- Versie
- Downloaden 54
- Bestandsgrootte 379.86 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
20 januari 2013
Tweede zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 62,1-5; Ps. 96; 1 Kor. 12,4-11; Joh. 2,1-12 (C-jaar)
Inleiding
Jesaja 62,1-5
Deze compositie maakt deel uit van ‘trito-Jesaja’, een auteur in de school van Jesaja na de Babylonische ballingschap. Een nadere datering is lastiger, gedacht wordt aan de periode na de terugkeer (538 v. C.) of aan de komst van Nehemia naar Jeruzalem (445 v. C.). Literaire en traditiehistorische analyse (handschriften uit Qumran) tonen dat onze perikoop deel uitmaakt van een geheel dat Jesaja 61,10–62,9 omvat. We moeten deze zang die zich tot Sion richt dan ook in samenhang begrijpen met de vreugdebode van Jesaja 61,1-3 die de ‘treurenden van Sion’ troost en herstel aankondigt. De concentratie op Sion, verwoord als huwelijk van God met de stad, impliceert geen Joods ‘eigen stad eerst’ maar typeert de dialectiek in Jesaja. Herstel van de stad mondt uit in universeel heil dat gestalte krijgt in de volkerenpelgrimage.
Er is discussie over de literaire vorm van onze passage, met name over de vraag wie de sprekers zijn in de verzen 1-8. Ik volg de visie dat vers 1 een Godsspraak aanhaalt die in het vervolg wordt uitgelegd door de profeet. Die profeet vervult, net als de vreugdebode in Jesaja 61,1-3, dezelfde rol als de knecht van deutero-Jesaja en is diens voortzetting. Zijn identiteit is meerduidig en ondergeschikt aan zijn functie als aankondiger van herstel van Sion en verkondiger van Gods wet.
Intrigerend is de suggestie dat onze passage details weerspiegelt van het Loofhuttenfeest en de pelgrimage naar Jeruzalem. We weten uit Talmoedische bronnen en ook uit het evangelie van Johannes (Joh. 7!) dat het Loofhuttenfeest het messiaanse feest par excellence is, waarop Gods redding voor Israël en de volkeren zichtbaar zijn. (Pesach herdenkt vooral de nationale bevrijding). Dat verklaart enkele beelden in de verzen 1-2: het licht in vers 1 (or), in KBS 1995 vertaald als ‘gloed’, refereert aan de bedevaart van de volkeren naar Sion in Jesaja 2,2-3 en het licht in Jesaja 2,5 (!). Ook de uitgewerkte huwelijksmetaforiek past in dat scenario. Sion, de stad Jeruzalem, is een verlatene en verstotene (vgl. Jes. 1,21-26 en Klaagliederen 1!) maar zal met een nieuwe naam worden genoemd (v. 2) en haar status zal weer die van een verloofde zijn (v. 5). De huwelijksmetaforiek voor de relatie tussen God en Israel kennen we uit Hosea, maar Jesaja concentreert haar op Sion. Merk op dat iedere verwijzing naar de Tempel, zo prominent aanwezig bij post-exilische profeten als Haggaï of Zacharia, hier ontbreekt. Dat is geen toeval. De bruid die hier wordt gehuwd is in Jesaja 61,10 voorzien van een pe er, een ‘turban’ (KBS 1995 ‘kroon’ is verwarrend), in Jesaja 62,3 is wel sprake van een ateret, een kroon en een ‘bruid die priesterlijk is voorzien van een turban’ (kechatan jekahen pe’er). Een turban was de dracht van de hogepriester (Ex. 39,28 etc.). Jesaja heeft daarom weinig aandacht voor de Tempel of de priesterlijke offerdienst: volgens hem is de met jhwh gehuwde stad priesterlijk.
De profeet en zijn leerlingen zien uit naar het herstel van Gods verbond met de stad, zichtbaar in de wachters op haar muren en de verzekering dat de stad geen prooi meer zal worden van de volkeren (Jes. 62,6-8). Zo viert men de hernieuwde huwelijksrelatie met de Eeuwige die lust heeft (v. 4, tweemaal chafets, KBS 1995: ‘welbehagen’) aan deze stad, Jeruzalem, Sion. Dat maakt Sion en haar inwoners tot een priesterlijke stad, een teken voor de volkeren (Jes. 62,10, nes ammim, ‘banier voor de volkeren’).
Johannes 2,1-12
Onze perikoop vormt een typische Johannestraditie. Johannes kent tradities die ook in de synoptici voorkomen maar hij gaat hiermee op een geheel eigen, theologische, wijze om. Van de zes wonderen die Johannes weergeeft (v. 11) duidt hij er vijf aan als semeion (‘teken’, denk aan het oudtestamentische ‘ot). Sommige exegeten denken dan ook aan een aparte semeia-bron, maar aannemelijker is een johanneïsche redactie van oudere tradities (vgl. Joh. 20,30). Waar de synoptici de wonderen van Jezus benoemen als dunamis, ‘kracht’ die wijst op het aanbrekende koninkrijk van God, zijn wonderen in Johannes ‘teken’ van zijn afkomst. Bij Johannes draait alles om de persoon van Christus en zijn goddelijke afkomst (zie de Woord- hymne in Joh. 1).
Er is dan ook een verrassende samenhang van onze perikoop met de onmiddellijk voorafgaande Natanaël-scène: Natanaël is de eerste die Jezus belijdt als ‘zoon van God’ en ‘koning van Israël’ (Joh. 1,49). Jezus zegt dan tot Natanaël: ‘Je gelooft dus omdat Ik zei dat Ik je gezien heb onder de vijgenboom? Je zult nog grotere dingen zien!’ (Joh. 1,50 – KBS 1995). Vrijwel hierna volgt dan onze scène, ‘op de derde dag’. De samenhang tussen de twee spreuken van Jezus tot Natanaël en wat er gebeurt ‘op de derde dag’ is, dat de lezer – met Natanaël – Jezus’ tekenwonderen gaat zien en zo ook weet krijgt omtrent wie hij is. Een subtiele verwijzing schuilt mogelijk ook in het tweeluik ‘zitten onder de vijgenboom’ (Natanaël) en het drinken van de wijn. ‘Zitten onder de vijgenboom’ is een profetische topos van de messiaanse werkelijkheid (Zach. 3,10; 1 Makk. 14,12 enz.), evenals drinken van de wijn (Am. 9,13-14). Johannes wil laten zien dat in handelen en presentie van Jezus de messiaanse realiteit is aangebroken.
De symboliek van drie (‘en op de derde dag was er een bruiloft in Qana van Galilea’) is uitleggers niet ontgaan en sommigen zien hierin een verwijzing naar de opstanding. Die samenhang lijkt wat vergezocht en veeleer kan gedacht worden aan beslissende gebeurtenissen die in de Bijbel na drie dagen plaats vinden (Ex. 19,16; Hos. 6,2 enz.). De bruiloft te Kana (Chirbet Qana is onlangs opgegraven, 9 kilometer ten noorden van Nazaret) is de eerste locatie van Jezus’ openbare optreden. De wijn raakt op en Maria maakt Jezus daarop attent (v. 3). Hij geeft opdracht drie grote kruiken met water te vullen. De aard van die kruiken (steen) en de inhoud (twee tot drie metreten, 80-120 liter) als ook de vermelding van de verteller dat dit reinigingskruiken waren, komt overeen met archeologische en tekstuele data. Hierin schuilt mijns inziens geen polemiek tegen joodse reinigingsgebruiken, het volume en de kwaliteit van de wijn benadrukken veeleer de overvloed van Jezus’ messiaanse presentie. De verteller benadrukt bovendien dat de tafelmeester (v. 9) het niet wist. Zo kan hij zijn uitspraak doen dat de beste wijn voor het laatst is bewaard, een spreekwoordelijk geworden zegswijze. Die uitspraak doet denken aan de bekende Talmoedische traditie dat sinds de schepping de beste wijn voor de messiaanse tijd is gereserveerd! Dit is geen toeval en de retoriek is duidelijk: de grote hoeveelheid beste wijn en de bruiloft symboliseren de overvloed van de in Jezus presente realiteit (vgl. Hos. 2,21v; Jes. 62,1-5, zij het dat hier Sionsmetaforen ontbreken).
Kerkvaders en sommige exegeten verbazen zich over de dialoog tussen Jezus en Maria. Het Griekse ti emoi kai soi, gunai, lett. ‘wat is er voor mij en voor u, vrouw’ is maskerend vertaald in de KBS 1995: ‘Wat hebben ik en u daarmee van doen, Vrouwe?’, alsof het hun niet aangaat. Let ook op de suggestieve hoofdletter! Johannes kent dan wel een eigen Mariatraditie, maar geen Mariologie. Een waarschijnlijker weergave van deze Semitische spreuk is ‘is er iets dat voor mij als ook voor u is?’ De aanspreekvorm ‘vrouw’ verschijnt bij Josefus (Ant. 17,74) in een huwelijkscontext en hoeft niet per se afstandelijk te zijn. In johanneïsche stijl herkennen we een bekend synoptisch motief: Jezus neemt afstand van zijn broers, zussen en moeder (Mar. 3,31-35) en doorbreekt traditionele familieloyaliteiten. Zijn ‘kerk’ herbergt een nieuw sociaal verband waarin men ‘broers, zusters, moeders’ vindt; geen vader: alleen God is vader! (Mat. 23,9; in Johannes noemt Jezus God altijd ‘vader’). Die overgang gaat ook Maria aan. Het ‘uur’ dat nog niet is gekomen (v. 4) verwijst naar zijn dood (vgl. Joh. 7,30 e.a.). En op dat uur, onder het kruis, zegt Jezus Maria en Johannes elkaar tot ‘moeder’ en ‘zoon’ te zijn (Joh. 19,26v).
Preekvoorbeeld
In bijbelse tijden moet een bruiloft, zeker op het platteland, het grootste feest zijn geweest dat een familie of een dorp kon meemaken. In sommige teksten van de bijbel hoor je de echo’ s van zo’n feest duidelijk naklinken: de vrolijkheid en de overdaad van dat moment. Bij grote bruiloften werd er volop gezongen, gegeten en gedronken. Ja, vooral gedronken.
Over de bruiloft in Kana moet in de wijde omtrek zijn verteld: over de schande dat op een gegeven ogenblik de drank op was en over de grote hoeveelheid wijn die er toen ineens opdook, zomaar uit het niet, en wijn van de beste soort.
De meesten van ons kennen het evangelieverhaal van jongs af. Ook ik. Maar om nu precies te vertellen wat dit verhaal ons wil zeggen, vind ik altijd moeilijk.
Gewoonlijk wordt het gezien als een groot en verrassend wonder. Jezus helpt mensen uit de brand door het tekort aan wijn royaal aan te vullen. Maar het wonder komt wel aarzelend tot stand. Eigenlijk had Jezus zich er niet mee willen bemoeien. Hij doet ook geen opvallende dingen. Hij laat de bedienden alleen de zes grote waterkruiken vullen. De ceremoniemeester weet niet eens hoe het komt dat het water als wijn smaakt.
En St. Augustinus relativeert dat wonder nog meer door te zeggen dat God eigenlijk dagelijks hetzelfde doet. Hij laat de zon schijnen en de wolken regenen zodat de druiven kunnen groeien en er wijn komt. God maakt dus bij wijze van spreken het hele jaar door uit het water van de wolken wijn.
Sommige uitleggers zeggen: het verhaal wil de rol van Maria benadrukken. Pas als Maria aandringt, doet Jezus iets. Het verhaal tekent Jezus’ menselijkheid. Hij moet door Maria, zijn moeder, over de streep getrokken worden. Zij kon niet aanzien dat het feest in het water zou vallen en wilde kost wat kost het feest redden. Maar Maria staat niet in het centrum van het verhaal.
Wat wil het verhaal ons dan zeggen? Waarschijnlijk moeten we meer kijken naar de symbolische achtergrond van het verhaal. De evangelist zegt nadrukkelijk: dit was het eerste teken dat Jezus deed. Het evangelie ziet het gebeuren als een teken. Er volgen nog andere tekenen. Die tekenen moeten ons duidelijk maken wat Jezus wil met zijn optreden, wat zijn zending is namens God. Bij elk teken geeft Jezus als het ware zijn visitekaartje af. Wat zegt het kaartje dat hij afgeeft bij de bruiloft van Kana?
We hebben gehoord dat er zes stenen kruiken staan, die dienen voor de reinigingsriten van de Joodse wet. De huisvrouw kan daarin vaatwerk reinigen en ieder die aan tafel gaat, kan daarin zijn handen steken als hij of zij van de markt komt. Die kruiken vertegenwoordigen de Joodse wetgeving. Opvallend is dat Jezus niet zegt: sla die kruiken kapot, weg met het oude! Nee, hij zegt: doe die kruiken vol water. En de kruiken worden gevuld, tot aan de rand.
Jezus is niet gekomen om af te schaffen, maar om te vervolmaken, vol te maken. De kruiken met water, symbool van de Wet van Mozes, kunnen het messiaanse feest niet inluiden. Daarvoor heb je wijn nodig.
Het verhaal gaat eígenlijk over de Messias Jezus, die een nieuwe tijd brengt. Hij wil het oude geloof met zijn wetten en voorschriften vervolmaken door een nieuw verbond van liefde.In het Oude Testament wordt de verhouding tussen God en zijn volk vaak vergeleken met een huwelijksband. We hoorden dat in de eerste lezing. De profeet zegt: ‘Zoals een jongen een meisje tot vrouw neemt, zo zal God u trouwen en zoals een bruidegom zich verheugt in zijn bruid, zo zal God zich verheugen in u.’
Jezus is degene die de liefdesband tussen God en de mensen vorm geeft. De tijd dat hij bij ons is, wordt gezien als een bruiloft. Dan kan er niet gevast worden, maar is het feest. Anders dan Johannes de Doper, die sober leeft, neemt Jezus deel aan feesten. Jezus krijgt daarom van zijn tegenstanders de bijnaam ‘veelvraat en dronkenlap’. Jezus maakt de stap van het water van de Wet naar de wijn van de liefde, naar een nieuwe tijd, omdat met hem het feest van de bruiloft tussen God en de mens begint.
Het verhaal van de bruiloft van Kana wordt ons dus verteld om ons te doen weten dat het feest van Gods mededogen is begonnen. Voor wie zich tot Jezus keert, breekt er een tijd van leven aan, waarin niemand meer zijn hand zal opheffen tegen zijn medemens, omdat iedereen zich gewonnen geeft aan de liefde die de Messias komt brengen.
Het verhaal leert ons dus allereerst dat God het leven heeft bedoeld als een feest. Het leven is ons gegeven om ervan te genieten. Genieten wil zeggen bewust en vol waardering beleven wat er aan moois, goeds, boeiends of aangrijpends in ons leven aanwezig is. Genieten van alles wat ons gegeven is, de dagelijkse dingen van ons leven die we zomaar gekregen hebben, voor niets. Het is iets anders dan het najagen van genot, het op jacht gaan naar zo veel mogelijk dingen die ons genot zouden kunnen bieden.
Verder zegt het verhaal: Aan ons komt de taak toe te zorgen dat het feest niet stokt, niet in het water valt. Dat betekent geen mensen buitensluiten en zelf zo veel mogelijk zorgen dat water wijn wordt. Sommige mensen kunnen dat. Je kunt ook zeggen: uit stro goud maken.
Het kan gebeuren dat mensen je rondleiden in de natuur of in een stad en wijzen op dingen die je voorheen niet had opgemerkt. Het hoeven geen spectaculaire dingen te zijn, maar door de manier waardoor zij ernaar kijken en erover praten wordt het ineens iets heel bijzonders. Zij laten je de schoonheid van bepaalde dingen zien, zij wijzen je op de verrassingen die je overal kunt aantreffen.
Zoiets deed Jezus op de bruiloft van Kana, denk ik, toen hij water in wijn veranderde. Hij kon zoiets: mensen verrassende of feestelijke dingen laten beleven. Hij wees hen op de dingen waar het om gaat in het leven en leerde hun de gouden dingen in het leven zien en de wijn te proeven die er is. Hij wees mensen op de liefde zoals de Bijbel dat ook doet: solidariteit, meeleven met anderen. ‘Liefhebben dient nergens toe’, zei eens iemand, ‘maar verandert wel alles’. Zo is het.
Eric Ottenheijm, inleiding
Herman Thijssen cp, preekvoorbeeld