- Versie
- Downloaden 53
- Bestandsgrootte 390.28 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
18 oktober 2015
Negenentwintigste zondag door het jaar – Zondag van de armoede
Lezingen: Jes. 53,10-11; Ps. 33; Heb. 4,14-16; Mar. 10,35(42)-45 (B-jaar)
Inleiding
Jesaja 53,10-11
De eerste lezing van deze zondag is een kort stuk uit het vierde lied van de lijdende dienaar van JHWH (Jes. 52,13–53,12). Dit lied wordt in het Nieuwe Testament toegepast op het levenslot en het lijden van Jezus (zie bv. Mat. 8,17; Mar. 15,28; Luc. 22,37; Joh. 12,38; Hand. 8,32v; 1 Petr. 2,22-25). Het gekozen fragment sluit aan bij de evangelielezing van deze dag, die als volgt eindigt: ‘De mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen’ (Mar. 10,45).
Zowel de tekst van Jesaja als die van Marcus brengen tot uitdrukking dat het lijden van de dienaar, respectievelijk van Jezus, een bevrijdende waarde heeft voor anderen. Marcus gebruikt daarbij een beeld uit de sociaaleconomische sfeer: de losprijs, de prijs die men betaalt om een slaaf of een krijgsgevangene vrij te kopen. Jesaja daarentegen gebruikt het cultische beeld van het ‘zoenoffer’ of ‘schuldoffer’ (zie Lev. 4 en 5 over de verschillende soorten offers die dienen om zonden uit te boeten of om rituele tekortkomingen goed te maken). In vers 10 lezen we letterlijk dat de Eeuwige zijn dienaar doet lijden, en dat dit lijden ‘hem behaagt’. Met die voor ons moeilijk verteerbare uitspraak wordt bedoeld dat het lot van de dienaar in het plan van God lag, en dus geen gevolg is van toeval. Zijn lijden is niet zinloos. Het brengt mensen tot inkeer.
De dienaar ‘zal een nageslacht zien’ (v. 10) en ‘zal het licht zien en verzadigd worden’ (v. 11). De bijbelverklaarders zijn het er niet over eens, of hier uitdrukkelijk het geloof in de verrijzenis van de dienaar wordt bevestigd. Het is immers niet duidelijk of in de voorgaande verzen 8-9 de reële dood van de dienaar ofwel slechts dreigend doodsgevaar wordt beschreven. Men kan vers 10b ook interpreteren in de zin dat de dienaar voortleeft in zijn nageslacht. In ieder geval is bedoeld, dat het lijden van de dienaar niet het laatste woord heeft. Het is vruchtbaar in Gods heilsplan. Het brengt leven en gerechtigheid voor velen.
Marcus 10,35-45
In het tweede deel van het Marcusevangelie gaat Jezus met zijn leerlingen op weg naar Jeruzalem. Onderweg spreekt hij drie keer met zijn leerlingen over het lijden dat hem daar te wachten staat (8,31; 9,31; 10,32vv). Telkens volgt daarop een reactie van onbegrip vanwege de leerlingen (8,32; 9,32vv; 10,35-41), waarna Jezus hen oproept hem na te volgen op zijn weg (8,33-34; 9,35; 10,42-45). De evangelielezing van deze zondag omvat de reactie van onbegrip en Jezus’ oproep tot navolging na de derde lijdensaankondiging.
Werd het onbegrip na de eerste lijdensaankondiging door Petrus vertolkt en na de tweede door de leerlingen in het algemeen, nu zijn Jakobus en Johannes aan de beurt. De drie leerlingen die het voorrecht hadden genoten samen met Jezus op de berg te zijn (9,2), munten ook uit in het niet-begrijpen. Maar het onbegrip breidt zich ten slotte uit over de tien andere apostelen.
De zonen van Zebedeüs zijn belust op de voornaamste plaatsen in het koninkrijk: zij willen graag zetelen aan de rechter- en de linkerhand van de Messias. Jezus vraagt hun of zij zijn beker kunnen drinken en zijn doop kunnen ondergaan. Met die beelden doelt hij op zijn marteling en zijn executie. Omdat de draagwijdte van de vraag niet tot hen doordringt, antwoorden zij bevestigend, waarop een beaming door Jezus volgt (in die beaming mogen we wellicht een toespeling zien op de feitelijke marteldood van Jakobus en Johannes, zie wat Jakobus betreft Hand. 12,2). Maar het zetelen aan zijn rechter- en linkerhand is slechts weggelegd voor degenen voor wie dit bereid is, vervolgt Jezus. Deze uitspraak is niet zonder ironie. Immers, enkele hoofdstukken verder lezen we: ‘Samen met hem kruisigden ze ook twee rovers, de een rechts, de ander links van hem’ (15,27). Deze twee hebben Jezus meer gevolgd dan de twaalf, die op het moment van zijn kruisdood in geen velden of wegen te bekennen zijn!
In de laatste verzen van de lezing maakt Jezus duidelijk hoe absurd de vraag naar de voornaamste plaatsen is tegen de achtergrond van zijn eigen opstelling: ‘De mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen’. Zoals de vorige keren gebruikt hij opnieuw de titel ‘mensenzoon’, ter correctie van de machtsaspiraties die de titel ‘Messias’ kon oproepen (vergelijk Mar. 8,29-31 en 9,31). ‘Messias’ betekent ‘gezalfde’ en verwijst naar David en de davidische koningen. In de meest populaire messiasverwachting ten tijde van Jezus keek men uit naar een ‘zoon van David’, een nieuwe koning die de Romeinse overheerser zou verdrijven. Jezus verkiest echter de titel ‘mensenzoon’. Die verwijst naar het apocalyptische visioen van Daniël 7 over de ‘mensenzoon’ die komt met de wolken van de hemel, maar betekent ook gewoon ‘mensenkind’ in zijn kwetsbare gestalte. Jezus is gekomen om te dienen, niet om te heersen, en daartoe nodigt hij ook met aandrang zijn leerlingen uit.
Preekvoorbeeld
Zijn het riante posities waar die beide zonen van Zebedeüs op uit waren: de duurste stoelen, de beste plaatsen, zetelen op het pluche? Of hadden ze geen idee, maar hoopten ze op iets beters dan hun kommer en gebrek?
Jezus had zojuist gezegd: ‘Vele eersten zullen de laatsten zijn en vele laatsten de eersten’ (Mar. 10,31) en zij kenden zichzelf als degenen die op de laatste plaats komen, onderaan bungelen, aan lager wal geraakt. Wat is Jezus’ belofte over de laatsten en de eersten dan waard?
Ja, Jezus had zojuist gezegd: ‘Ik verzeker jullie: iedereen die broers of zusters, moeder, vader of kinderen, huis of akkers heeft achtergelaten omwille van mij en het evangelie, zal het honderdvoudige ontvangen: in deze tijd broers en zusters, moeders en kinderen, huizen en akkers, al zal dat gepaard gaan met vervolging, en in de tijd die komt het eeuwige leven’ (Mar. 10,30). Dus ligt het voor de hand dat deze twee broers, die inderdaad alles hebben opgegeven, vragen wat dat betekent: ‘Meester, wanneer u heerst in uw glorie, laat een van ons dan rechts van u zitten en de ander links.’
Meteen al op de eerste bladzijde van het evangelie komen zij voor: Jakobus en Johannes, de vissers, die hun vader Zebedëus bij de boot en de netten achterlieten (Mar. 1,19v). Wat zal nu hun honderdvoudig tegoed zijn? Dat is de eeuwen door de armen toch voorgehouden: dat wat zij in dit leven tekort komen, in een volgend leven zal worden goedgemaakt?
De reacties die zij over zich heen krijgen, liegen er niet om: verontwaardiging, afkeuring. ‘Toen de andere leerlingen hiervan hoorden, werden ze woedend op Jakobus en Johannes’ (vs. 41). De armen worden met wantrouwen begroet: alsof het beroep dat zij doen op wat hun in het vooruitzicht is gesteld, onrechtmatig zou zijn; alsof zij op voorhand geneigd zijn misbruik te maken van de situatie. En met dedain: ze zullen wat hun is toegezegd wel weer verkeerd begrepen hebben.
Deze vooroordelen spelen mee in hoe wij Bijbel lezen. Neem nu het volgende vers: ‘Jezus riep hen bij zich (vs. 42) en zei tegen hen: “Jullie weten dat de volken onderdrukt worden door hun eigen heersers en dat hun leiders hun macht misbruiken. Zo mag het bij jullie niet gaan. Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, zal de anderen moeten dienen, en wie van jullie de eerste wil zijn, zal ieders dienaar moeten zijn.”’
Wie worden hier op het matje geroepen? Doorgaans zien we daar Jakobus en Johannes staan. Met hangende schouders, hun wordt de les gelezen. Die verhoopte erezetels links en rechts, daarmee hebben zij immers blijk gegeven de belangrijkste te willen zijn? Wat verbeelden zij zich wel? Goed dat Jezus hen kapittelt.
Bij nadere beschouwing echter blijkt dat Jezus zich niet tegen deze twee richt maar tegen de tien. Hij reageert, namelijk op wat zich zojuist voordeed: die woede. ‘Jezus riep hen bij zich.’ Hij gaat in op hun woede, roept de tien bij zich en spreekt hen erop aan: ‘Jullie weten dat de volken onderdrukt worden door hun eigen heersers en dat hun leiders hun macht misbruiken. Zo mag het bij jullie niet gaan.’
Het gaat dus over macht. Jakobus en Johannes hebben geen macht. Zij vertegenwoordigen hier in het evangelie degenen die alles hebben achtergelaten. Het enige dat hun overblijft is vrágen: ‘Meester, wanneer u heerst in uw glorie…’
De tien echter, die hebben macht. De macht van het getal, de macht van hun morele verontwaardiging, de macht van hun afkeuring en afkeer, het oordeel dat zij eensgezind over die twee hebben geveld: dat hun vraag ongepast zou zijn, dat zij het te hoog in de bol hebben en zich iets toe-eigenen wat niet aan hen is.
Wat is dat voor een vooroordeel, dat wij liever zien dat Jezus zich richt tegen die twee die op grond van het evangelie menen ergens aanspraak op te mogen maken, dan tegen de tien die de meerderheid uitmaken, de groepscode vertegenwoordigen, referentiemacht hebben?
Die twee wijken af, zij beroepen zich op de beloften van het evangelie. Hun situatie is er kennelijk naar. Wij zijn er echter als de kippen bij om hen te berispen dat zij zich vooral niets moeten voorstellen.
De tien stellen de norm. Het komt niet in ons op dit tiental te betichten van machtsmisbruik. Toch is dat wat Jezus hier, gemeten naar het wereldtoneel, op kleine schaal ziet gebeuren: ‘Jullie weten dat de volken onderdrukt worden door hun eigen heersers en dat hun leiders hun macht misbruiken. Zo mag het bij jullie niet gaan.’
Ik zal u voorbeelden voorleggen uit het recente FNV-rapport Stop werken zonder loon. Werken zonder loon? Ja, want de Participatiewet brengt een toename van werken zonder loon met zich mee. Een nieuw verschijnsel is het niet. Nederland staat bekend om zijn maatschappelijk middenveld waar mensen hun handen uit de mouwen steken. Druk voor de sportclub of de plaatselijke harmonie. Mantelzorg. Dat is zwaar, maar mensen doen het vrijwillig. Het geeft voldoening.
Nu echter hebben we het niet over vrijwilligerswerk, maar over de verplichting van werken zonder loon. Een maatregel die in sommige steden niet, maar in de meeste steden wel geldt. Als passende tegenprestatie voor het recht op een uitkering om in je basale levensonderhoud te kunnen voorzien. Soms echter als een in het geheel niet passende tegenprestatie, omdat bij deze en gene zowel zijzelf als ook de samenleving veel beter af zouden zijn bij zinvol vrijwilligerswerk. Werken zonder loon is te billijken als verplicht reïntegratietraject, maar dan moet er wel een plan zijn en ook perspectief op een betaalde baan.
Naast de evangelieverhalen van Jakobus en Johannes moet vandaag het verhaal verteld worden van Gerard. Hij is tewerkgesteld in de riolering. Daar werkte hij met collega’s die gewoon volgens de CAO beloond werden. Dus vroeg hij waarom hij niet, net als zijn collega’s, gewoon betaald kon krijgen voor zijn werk. Gevolg was een korting van drie maanden volledige uitkering wegens werkweigering. Met behulp van vakbondsadvocaten is die maatregel teruggedraaid, maar Gerard kan er nog niet over uit: ‘Werken zonder loon is niet alleen psychisch zwaar en vernederend, het staat het vinden van gewoon betaald werk eerder in de weg dan dat het je op de arbeidsmarkt helpt. Ik vroeg om een plan van aanpak. Dat leek er aan te komen. Toen was mijn klantmanager ineens ontslagen. De nieuwe houdt het af.’
Of neem het verhaal van Patrick: hij werkte als verplichte tegenprestatie al negen maanden veertig uur in de week in een kippenfabriek. Zwaar werk, koud en vochtig. Regelmatig moest hij ook overwerken. Zonder enige financiële genoegdoening. Het werk kostte hem geld van zijn toch al schamele bijstandsuitkering. De kosten voor openbaar vervoer, warme werkkleding en veilige schoenen kreeg hij niet vergoed. Zijn moeder moest daarvoor al bijspringen. Na negen maanden weigerde hij nog langer aan de band te staan met collega’s die gewoon volgens de CAO betaald krijgen.
Werkweigering! 100% sanctie. Nu al voor de tweede maand. Hij is kapot. De huur kan hij niet meer betalen. Schulden stapelen zich op. Hij teert nu helemaal op de portemonnee van zijn moeder. Toen de consulent van de sociale dienst op de verplicht overgelegde bankafschriften zag staan dat zijn moeder wat geld voor boodschappen had overgemaakt, vroeg de ambtenaar streng waarvoor dat wel niet was…
Een jonge vrouw, Samantha, solliciteerde naar een reguliere baan als serveerster, maar zonder reactie. Vervolgens kreeg zij diezelfde functie aangeboden via haar consulent van de sociale dienst. Samantha maakte bezwaar. Dit was toch gewoon werk? Het antwoord van de consulent van de sociale dienst: in plaats van nodeloos te blijven hopen op een (positieve) reactie op haar sollicitaties, kon zij maar beter ingaan op zijn aanbod om dit werk verplicht vrijwillig aan te pakken, gewoon met behoud van haar uitkering.
Ja, naast de verhalen van Jakobus en Johannes, die van het evangelie, moeten de verhalen verteld worden van Gerard, Patrick en Samantha.
Op deze zondag van de armoede vragen Jakobus en Johannes om hun deel. ‘Meester, wanneer u heerst in uw glorie…’ Ze moeten erom vrágen, dat is hun positie, ze weten het. Maar dat doen ze met waardigheid en zelfrespect. Ze vragen niet om een gammel krukje, achtergehouden, verscholen achter een pilaar, maar om zetels, zichtbaar, links en rechts van de macht, in de openbaarheid. ‘Meester, wanneer u heerst in uw glorie, laat een van ons dan rechts van u zitten en de ander links.’ Daarmee vragen ze niets minder dan om medezeggenschap! Dat ook zij een say hebben. Dat zij gehoord worden, zoals de verhalen van Gerard, Patrick en Samantha gehoord moeten worden, links en rechts, in de cliëntenraad, de participatieraad, bij een gemeentelijk meldpunt waar mensen gevallen van onheuse bejegening en ‘verplichte vrijwilligheid’ kwijt kunnen.
Het is aan ons om met Jakobus en Johannes in te stemmen en met hen mee te verlangen naar waar zij hun hoop op gesteld hebben: ‘Meester, wanneer u heerst in uw glorie…’
Ik weet wel, het is het makkelijkst onze oren te laten hangen naar de tien en mee te huilen met de wolven in het bos dat de armen hun plaats moeten weten: uitvreters, labbekakken. De andere leerlingen, ze waren woedend, ze zagen de beste plaatsen aan hun neus voorbijgaan. Tot op de dag van vandaag is het ergerlijk dat het evangelie de armen met onderscheiding bejegent.
Helemaal aan het eind van het evangelie is opnieuw sprake van de plaatsen links en rechts van de Heer. Niet in zijn glorie maar in zijn vernedering. Daar worden ze gekruisigd, hijzelf te midden van de twee die dan zijn allernaasten zijn: de misdadigers, de rovers links en rechts van hem. Nee, dat zijn Jakobus en Johannes niet. En nee, dat zijn de tien evenmin.
De plaatsen links en rechts zijn van een andere orde. Geen erezetels, maar een slachtbank, geen naar voren geschoven tronen, maar naast elkaar: drie kruisen op Golgota.
In de gangbare uitleg wordt het Jakobus en Johannes kwalijk genomen dat zij van dit alles geen weet hebben, zij staren zich blind op de glorie en hebben van de drinkbeker van het lijden geen besef. Alsof die tien dat wel hebben… en alsof wij hier in de positie zijn om dat kunnen beoordelen.
De enige plaatsen die er hier toe doen en waarvan wij willen weten, zijn de plaatsen die ons gewezen worden door brood en beker, door lichaam en bloed van Christus die gemeenschap sticht, die kwam ‘om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen’ (vs. 45).
Literatuur
FNV, Rapport Stop Werken Zonder Loon, april 2015 www.fnv.nl/zonderloon
dr. Paul Kevers, inleiding
drs. Klaas Touwen, preekvoorbeeld