- Versie
- Downloaden 76
- Bestandsgrootte 82.74 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2023
- Laatst geüpdatet 27 juli 2023
29e zondag dhj, A jaar, 22-10-2023
22 oktober 2023
Negenentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 45,1.4-6; Ps. 96; 1 Tess. 1,1-5b; Mat. 22,15-21 (A-jaar)
Inleiding
Jesaja 45,1.4-6
De eerste lezing bevat enkele verzen uit het boek Jesaja, meer precies de zogenaamde Tweede Jesaja. De Perzische koning Cyrus is bezig met zijn veroveringstocht en neemt in 539 v. Chr. Babylon in. Daarmee krijgen de joodse ballingen in Babylon de mogelijkheid om terug te keren naar hun land en naar Jeruzalem. Tegen deze achtergrond staan de woorden van de profeet die aan de ballingen de bevrijding aankondigt en tevens de feitelijke geschiedenis duidt als een ingrijpen door de Heer en diens trouw jegens zijn volk Israël.
Gewoonlijk leest men in de eerste regel van deze perikoop uit Jesaja, dat Cyrus, de koning van de Perzen ‘Gezalfde’ (Messias) van de Heer wordt genoemd. De vertaling ‘Zo spreekt de Heer tot Cyrus, zijn gezalfde…’ roept dat idee op. Een vers, dat binnen de Joodse traditie van het begin af aan als schokkend moet zijn ervaren, omdat de titel ‘Gezalfde’ op deze manier met een vreemde, buitenlandse koning wordt verbonden en niet met iemand uit het huis van koning David. Want van oudsher was de titel verbonden met een nazaat uit het huis van koning David (zie 2 Samuël 7 en ook Psalm 2,2; 18,51). Daarom leest men deze zin ook als: ‘Zo spreekt de Heer tot zijn Gezalfde, over Cyrus...’ Op deze manier kan de titel ‘Gezalfde’ voorbehouden blijven aan (iemand uit) het volk Israël.
Later spreken de evangelisten over Jezus Christus (Messias of Gezalfde) als de Zoon van David (zie de zorgvuldige formulering in Mat. 1,1; zie ook 15,22; 21,9.15; 22,42; en ook Mar. 10,47v; Luc. 1,32 en 2,4).
De Heer spreekt in vers 1 tot Cyrus. En tegelijkertijd zijn deze woorden tot Israël gericht om daarmee de persoon en het werk van Cyrus aan te kondigen.
Aansluitend bij de gangbare vertaling wordt Cyrus met de koningstitel ‘gezalfde’ genoemd vanwege zijn bevrijdend handelen jegens de ballingen van Israël; zie ook het gebed van de profeet Habakuk 3,13. Men ziet hem als een vorst, die het voor de ballingen in Babylon mogelijk maakte om terug te keren naar hun land en naar Jeruzalem. Eerder al, Jesaja 44,28, werden over Cyrus’ optreden de volgende, lovende woorden in de mond van God gelegd: ‘Die over Cyrus zegt: “Hij is mijn herder, en alles wat Mij behaagt brengt hij tot stand…”’ Cyrus werd gezien als een bevrijder die heerst zoals een herder toeziet op zijn kudde.
Cyrus wordt niet feitelijk gezalfd, maar krijgt deze titel vanwege de nauwe band die men ziet tussen hem en de Heer omdat de laatste hem gebruikt voor zijn bevrijdend handelen. Hij wordt verder in dit vers beschreven als de vorst die door de Heer met macht is bekleed (bij de rechterhand genomen) om volkeren te doen neervallen en koningen van hun wapens te ontdoen, zodat de toegang tot de stad (denk aan Babylon) geopend wordt; ja zo, dat geen enkele poort gesloten blijft.
(De vv. 2 en 3 vervolgen met Gods woord direct tot Cyrus over diens veroveringstocht.)
Vers 4 ontvouwt het doel van dit alles: het is ter wille van Israël dat ik, de Heer, u bij uw naam (Cyrus) heb geroepen en u een eretitel (Gezalfde) heb gegeven (zie v. 1), hoewel je Mij niet kent. Dat wil zeggen: hoewel je niet weet van Mijn grote daden. Dan maakt God zich bekend aan Cyrus en zegt: de Heer, dat ben ik, en niemand anders; buiten mij is er geen God.
God zal Cyrus omgorden, hem sterk maken voor Gods bevrijdend handelen, hoewel…, een herhaling, hij God niet kent. De herhaling van de woorden ‘hoewel gij Mij niet kent’ benadrukt het onverwachte en verrassende handelen van God. Een handelen waarbij het initiatief bij de Heer ligt. God kan zijn heilswerk realiseren via vreemde vorsten, die de Heer niet kennen. Daaruit zal volgen (v. 6) dat ook de volkeren van de opgang van de zon tot de ondergang (over de hele wereld), God zullen leren kennen. Want niemand anders is de Heer dan hij alleen. Dat is het uiteindelijke doel.
Deze woorden tot Cyrus worden ook tot Israël gesproken, zodat Israël weet heeft van Gods bedoelingen en van Gods trouw jegens Israël.
1 Tessalonicenzen 1,1-5b
Zie: Theo A.F.M. van Adrichem OFM, ‘1 Tessalonicenzen. Het eerste geschrift van Paulus’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 20-27
Matteüs 22,15-21
De evangelielezing is het eerste van een viertal twistgesprekken die aansluiten op Matteüs 21,45-46. De perikoop begint in vers 15-16 met achtergrondinformatie bij het erna volgende gesprek tussen leerlingen van de Farizeeën en Jezus. Een discussie om Jezus op zijn woorden te vangen. Het gesprek vindt plaats in de tijd, dat de Romeinse overheersing, o.a. door de belastingheffing, zeer duidelijk voelbaar was voor de Joden. ‘Voorzichtigheidshalve’ sturen de Farizeeën hun leerlingen met de Herodianen, een groep aanhangers van koning Herodes Antipas, die van mening waren dat men gezien de omstandigheden maar het beste met de Romeinse overheersing kon instemmen en zich ernaar kon schikken.
In hun inleidende, vleiende opmerking tot Jezus (v. 16) proef je het venijn van de vraagstellers. In vers 17 volgt dan hun eigenlijke vraag. Een vraag waarop Jezus nooit met een eenvoudig ja of nee kan antwoorden, omdat hij zich dan altijd bij een bepaalde groep verdacht maakt: bij de voorstanders, de Herodianen, of bij de tegenstanders, (de leerlingen van) de Farizeeën.
Jezus heeft hun slechte bedoelingen door en antwoordt hen met de vraag waarom ze hem, gezien hun positieve woorden in vers 16, proberen te vangen op zijn woorden. Hij noemt hen ‘huichelaars’.
Daarmee zou de discussie afgedaan kunnen zijn. Maar Jezus gaat verder en geeft het gesprek een andere wending. Hij verzoekt hen een (belasting)penning te laten zien met beeldenaar en opschrift. Wanneer Jezus van de vraagstellers een munt, een denarie met het beeld van de keizer, krijgt, antwoordt hij en zegt waar het hem eigenlijk om gaat. ‘Geef de keizer…’ In het Grieks staat er ‘teruggeven’, geven wat je verschuldigd bent. De munt met de beeldenaar van de Romeinse keizer behoort duidelijk aan de keizer. Aan de belastingplicht waar die munt voor staat kan men moeilijk onderuit komen. De beeldenaar maakt duidelijk aan wie men de belastingen moet voldoen. ‘Maar geef aan God wat God toekomt.’ Als mens ben je naar Gods beeld geschapen. Hoeveel te meer (dan aan de keizer) moet je niet geven wat je aan God verschuldigd bent? Jezus roept hen op te handelen naar de woorden van degene naar wiens beeld ze zijn geschapen. Bekeer je tot God maar vereer niet de keizer. Het rijk van de keizer is van een ander, minder belangrijk niveau dan het koninkrijk van God.
Met dit antwoord zegt Jezus tegen de vraagstellers impliciet ook, dat ze Jezus’ optreden en allen die het woord van God verkondigen moeten respecteren.
In de eerste lezing gaat het erom dat God, de Heer, gebruik kan maken van een vreemde koning voor zijn heilsplan, dat uiteindelijk de Heer over de hele wereld gekend wordt en dat Hij alleen als God geëerd wordt. De woorden tot Cyrus en tot Israël gesproken worden ook tot ons, hedendaagse gelovigen gesproken. In de evangelietekst wordt een grens gesteld aan de vreemde, Romeinse vorst door het woord van Jezus om op de eerste plaats God te geven wat men aan God verschuldigd is. Ook dit woord wordt tot ons gesproken.
Preekvoorbeeld
Een situatie van glad ijs is het waar het evangeliestuk dat we net hoorden ons naar meeneemt. We horen mee dat Jezus in een hoek gemanoeuvreerd wordt. En zulke situaties zijn heel herkenbaar – die zijn van alle tijden en daar hebben ook wij mee te maken. Ieder van ons leeft niet op een eilandje alleen maar te midden van vele krachten die aan ons trekken en aandacht eisen.
We leven hier met onze geloofsgemeenschap in onze wijk, maar ook in andere verbanden van onze stad, de parochie, verenigingen en politieke overtuigingen en noem maar op, samen met andere mensen en groepen van mensen. En ieder heeft zijn belangen. Ik, u ook en al die anderen al helemaal! En vanuit die belangen oefenen mensen invloed op elkaar uit. Jezus staat tegenover twee groepen die het met elkaar helemaal niet eens zijn: de Herodianen die met de Romeinse bezetter een deal hebben en de Farizeeën die op dat punt de handen absoluut schoon willen houden. En met elkaar leggen ze Jezus een vraag voor waarop je een ja of nee als antwoord zou verwachten. En afhankelijk van het antwoord is óf de een óf de ander kwaad.
We zien hoe Jezus met zijn meesterlijke antwoord uit de voor hem gezette val en uit het dilemma stapt. Maar wat hij daarmee óók doet is zo een mechanisme ontmaskeren waarmee wij mensen steeds weer proberen om onze wereld naar onze hand te zetten. Het is het mechanisme van onszelf persoonlijk of als groep begraven in onze overtuigingen en die zo groot en belangrijk en onwrikbaar maken dat er voor andere mensen geen ruimte meer is. Het mechanisme van zwart of wit, van goed of fout, van buiten of binnen, eigen of vreemd en de eis van één gelijk en één waarheid waar niets op af te dingen valt en die te vuur en te zwaard verdedigd moet worden of, als het even kan, aan anderen ‘opgelegd’.
Dit denken en doen staat volledig haaks op de missie van Jezus. Hij brengt, gedragen door zijn verbonden zijn met God, de geest van liefde onder de mensen. Hij nodigt uit tot ontmoeting en samen optrekken in het besef dat we als kinderen van één maker en vader op elkaar zijn aangewezen. Jezus maakt duidelijk dat ieder mens geroepen is om in die verbondenheid met God en met elkaar te leven en wijst naar God als de enige kracht die heilig genoemd mag worden. Jezus helpt mensen om onderscheid te maken wat nu echt telt, waar het echt om gaat en hij helpt mensen om te zien waar ze menselijke maaksels en regels tot afgoden gaan maken.
Iets wat binnen de organisatie van de kerk ook gebeurt. Die menselijke maaksels aan organisaties en regels en gebruiken wijst hij overigens niet af – je kan niet zonder – maar hij haalt er wel alle heiligheid, dikdoenerij en macht vanaf. Het zijn de zaken die mensen met elkaar moeten regelen zoals de belastingen: Geef aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is en realiseer je dat ten diepste alles uit de hand van God komt en in de hand van God blijft en dat God – de ongeziene, de eeuwige, die in geen enkel beeld past – de enige is voor wie je mag buigen en knielen. Dat is ook de boodschap die Jesaja al bracht. Die God laat zich kennen als liefde en goedheid zoals Jezus de wereld ten volle heeft laten ontdekken. Dat helpt ons om in ons bestaan te weten wat écht telt, onderscheid te maken.
In zijn encycliek van 2020 Fratelli tutti, ‘Allemaal zussen en broers’ heeft onze paus Franciscus precies ook een voorbeeld gegeven van onderscheid maken dat helpt en dwingt om op een nieuwe manier naar alles en iedereen te kijken – met een nieuwe invalshoek. De paus haalt de fundamenteel christelijke visie naar voren dat alle mensen, als kinderen van God die we Vader noemen, voor elkaar zijn als zussen en broers. Als dat tot je doordringt zijn er heel wat dingen die we anders moeten doen, als het gaat om mensen met minder kansen, armen, vluchtelingen – en dat doet best een beetje pijn.
Onderscheid maken, de kern zoeken – het is vanouds in spiritualiteit een oefening. Het is de weg van je geloof en je omgang met God omzetten in leven en doen, er handen en voeten aan geven. In onze situatie hier en nu moeten wij de weg zoeken die er voor ons als gelovigen en geloofsgemeenschap is om goed voor elkaar en onze wereld te zijn in alle grote en kleine dingen die we kunnen doen.
Hoe het wordt?– we gaan het ontdekken, als we maar hoog blijven houden dat we het met elkaar doen en dat God met ons zal zijn.
inleiding Wim van Stiphout
preekvoorbeeld Gérard Martens