwe Testament het Oude niet achterhaald? Het zijn vragen die niet voor het eerst worden gesteld. Reeds in het vroege christendom waren tendensen aanwezig waarin het Oude Testament werd afgewezen. De kerk heeft zich echter met zeer veel klem tegen deze tendensen verzet. Zij heeft steeds volgehouden dat het Nieuwe Testament niet volstaat. Het brengt wel het Oude tot voltooiing, maar het Oude blijft de grondslag van het Nieuwe. Zonder het Oude Testament is het Nieuwe niet te begrijpen.
Het evangelie van de gedaanteverandering (vgl. Mar. 9,2-10) levert voor deze toedracht een aanschouwelijke illustratie: wie Jezus is, waar hij vandaan komt en welke weg hij moet gaan, hebben de leerlingen slechts begrepen omdat ook Mozes en Elia (als vertegenwoordigers van ‘Wet en Profeten’) aanwezig waren en met Jezus spraken. Dit betekent: Jezus is niet te begrijpen en zijn mysterie niet te doorgronden wanneer men hem niet in enge verbinding met het Oude Testament ziet, met Mozes en Elia, met de Wet en de Profeten.
Wij kunnen slechts tot Jezus komen wanneer we geloven zoals Abraham, wanneer wij dezelfde weg gaan die ook Mozes en de Profeten gegaan zijn. Hoe ziet die geloofsweg er uit? Wat kunnen wij uit het verhaal van Abraham en Isaak (dat ons in eerste instantie tegen de haren instrijkt) leren over de geloofsweg die wij hebben te gaan?
Laten we eerst dit zeggen: in de tekst gaat het niet enkel om Abraham, het gaat ook om zijn zoon Isaak. Het gaat dus niet enkel om het geloof van Abraham. Het gaat tevens om de vraag of Isaak in dat geloof kan binnentreden. Als Isaak dat geloof niet had overgenomen, dan was Gods belofte aan Abraham niet in vervulling gegaan en de geschiedenis die God met Abraham was begonnen zou al met diens dood een einde hebben genomen.
Wij bevinden ons op dit ogenblik in een vergelijkbare situatie. Wij vragen ons af: zal de geschiedenis van God in onze tijd verder gaan? Zal de volgende generatie het geloof van onze generatie overnemen? Hoe komt het dat zo velen wegdrijven van de geloofsgemeenschap? Hoe komt het dat zo velen het geloof verliezen? Zien zij dan niet wat het geloof in God kan betekenen? Welke rijkdom het in zich bergt? Precies dat heeft Isaak bij zijn vader kunnen constateren. Hij heeft gezien hoe hij zich op weg begaf toen God hem riep. Abraham wordt inderdaad geroepen. En hij antwoordt zoals in alle roepingsverhalen: ‘Hier ben ik’. Dit antwoord komen we driemaal tegen, elke keer gevolgd door een uitspraak die het verhaal structureert.
Isaak heeft ook kunnen constateren dat zijn vader bereid was het kostbaarste op te offeren omwille van God. De tekst zegt: ‘U hebt mij uw zoon, uw enige niet willen onthouden’. Dat wil zeggen dat Abraham zich totaal gaf aan God, met alles wat hij bezat, met alles wat hem dierbaar was, ook zijn zoon. Hij gaf zijn eigen voorstellingen en plannen op. Hij gaf zich helemaal over aan Gods wil, hoewel hij in eerste instantie deze wil niet kon begrijpen. Hij liet zich door God leiden. Hij geloofde.
Zo beleefde Isaak zijn vader. Hij leerde van hem wat geloven betekent. Daarom kon hij ook zelf geloven. Daarom kon hij het geloof ook doorgeven aan zijn zoon Jakob. En zo is het geloof van Abraham verder gegaan van generatie op generatie. Wij allen leven van zijn geloof. Abraham is ontelbaren tot zegen geworden.
En hier wordt ons wellicht iets duidelijk: het verhaal van Abraham is geen verre problematische geschiedenis. Zij betreft ook ons eigen leven. Wij kunnen immers niet geloven wanneer ons niet het beeld van de gelovige Abraham voor ogen staat. Hij heeft onvoorwaardelijk op God vertrouwd en daarom is hij velen tot zegen geworden.
Hans Lammers, inleiding
Ernest Henau, preekvoorbeeld