- Versie
- Downloaden 47
- Bestandsgrootte 397.49 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 12 februari 2021
15 januari 2017
Dag van het Jodendom: ‘Vreemdeling’ – Tweede zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 49,3.5-6; Ps. 40; 1 Kor. 1,1-3; Joh. 1,29-34 (A-jaar)
Inleiding
In 2008 heeft de Nederlandse Bisschoppenconferentie 17 januari ingesteld als de Dag van het Jodendom. De bedoeling van deze dag is om onder ons als christengelovigen het besef levend te houden van de joodse wortels van de kerk. Er zijn in de loop der jaren verschillende documenten uitgegeven: Levend uit dezelfde wortel (1995) en Levend met eenzelfde hoop (1999). Deze documenten gaan in op de verbondenheid met Israël en op het belang en de betekenis van de ontmoeting tussen joden en katholieken.
Als redactie van Tijdschrift voor Verkondiging ondersteunen we graag deze aandacht voor de relatie joden – christenen. En de lezingen van deze zondag geven daarvoor uitstekende aanknopingspunten. Wij zijn ten nauwste verbonden in dezelfde belofte van heil en op elkaar aangewezen, van meet af aan.
Jesaja 49,3.5-6
De eerste lezing is een gedeelte van het tweede knechtslied van Jesaja (49,1-6). Eerder lezen we bij Jesaja dat jhwh zijn dienstknecht heeft geroepen om heil te brengen (42,6). Wie wordt bedoeld met de dienstknecht en voor wie is het heil bestemd, dat hij komt brengen?
De dienstknecht heeft soms de trekken van een individu. Dat beeld komt in ieder geval naar voren in het eerste knechtslied (42,1-4). Je kunt daarin een schets zien van de profeet Jesaja zelf, die zijn zending van Godswege heeft ontvangen.
Maar in het tweede knechtslied, dat we vandaag horen, kan het ook om een collectief gaan. De schrijver zou beide opties open willen laten. Collectief kan het gaan over het Israël dat is uitgetrokken uit de ballingschap. Het wordt hier dan bij name genoemd: ‘U bent mijn dienstknecht, Israël, door u toon ik mijn heerlijkheid’ (49,3).
De eerste taak van deze dienstknecht is om ‘Jakob naar hem te laten terugkeren’. Want dat is de bedoeling van JHWH, namelijk dat Israël weer verzameld zal worden (49,5) en dat de ballingen zullen terugkeren naar Sion.
Nu blijkt dat verzamelen van Israël niet eenvoudig te zijn. Daarover gaat het tussenliggende vers 4. ‘Vergeefs heb ik mij moe gemaakt, mijn kracht heb ik vruchteloos en voor niets verbruikt.’ De dienstknecht is er nog niet in geslaagd zijn verstrooide volksgenoten ertoe te bewegen terug te keren naar Sion, naar jhwh. Zij zitten vast in andere verbintenissen.
Daarom vervolgt JHWH: ‘Het is voor u te gering om mijn dienstknecht te zijn, om Jakobs stammen op te richten en om Israëls overlevenden terug te brengen; Ik stel u aan om een licht voor de volken te zijn; mijn heil moet reiken tot in de uithoeken van de aarde’ (49,6).
Het werkterrein van de dienstknecht krijgt hier een geweldige verbreding: was zijn oorspronkelijke zending gericht op het huis van Israël en diens herstel, nu wordt hij gezonden om licht voor de volken te zijn. Zijn zending krijgt een universeel karakter.
Mocht iemand denken dat daarmee de specifieke zending voor het herstel van Jakob/Israël ophoudt, dan moeten we dat ten stelligste tegenspreken. Israël blijft de eerste en specifieke bestemming van de dienstknecht. Maar er vindt wel een verandering plaats van het heilsperspectief.
In verband met het eerste lied van de dienstknecht horen we nog hoe JHWH zijn dienstknecht allereerst bestemt tot een verbond met het volk en vervolgens tot een licht voor de naties (42,6). Wanneer dan in 49,6 staat dat JHWH zijn dienstknecht aanstelt om licht voor de volken te zijn, dan is dat in onze ogen wellicht een geweldige promotie. Zijn zending krijgt immers een universele, wereldomvattende betekenis. En als er in 49,6 dan ook nog wordt gezegd dat het voor de dienstknecht te gering is om Jakobs stammen op te richten, dan kun je toch de indruk krijgen dat de zending van de dienstknecht overgaat van Israël naar de volken.
Van meet af aan is in de roeping van Israël het heil van allen op aarde meegenomen. Bij de zending van Abram wordt in Genesis 12 direct gezegd dat ‘hij een zegen zal zijn’, ja, dat in hem ‘alle geslachten op aarde worden gezegend’ (Gen. 12,1-3). Het universele, wereldomspannende perspectief van Gods heil is van meet af aan een wezenlijk onderdeel geweest van de zending van Israël. Het heil is bestemd voor Israël én de volken.
Wel vindt er in de loop van deze knechtsliederen een perspectiefwisseling plaats. Was de zending van de dienaar in het eerste knechtslied bestemd voor Israël, maar ook voor de volken, op het einde van het tweede knechtslied wordt de dienaar aangesteld ‘om een licht voor de volken te zijn; mijn heil moet reiken tot de uithoeken van de aarde’ (49,6). De zending wordt hier uitdrukkelijk bestemd voor de volken, maar niet zonder of ten koste van Israël. De zending tot de volken is geen noodoplossing, geen tweede keus voor JHWH. Hij wordt niet ontrouw aan zijn eerste liefde. De zending tot de volken is ook niet bedoeld om Israël afgunstig te maken.
Als er in 49,6 staat: ‘het is voor u te gering om mijn dienstknecht te zijn... om Israëls overlevenden terug te brengen’, dan wil daarmee niet gezegd zijn dat de taak van de dienstknecht ten opzichte van Israël een geringe zaak is. Je moet vers 6 verstaan binnen de situatie van het einde van de ballingschap. Het is de dienstknecht niet gelukt om de stammen van Jakob/Israël terug te voeren naar Sion. Het effect van zijn optreden is gering gebleken, onaanzienlijk, omdat het niet is beantwoord. Terwijl diezelfde dienstknecht bij JHWH zelf wel hoog in aanzien staat en blijft staan (49,4).
Daarom krijgt de dienstknecht de opdracht om zich rechtstreeks tot de volken te richten, opdat toch maar het heil tot in de uithoeken van de aarde zal reiken.
1 Korintiërs 1,1-3
Zie: H.M.J. Janssen, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014 20162, blz. 41-56
Johannes 1,29-34
In het evangelie horen we het getuigenis van Johannes de Doper ten aanzien van Jezus, wanneer hij aan het dopen is in Betanië, aan de overkant van de Jordaan. Hij wijst de mensen om hem heen op Jezus en zegt: ‘Daar is het lam van God, degene die de zonden van de wereld wegneemt’ (1,29). Het beeld van Johannes de Doper in het Johannesevangelie verschilt van dat in de synoptische evangelies, waar hij oproept tot boete en bekering. In Marcus en Lucas predikt hij een doop der bekering tot vergeving van de zonden. In Matteüs is alleen Jezus degene die zonden vergeeft.
In het Johannesevangelie gaat het bij Johannes de Doper vooral om de aanwijzing van Jezus als de Messias. Dat is het onderwerp van zijn verkondiging en van zijn gesprekken met de religieuze autoriteiten (Joh. 1,6-8; 1,19-36).
Het beeld van het lam heeft een lange voorgeschiedenis. Het lam verwijst naar het Paaslam (Ex. 12,3), wiens bloed in Egypte op de deurposten gesmeerd werd. Dat was het teken voor de engel des doods om voorbij te gaan aan de huizen van de Hebreeën. Dit Paaslam is een beeld geworden voor Christus (1 Kor. 5,6-8).
In het vierde knechtslied wordt het beeld van het lam gebruikt om de dienaar van JHWH te kenschetsen: ‘Hij werd gefolterd, maar hij onderwierp zich; hij heeft zijn mond niet geopend zoals een lam dat naar de slachtbank wordt geleid’ (53,7). Door het beeld van het lam wordt er een direct verband gelegd tussen de dienstknecht, waarover we horen in de eerste lezing, en Jezus. Zo worden we weer gewaar dat de dienstknecht uit Jesaja een profetisch beeld is, dat in verschillende omstandigheden en tijden concreet gestalte krijgt in individuele personen en groepen.
Naar de letter verstaan is het beeld van een lam dat de zonden van de wereld wegneemt verbazingwekkend en ongeloofwaardig. Want een lam dat het opneemt tegen de zonden van de wereld, begeeft zich wel in een erg ongelijke strijd. Niemand zal iets geven voor zijn kansen. Toch is dat juist de kern van Jezus’ optreden, dat voorbijgaat aan de afweging wat haalbaar of onhaalbaar lijkt. Jezus legt zich als een lam naast de wolf en daarmee is hij begonnen met hetgeen wij, in onze angst om de minste te zijn en in onze zorg voor de haalbaarheid, altijd weer naar later verschuiven. Johannes de Doper geeft ook een krachtig getuigenis van Jezus en erkent in hem zijn meerdere: ‘Na mij komt iemand die mijn meerdere is’ (1,30).
Dat meerdere van Jezus ten opzichte van Johannes de Doper komt in de lezing vandaag tot uitdrukking in de aanduiding van de doop die zij toedienen: Johannes doopt met water (1,31), maar van Jezus wordt gezegd dat hij ‘degene is die doopt in heilige Geest’ (1,33).
Het is opvallend dat de eigenlijke doop van Jezus niet vermeld wordt in het evangelie van Johannes. We horen er alleen over in een getuigenis van Johannes de Doper over Jezus, gericht tot de omstanders, waaronder leerlingen van Johannes.
Dat Johannes Jezus kan aanwijzen berust niet op eigen wijsheid: Tot twee keer toe horen we hem zeggen, dat hij zelf niet wist wie het zou zijn’ (1,31.33). Zijn zicht op Jezus wordt hem ingegeven door de Geest. En vanuit dit inzicht kan Johannes de Doper getuigen dat Jezus het lam van God (v. 29) én Zoon van God (v. 34) is.
Die laatste belijdenis zal op het einde van het evangelie van Johannes nogmaals klinken, wanneer Johannes spreekt over de bedoeling van zijn evangelie, ofwel van wat hij zelf noemt ‘zijn boek’. Hij heeft zijn boek geschreven ‘opdat u zult geloven dat Jezus de Messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leven zult bezitten in zijn naam’ (20,31).
In dit eerste hoofdstuk van het Johannes evangelie is ‘zien’ een belangrijk themawoord. Het begint ermee dat in 1,18 wordt gezegd dat niemand God ooit heeft gezien. Zien heeft met God van doen, met de wijze waarop God ziet. Ook al kunnen we God niet zien, ‘de eniggeboren God, die nu rust aan het hart van de Vader, hij is de gids en de weg geweest’ (1,18b). Zo eindigt de proloog van het Johannesevangelie, waarin de evangelist de hoorders en lezers probeert de ogen te openen voor Jezus en de weg waarop hij ons voorgaat.
De evangelieperikoop van vandaag opent met de zin: ‘De volgende dag zag hij (Johannes de Doper) Jezus, terwijl die naar hem toe kwam’ (1,29). Hoewel Johannes Jezus nog niet eerder heeft gezien, herkent hij hem. Later in de lezing verklaart hij dat. En ook in het laatste vers van de perikoop gaat het over zien: ‘Ik heb het gezien, en mijn getuigenis luidt: dit is de Zoon van God’ (1,34). Het is een zien met de ogen van het geloof.
En de eerste leerlingen, die op aanwijzing van Johannes de Doper achter Jezus aangaan, geeft Jezus als antwoord op hun vraag waar hij verblijf houdt: ‘Kom mee en je zult het zien’ (1,39). En tot Natanaël zegt Jezus: ‘Je zult grotere dingen zien… je zult zien hoe de hemel geopend is en Gods engelen opstijgen en neerdalen boven de Mensenzoon’ (1,50v). En dat zien vindt zijn hoogtepunt op het einde van het evangelie, waar Maria van Magdala, als eerste geloofsgetuige aan de leerlingen verkondigt: ‘Ik heb de Heer gezien’ (20,18). En waar even verderop Jezus tot Tomas zegt: ‘Omdat je me gezien hebt geloof je? Gelukkig zij die zonder gezien te hebben, toch tot geloof komen’ (20,29). Het gaat steeds om een zien met gelovige ogen. Want, zo horen we in de voorlopige afsluiting van het evangelie, waar ik eerder al naar verwees, ‘door te geloven zult u leven bezitten in zijn naam’ (20,31).
Literatuur
W.A.M. Beuken, Jesaja deel IIB (POT), Nijkerk 1983
Joop Smit, Volgens Johannes. Bezinning op het vierde evangelie, Hilversum 1975. Zie ook: Joop Smit, Het verhaal van Johannes. Sleutelfiguren uit zijn evangelie, Heeswijk 2015
Preekvoorbeeld
Wat een verhaal hebben we zojuist gelezen.
Ik heb me ingeleefd in wat Johannes zegt.
Wat hij zegt is een proclamatie, een getuigenis vol vuur.
Nadat ik het verhaal in stilte gelezen had ben ik gaan staan.
Ik stelde me voor dat ik in een schouwburg stond, afgeladen vol.
Ik stond daar zonder microfoon en dacht:
de mensen op de laatste rij moeten mijn woorden verstaan
en voelen wat ik te zeggen heb.
Ik heb het ze gezegd, hardop, vol passie en vuur.
Het is niet in woorden te vatten wat dat met mij deed.
Wat gebeurt er?
In grote getale is het volk naar Johannes gekomen.
Ook de machthebbers. Ze willen weten wie hij is. Elia, of een van de profeten.
Johannes zegt: dat ben ik allemaal niet.
‘Wie ben je dan wel?’
‘Ik ben een wegbereider. Na mij komt iemand die groter is dan ik!’
Menigeen moet gedacht hebben:
wie kan er groter zijn dan Johannes, die is al zo groot!
En Johannes vervolgt: ik ben niet waardig om zijn schoenriem los te maken.
Wie is hij die komt?
En dan begint het verhaal van vandaag.
Jezus komt er aan.
Johannes ziet hem en roept:
Daar is hij!
Het Lam van God dat de zonden van de wereld wegdraagt!
Hij is mijn meerdere, ik moet van hem getuigen.
En Johannes getuigde.
Ik heb gezien hoe de Geest als een duif op hem neerdaalde en
op hem bleef rusten.
Hij doopt jullie met heilige Geest.
Wat ik doe is kinderspel in vergelijking met hem.
En Johannes vervolgde:
Ik heb het gezien.
Hij wijst naar Jezus en zegt:
‘Dit is de Zoon van God.’
Als je dit verhaal als een soort regisseur in beelden ziet:
al die mensen… de ontmoeting met Jezus… en dat adembenemende getuigenis…
dan word je er stil en warm van.
Wat zegt Johannes?
Johannes zegt:
Jezus is het lam Gods. De Geest rust op hem. Hij is de Zoon van God.
Het zijn de drie pijlers waarop Johannes het hele evangelie baseert.
Het zijn de tentstokken van een tent.
Wat zeggen de pijlers ons?
Beginnen we met de eerste pijler:
Lam Gods dat de zonden van de wereld wegneemt.
Met een beetje Bijbelkennis brengt het woord ‘Lam’ ons het uittochtverhaal in herinnering.
Het bloed van het lam werd op de eerste paasnacht in Egypte op de deurpost gestreken.
De dood ging voorbij, het was het begin van bevrijding.
En Jesaja doet een beroemde uitspraak in een lezing rond Kerstmis,
als hij in een visioen voor zich ziet dat wolf en lam samen rusten.
Het is het beeld van een nieuwe wereld.
Nu zegt Johannes: In Jezus wordt dat werkelijkheid! Hij is het Lam Gods.
Het is te ingewikkeld en het duurt te lang om in een paar minuten uit te leggen wat dat betekent. Vandaar een voorbeeld om bij de strekking te komen van wat hier gezegd wordt.
Een jongen gooit een ruit in. Per ongeluk of opzettelijk, wie zal het zeggen.
De leerkracht vraagt: wie heeft het gedaan?
‘Ik’, zei een andere jongen.
Later kwamen ze er achter en vroegen: waarom heb je de schuld op je genomen?
Zijn antwoord was: ‘De jongen die het gedaan heeft krijgt al zo vaak straf,
daarom zei ik: ik heb het gedaan.’
Een voorbeeld in het klein maar als je het met Bijbelse woorden zegt:
Hij geeft zich zelf als een lam opdat anderen leven.
Het is de kern van het leven van Jezus.
Komen we bij de tweede pijler:
Hij doopt jullie met Heilige Geest.
Ik weet niet of u ooit hebt meegemaakt dat u met passie en hartstocht
getuigenis heeft afgelegd van iets wat u zeer dierbaar is.
De eerste christenen waren daar een voorbeeld van.
In Handelingen staat dat Petrus na die eerste Pinksterdag gevangen was genomen.
Men verbood hem uitdrukkelijk om nog één woord over Jezus te zeggen.
Hij kreeg een aframmeling en ze lieten hem vrij.
De volgende dag was hij midden op het tempelplein gewoon weer aan het vertellen
wat hij met Jezus had meegemaakt.
Dat is gedoopt zijn met Vuur. De angst voorbij… kome wat komt.
Hoe spannend kan het zijn ook vandaag als je je mond open doet en weet dat het je niet in dank wordt afgenomen. Een mailbox vol haat kan zo maar het gevolg zijn.
En dan toch vol vuur blijven en doorgaan.
Het verdient een diepe buiging.
Komen we bij de derde pijler:
Jezus is de Zoon van God.
Met dit getuigenis zet Johannes Jezus in de schijnwerpers van Goddelijk Licht.
Hij is ons voorbeeld, hij is de weg naar God, hij is onze voorganger.
Hij is… (noem alle ‘Ik ben’-teksten maar op).
Om in dat voetspoor van onze Voorganger te gaan moet we ons als het ware trainen.
Dat trainen kan op alle mogelijke manieren: naar de kerk gaan, bidden, op bedevaart gaan, geestelijke lectuur lezen, op cursus gaan of stil worden.
We moeten ons erin trainen omdat Jezus volgen gewoon moeilijk is.
Hij zet ons steeds op het verkeerde been
omdat hij een omgekeerde wereld laat zien.
Hij zegt: Wie sterk is moet de minste durven zijn;
vergeef elkaar niet één keer maar zeventig keer zeventig keer;
als iemand je slaat, keer hem ook de andere wang toe;
wie zijn leven geeft om mijnentwil, zal het vinden.
Al deze woorden en nog veel meer zetten ons op het spoor van de Levende.
Dat spoor brengt ons naar het koninkrijk van God –
waar wolf en Lam in vrede met elkaar leven,
waar vergeving van zonden is,
waar lasten van ons worden weggenomen.
Tot slot
Johannes zag dat voor zich toen hij Jezus bij de Jordaan naar zich toe zag komen.
Hij sprak met vuur en passie en zei:
Dit is de Zoon van God.
Leef in zijn Licht want hij maakt God zichtbaar.
inleiding drs. Theo van Adrichem OFM
preekvoorbeeld Hans Boerkamp