- Versie
- Downloaden 48
- Bestandsgrootte 302.31 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
19 januari 2014
Tweede zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 49,3.5-6; Ps. 40; 1 Kor. 1,1-3; Joh. 1,29-34 (A-jaar)
Inleiding
Jesaja 49,3.5-6
De eerste lezing op de tweede zondag door het jaar is een moeilijke tekst om uit te leggen. Het is het tweede lied van de dienende knecht van de HEER. Dat de liturgische krant- en knipseldienst heeft gekozen voor een aangepast tekst is te begrijpen, vooral als we bedenken in welke jaartijd deze tekst wordt gelezen, en vooral in combinatie met de evangelietekst uit Johannes, die aansluit op de gebeurtenissen rond de doop van de Heer. Liturgische redenen zijn blijkbaar doorslaggevend en men wil daarom dat de teksten op elkaar aansluiten om het thema van de zondag ‘het heil van heel de wereld wordt door de Zoon van God verkondigd’, te verduidelijken.
Als wij de spanningsboog over de gehele tekst, het tweede Ebed-JHWH lied, willen behouden (Jes. 49,1-6) krijgen we een moeilijker tekst, maar wel een tekst die veel meer mogelijkheden geeft. De dienaar begint met een oproep die gericht is aan ‘de eilanden’ of landen in de verte wier volken naar hem zullen luisteren. De dienaar zegt uitdrukkelijk dat hij een boodschap heeft die aan alle mensen en in alle tijden is gericht (Jes. 49,3). De roeping van de dienaar lijkt sterk op die van de profeet Jeremia. Die werd al voor zijn geboorte uitverkoren tot profeet (Jer. 1,4). Hier zien we duidelijke parallellen met Johannes de Doper, Jezus en de apostel Paulus, van wie voor hun geboorte al werd gezegd dat zij in de toekomst een bijzondere zending en opdracht zouden vervullen ten opzichte van het volk Israël (Luc. 1,15, Luc. 1,31, 1 Kor. 1,1-3 en Gal. 1,15). Net als bij de profeet Jeremia wordt zijn tong scherp als een zwaard, en komt hij met een boodschap die zowel tot vernietigen en afbreken zal leiden als tot opbouwen en planten (Jer. 1,9-10).
Wat opvalt in het tweede lied van de dienende knecht is, dat na de glorievolle aankondiging, de dienaar door de HEER werd schuil gehouden. Zijn naar voren treden heeft iets broos en kwetsbaars, alsof er twijfel en onduidelijkheid is ingebouwd. De dienaar klaagt: ‘Ik heb al mijn krachten verbruikt’, ‘Het heeft geen zin gehad’. Juist dit vers 4, dat in de eerste lezing vandaag is verwijderd, geeft een goede aanknoping aan onze eigen tijd waarin het traditionele christelijke geloof niet meer zo vanzelfsprekend is. Door deze zin mee te nemen kunnen we de hedendaagse verkondiging over het tweede lied van de dienende knecht een diepere betekenis geven. De twijfel en het zoeken, soms in een materialistische gemakscultuur, kunnen voor de gelovigen vandaag een beproeving zijn, net zoals voor de dienaar en de profeet Jeremia.
Maar het antwoord van de HEER laat niet op zich wachten: vers 5: ‘– dat ik aanzien zou genieten bij de HEER en dat mijn God mijn sterkte zou zijn.’ Hier sluit de dienaar zich aan bij de oude en bekende traditie. De HEER, wiens naam vertaald kan worden met: ‘Ik ben er voor jou’, geeft aan hoe de HEER is omgegaan met zijn volk. Zo hebben de aartsvaderen Abraham, Isaak, Jacob en Mozes zich laten leiden en inspireren door de HEER, de levende God, die het volk uit slavernij en ellende heeft bevrijd.
Op deze basis kan de dienaar zijn taak volbrengen om redding en oprichting te geven niet alleen aan Israël maar ook aan de rest van de mensheid, de wereld. Hier ontstaat weer een hermeneutisch probleem. Als met de dienaar Israël wordt bedoeld, hoe kan hij dan aan zichzelf de boodschap richten? Een oplossing die exegeten vaak kiezen, is dat zij spreken over de ‘rest’, waarmee wordt bedoeld dat er in het volk een gezuiverde groep bestaat die alle verleidingen heeft doorstaan en trouw aan de HEER is gebleven. Waarschijnlijk betekent ‘Israël’ niet slechts het volk of de rest, maar de mens die geroepen is om net als Abraham een zegen te zijn voor de wereld. Of zoals Jozef in Egypte die de zegen blijkt te zijn voor zijn vader Jacob en zijn broers. Vergelijk de verzoening tussen Jozef en zijn broers (Gen. 45,3-9). Op deze manier kan de dienaar de oprichter zijn van de stammen van Jacob en een licht voor alle volken en redding brengen aan de einden der aarde. (Jes. 49,5)
Johannes 1,29-34
Onze tekst opent na de proloog (Joh. 1,1-18) het boek van de tekens (Joh. 1,19–12,50). Hier gaat het over de nieuwe schepping en het getuigenis van Johannes de Doper. De tijd en de indeling van de tijd is iets typisch voor de evangelist Johannes. Volgens de commentaren ziet men in dit stuk de nieuwe schepping in een schema van 7 dagen verschijnen. Waarschijnlijk is het model gehaald uit het scheppingsverhaal van Genesis 1. Op de eerste dag speelt de proloog zich af. Bij vers 29 begint de tweede dag met de opening van het openbare leven van Jezus. De derde en vierde dag zijn de ontmoetingen met de leerlingen. Op de derde dag daarna, dat wil zeggen de zevende dag, wordt de bruiloft van Kana gevierd. Hier is wel de parallel met Genesis duidelijk. Wij zien de openbaring van Jezus als de gehoorzame Zoon aan zijn Vader die de mensheid bevrijdt en een nieuwe orde schept. In zijn evangelie wijkt Johannes af van de synoptische traditie van Matteüs en Lucas, die een voorgeschiedenis met kindverhalen van Jezus kent. Voor de evangelist Johannes blijkt het belangrijker het verdiepende geloofsgoed door te geven met aandacht voor de spirituele consequentie in het geestelijke leven, dan zich bezig houden met een volledige biografische geschiedenis.
Johannes de Doper wordt hier in onze tekst van begin af aan duidelijk neergezet. Het begint al in de proloog. Daarna komt zijn getuigenis. Het wordt opvallend dat hij duidelijk beïnvloed is door de christologie van de jonge kerk. Wat de evangelist schrijft, zijn zeker niet de authentieke woorden van Johannes de Doper. Waarschijnlijk heeft later de ontwikkeling van de groep rond Johannes de Doper en die van de leerlingen van Jezus ervoor gezorgd dat de eerste zijn toevlucht tot de jonge kerk heeft genomen. Daarom werd het belangrijk dat Johannes dit duidelijke getuigenis aflegt, zodat er later geen misverstanden zouden kunnen ontstaan. Zijn getuigenis is: ‘Hij is het over wie ik zei: Na mij komt iemand die meer is dan ik, want hij was vóór mij’ (v. 30). In het evangelie van Johannes blijkt de Doper zeer overtuigend. In Matteüs 11,1-6 is de Doper niet zo zeker van zijn zaak. Daar laat hij vanuit de gevangenis aan Jezus vragen: ‘Bent u degene die komen zou of moeten we een ander verwachten?’
Hetzelfde geldt voor het getuigenis van de Doper over de heilige Geest. Vers 33: ‘Wanneer je ziet dat de Geest op iemand neerdaalt en blijft rusten, dan is dat degene die doopt met de heilige Geest. En dat heb ik gezien, en ik getuig dat hij de Zoon van God is.’ Een duidelijker christologische bekentenis met de voor de evangelist typische wending van de Vader en de Zoon kunnen wij niet vinden. Maar volgens de Handelingen 19,1-7 waren de volgelingen van de Doper niet bekend met de heilige Geest. Door Paulus’ bemiddeling werd dat obstakel gecorrigeerd. De doop door Johannes was een begin van een nieuw leven, een teken van boetvaardigheid, maar de doop in de naam van Jezus was om kind van God te worden.
Preekvoorbeeld
Getuigenverklaring
Johannes de Doper moet getuigen. Hij heeft een bijzonder mens gezien. Over die persoon moet hij getuigenis afleggen. Zeggen wat hij gezien heeft. Gek eigenlijk dat de getuige dan zegt over die persoon – tot twee keer toe: ‘Ook ik kende hem niet.’ Hij moet getuigen over iemand die hij niet kent. Merkwaardig. Trouwens: hoezo ‘… óók ík’? Wie kende hem dan nog meer niet? Dat had de Doper even tevoren gezegd: ‘Midden onder u staat Hij die gij niet kent.’ ‘Ook ik kende hem niet…’ Maar God heeft hem mij geopenbaard. En nu kom ik jullie verheugend nieuws brengen. Want als je eens wist wat ik te zien heb gekregen…
Je maakt ons nieuwsgierig. Vertel op Johannes, wat heb je te zien gekregen? ‘Ik heb de Geest vanuit de hemel op Hem zien neerdalen’… Is dat zo bijzonder? Om dat woord te verstaan, moeten we ons even verplaatsen in het gedachtegoed van de Bijbel. Op de eerste bladzijde van de Bijbel horen we: ‘In het begin was er niets. Chaos en leegte; pikzwarte duisternis. De Geest van God daalde neer over de oervloed.’ Daaruit ontsprong het licht; ontstond onze wereld. Daaraan hebben wij ons bestaan te danken. En nu zegt Johannes dat hij iemand heeft gezien op wie de Geest uit de hemel neerdaalde. Alsof hij het scheppingsverhaal aan het vertellen is. Maar hier daalt de Geest niet neer over de oervloed, maar over een mens. Een mens uit wie iets volkomen nieuws tevoorschijn zal komen. Nog nooit vertoond. De schepping begint vandaag. Wij mogen zien hoe de schepping in zijn werk gaat.
Doper, over wie heb je het? Vertel op, Johannes. ‘Ik zag een mens als het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt.’ Woorden die ons vertrouwd zijn. Sterker, we zullen ze straks in deze viering weer bidden: ‘Lam Gods dat wegneemt de zonde van de wereld…’ Maar wat zéggen ze? Wat moeten we ons daarbij voorstellen?
Laten we beginnen bij die ‘zonde van de wereld’. Daar kunnen we ons van alles bij voorstellen. We hoeven ons de dagelijkse beelden van het wereldnieuws maar voor de geest te halen. Oorlogen en aanslagen. Terreurgroepen en schietpartijen die dood en verderf zaaien. Zonde is alles wat niet goed zit in onze wereld. In het groot. Maar ook in ons eigen bestaan. Al die relaties die zo hoopvol begonnen waren, en geen stand hielden. Pijnlijk. Verdrietig. Alle verkeersongelukken en botsingen tussen de mensen onderling. Eigenlijk zouden we even een ogenblik stil moeten worden. Waar moet ik aan denken bij die woorden: ‘de zonde van de wereld’? Laat ik niet vergeten mijn eigen zonde in te sluiten…
De Doper heeft iemand gezien die dat alles wegneemt! Onvoorstelbaar. Onmogelijk. Niet een beetje te naïef? Maar stel je voor dat het wáár zou zijn. Hoe zou die persoon dat dan willen doen? Ook daar geeft de Doper antwoord op. Als het Lam van God.
Weer wordt ons gevraagd ons te verplaatsen in het Bijbelse gedachtegoed. Heel vroeger kende het joodse volk het ritueel van de zondebok. Er werd een bok in het midden van de gemeente geplaatst. Daar werden symbolisch de zonden van de aanwezigen op geladen. Vervolgens werd het dier de woestijn in gejaagd. Daar zou het omkomen van honger en dorst; of verscheurd worden door een leeuw of hyena. Daarmee waren onze zonden in het niet verdwenen. Weg. Symbool van Gods vergeving.
Maar de Doper zegt niet dat hij iemand gezien heeft die de zonden van de wereld wegneemt als een zondebok. Nee, de mens die hij gezien heeft, neemt de zonde weg als het Lam van God. Weer terug naar het Bijbelse gedachtegoed. De Doper roept het wonder van de Uittocht in herinnering. In de nacht voor de uittocht uit Egypte, de paasnacht, slachtte het joodse volk een lam. Dat moesten ze eten. Voedsel voor de barre tijden die komen gingen: de tocht door de woestijn. Zo zal de mens die De Doper heeft gezien, de zonde van de wereld wegnemen. Hij zal voedsel zijn voor onderweg… Hij doet ons aansterken. Straks zullen wij het heilig brood opheffen en zeggen: ‘Zie dan het Lam van God, dat wegneemt de zonde van de wereld…’ En wij zullen dat heilig brood in ons opnemen. Als voedsel voor onze moeizame weg door het leven van alledag.
Maar er is nog iets met dat Lam. Destijds, in Egypte, in die eerste paasnacht, moesten de joden het bloed van het Lam op de deurpost smeren. Dan wist de engel van de dood dat hij aan die deur voorbij moest gaan. Het Lam als redding van de dood. Zó iemand heeft De Doper gezien: een mens op wie de Geest uit de hemel is neergedaald. Die mens, die hemelmens, zal voor ons Gods Lam zijn. Zijn bloed zal ons redden voor de dood. Zijn vlees zal ons voeden. Wat is dat voor een mens die Johannes de Doper heeft gezien.
Het prikkelende is dat dit verhaal wordt verteld aan het begin van het evangelie. Het staat op de eerste bladzijde van het boek. We weten verder nog niks. De schrijver heeft echt de bedoeling ons nieuwsgierig te maken. Benieuwd over wie hij het heeft. En hoe die persoon dat dan allemaal gaat waarmaken?
Dat is bedoeling van dit verhaal. Dat onze nieuwsgierigheid wordt gewekt. Dat we verder lezen, verder luisteren. Maar intussen weten wij allang dat hij het over Jezus heeft. Enerzijds jammer. Anderzijds kan dat ons helpen te verstaan wat er bedoeld wordt. Want hoe heeft Jezus de zonde van de wereld weggenomen? Niet als met een toverstaf. Niet in een handomdraai. Sterker, de zonde is er nog altijd. Nee, hij heeft een weg gewezen, hoe je te midden van zonde overeind blijft en de koers van het goede kunt aanhouden. Hoe? Door mensen, ons dus, hun fouten te vergeven. Door mensen, ons dus, niet te veroordelen, maar juist nieuwe kansen te geven, toekomst te openen. Hij was ‘genade op genade’. Belangeloze naastenliefde in eigen persoon. Dat is zijn weg uit de zonde, redding van de dood. Als wij hem volgen, komen we uit bij zijn Bestemming.
Eigenlijk weten wij dit allemaal al. En dat wij het weten… Ook dat staat in de tekst van vandaag. ‘Want’, zegt de Doper, ‘ik doop jullie in water, maar Hij zal jullie dopen in de Heilige Geest.’ Hij zal jullie onderdompelen in zijn Geest. Hij zal van jullie net zulke mensen maken, als hijzelf is. Ook op jullie zal die Geest uit de hemel neerdalen. Ook met jullie zal er een nieuwe schepping aanvangen. Die woorden zijn vandaag eens te meer aan ons gezegd.
Adembenemend.
Bengt Wehlin ofm, inleiding
Dries van den Akker sj, preekvoorbeeld