- Versie
- Downloaden 47
- Bestandsgrootte 211.95 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 9 februari 2021
22 oktober 2017
Negenentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 45,1.4-6; Ps. 96; 1 Tess. 1,1-5b; Mat. 22,15-21 (A-jaar)
Inleiding
De lezingen uit Jesaja en het evangelie van Matteüs brengen beide een grote buitenlandse heerser ter sprake die in hun tijd het wereldtoneel domineert. Jesaja noemt koning Cyrus de Grote van Perzië. Matteüs zinspeelt op Tiberius (keizer van 14-37 nChr.). Hoe verhouden deze wereldheersers zich tot wat God doet voor zijn volk? Konden zij voor Israël het zicht op zijn God ontnemen? Welke rol speelt het koninkrijk der hemelen?
Jesaja 45: Cyrus als keerpunt
Wanneer de nieuwe Perzische koning Cyrus de Babyloniërs verslaat, biedt hij een nieuw perspectief voor de Judeeërs die onder de Babyloniërs als ballingen leven. Met Cyrus komen oude profetieën tot leven die verkondigden dat aan de Judese ballingschap een eind zou komen. De Judeeërs zouden ooit terug mogen naar Jeruzalem. Deutero-Jesaja ziet met Cyrus de ballingschap tot een eind komen en een nieuwe heilstijd aanbreken; precies zoals dat geprofeteerd was.
Wat God wil gebeurt
Jesaja 44,24–45,13, waaruit de te lezen verzen voor deze zondag zijn genomen, bevat veel voor Deutero-Jesaja kenmerkende zinnen, zoals de sterke nadruk op jhwh als de enige God die doet wat hij doet. God is schepper van al wat is. Alles is in zijn hand, zelfs het duister (v. 7). Hij kent geen tegenspelers. Vandaar dat men niet vreemd moet opkijken dat niet een koning uit het huis van David maar de Perzische vorst ‘zijn gezalfde’ heet (v. 1). Een buitenlandse vorst zal ‘mijn knecht Jakob en mijn uitverkoren volk Israël’ terugvoeren naar zijn land (v. 4). Cyrus die ‘mijn herder’ wordt genoemd, zal slechts doen wat God voor ogen staat (44,28). Deze machtige koning, voor wie alle volkeren de handdoek in de ring zullen gooien (45,1) is slechts de uitvoerder van wat God wil. Gód verbrijzelt de poorten en ontmantelt de versterkte steden voor hem. De daarin verborgen schatten hoeft Cyrus niet op te sporen, hij krijgt ze in de schoot geworpen (v. 3). Niets doet hij op eigen kracht volgens de profeet. De Heer strijdt voor zijn eigen volk (zie ook 49,24-26); God schakelt daarvoor een koning in die zelfs nooit van hem gehoord heeft (vv. 4 en 5). Deutero-Jesaja maakt duidelijk dat dit allemaal weliswaar gebeurt door Cyrus, maar dankzij God die als enige heerst!
De ene God
De ene God wordt bezongen door ‘hemel en aarde’ in Psalm 96, die zeer toepasselijk is bij de lezing uit Jesaja 45. Ook het verwerpen van alle andere goden, die tot afgoden worden verklaard (v. 4v), resoneert met geliefde thema’s van Deutero-Jesaja (40,19v; 41,1-7; 44,9-20).
Matteüs 22: Politieke provocatie
Met Matteüs zijn we ruim vier eeuwen verder in de tijd. De Perzen zijn allang achter de horizon van de joodse geschiedenis verdwenen; nu maken Romeinen in Israël de dienst uit. Rome kende de joodse gevoeligheid voor godenbeelden en was wijs genoeg om met de plaatsing van zulke beelden, ook met die van de keizer, terughoudend te zijn. Veel meer vrijheden aan de joden lieten de Romeinen niet toe. Concessies konden immers uitgelegd worden als zwakte. Dat de God van Israël alleen regeert, was een joodse belijdenis die de Romeinen gedoogden zolang men zich maar niet tegen hun keizer keerde en hem gaf waarop hij recht deed gelden. Zeloten kwamen ondanks de genoten speelruimte tegen de Romeinse heersers in opstand. Zij waren bereid in naam van God land- en geloofsgenoten te doden die in hun ogen met de Romeinen collaboreerden. Op belastinggaarders zoals tollenaars waren zij zeker gebeten.
Ieder die zich openlijk tegen de keizer keerde, was in Romeinse ogen het kamp van de zeloten dicht genaderd. Feitelijk tekende je je doodsvonnis door je tegen de keizer uit te spreken. Brisant en heikel is de vraag aan Jezus of belasting aan de keizer moest worden betaald. Met een ongelukkig antwoord is Jezus slechts een stap verwijderd van arrestatie en eliminatie.
Jezus de zeloot?
Jezus stond open voor alle mensen. Zo open dat zelfs tollenaars en een zeloot zich in zijn kring ophielden. Maar Jezus was zelf geen zeloot. Zijn geweldloze opstelling en zijn oproep af te zien van vergelding, de ander te vergeven en je te verzoenen met je tegenstander, staan ver af van wat de zeloten in praktijk brachten. Toch zijn er studies verschenen sinds de jaren dertig van de vorige eeuw (van de hand van Robert Eisler, S.G.F. Brandon en anderen) die stellen dat Jezus tegen de Romeinen gewapend in opstand wilde komen. Dat feit zou echter door de Bijbelschrijvers weggemoffeld zijn om Jezus acceptabel te maken voor de Romeinen die zich meer en meer tot de kerk aangetrokken voelden en christen werden. De tot de tanden gewapende Jezus zou om propagandistische redenen veranderd zijn in de pacifistische Christus die we nu nog steeds kennen.
Jezus geen zeloot
De voorstanders van de zelotische these vinden tot op de dag van vandaag hun medestanders. Hun studies mogen dan spannend zijn en tot de verbeelding spreken, toch kunnen ze niet overtuigen. De argumenten tegen de zelotenthese zijn veel sterker gebleken. Je moet wel heel veel glad- en wegstrijken om Jezus tot een zeloot te maken. Jezus’ geweldloze boodschap vinden we bovendien terug in de vroegst te dateren bronnen die nog ouder zijn dan Marcus, het oudste evangelie. Kortom, Jezus werd niet pas geweldloos doordat Marcus hem zo portretteerde. George R. Edwards heeft in Jesus and the Politics of Violence deze zelotenthese bondig geëvalueerd en op haar onwaarschijnlijke aannames en inconsistenties gewezen. Maar Edwards doet meer. Hij maakt duidelijk dat ook wie terecht de zelotenthese afwijst en vasthoudt aan Jezus’ geweldloosheid, nog niet klaar is met het vraagstuk van geweld en christelijk geloof. Er bestaat immers ook nog zoiets als gerechtvaardigd geweld als uiterste middel tegen brute overheersers die voor geen rede vatbaar zijn. De kerk heeft Jezus’ geweldloosheid te vaak misbruikt om helemaal niets te doen, zelfs geen protest aan te tekenen. De kerk kan geroepen zijn tot subversiviteit. Burgerlijke ongehoorzaamheid kan geboden zijn in navolging van Christus, aldus Edwards.
Koninkrijk Gods
Dat Jezus weinig op had met politiek, is gezichtsbedrog. Jezus wist heel goed wat er speelde. In gelijkenissen stelde hij maatschappelijk geaccepteerd onrecht ter discussie, en kritiseerde de scheve verhoudingen waarin de laatsten de laatsten en eersten de eersten blijven. In het koninkrijk der hemelen zal het anders gaan. De laatsten zullen de eersten worden, stelde hij (Mat. 20,16). Jezus zei dat zijn leerlingen moesten dienen en niet heersen zoals de rijksgroten doen (Mat. 20,25v). In het Onze Vader leerde hij altijd te bidden voor die andere heerschappij, het koninkrijk der hemelen (Mat. 6,10). Dat koninkrijk en zijn gerechtigheid moeten we zoeken en dan wordt de rest ons gegeven (Mat. 6,33). Het koninkrijk der hemelen was voor Jezus het uitgangspunt en de vervulling van zijn missie. In dit koninkrijk ging het om een nieuwe hemel en aarde. Met het rijk der hemelen, waartoe Jezus opriep, zal de samenleving zoals wij die kennen, veranderen. Daarom is Jezus’ antwoord op de vraag of aan de keizer belasting betaald moet worden zo treffend en karakteristiek: ‘Geef aan de keizer wat aan de keizer toebehoort, en geef aan God wat aan God toebehoort.’ Dat is niet om de brij heen draaien of wegkijken of ironie. Het is ook geen bewijs van minachting voor politieke vragen, maar een blijk van prioriteit: wat God van je vraagt, dat is geboden.
Geven en overgeven
Een munt waarop de afdruk van de keizer is geslagen, hoort dan aan de keizer betaald te worden indien hij deze als belasting opvraagt. Maar betaal dan ook aan God wat God van je vraagt. Jezus buigt het gesprek toe naar onze opdracht God te geven wat van God is. Dat is de opening voor een gesprek waartoe hij zijn vraagstellers uitnodigt. Bij hem is het geen strikvraag, maar een dringend appel tot weldoen en politiek engagement dat oog heeft voor de minsten der minsten (Mat. 25).
Wie geen belasting aan de Romeinen wenst te betalen, zal zich dan moeten verantwoorden waarom hij of zij dan wél met Romeins geld op zak loopt. En als je als zeloot de keizer afwijst en je voor Gods koninkrijk opkomt, mogen door jou de laatsten dan eindelijk als eersten voorop gaan? Komt dan het koninkrijk van God echt dichterbij? Alles wat Jezus zei en deed ademde de geest van het koninkrijk der hemelen. Het antwoord van Jezus opende de ruimte die hij in zijn missie voor ogen had en waarvoor hij zich in liefde overgaf. Wat hij deed en zei had alles met dat koninkrijk te maken.
Literatuur
George R. Edwards, Jesus and the Politics of Violence, Harper & Row: New York 1972
1 Tessalonicenzen 1,1-5b
Zie: Th.A.F.M. van Adrichem ofm, ‘1 Tessalonicenzen. Het eerste geschrift van Paulus’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 75-86
Preekvoorbeeld
Wiens beeld dragen wij?
De belastingdienst. Leuker kunnen we het niet maken, makkelijker wel.
Het evangelieverhaal gaat deze zondag over belastingen. Het is inderdaad niet leuk, maar makkelijk? Nou nee, makkelijk is het al helemaal niet. Het gaat zelfs om een ingewikkelde zaak.
Het is een gespannen tijd, waarin Jezus leeft. Israël is bezet. Daar moeten we niet te luchthartig over doen. Denk bij het begrip ‘bezetting’ maar even terug aan alle verhalen, die bij ons omstreeks 4 en 5 mei de ronde doen. Een tijd waarin mensen weliswaar probeerden zo normaal mogelijk te leven, maar tegelijkertijd steeds voor lastige vragen en keuzes kwamen te staan. Doen we hieraan mee? Doen we hier niet aan mee? Moeten we protesteren of misschien beter van niet? Wie kun je vertrouwen? Moeten we gehoorzamen aan een verordening of niet?
Het is bezettingstijd in Israël. De Romeinen zijn de heersers. En het gaat er niet altijd zachtzinnig aan toe. Niet voor niets dat er in de samenleving allerlei groepen zijn. Bij velen gaat vaderlandsliefde, opkomen voor het Joods-eigene, voorop. Maar zeker zijn er ook, die met de vijand meedoen. In dit verhaal kom je dat volop tegen.
Allereerst de Farizeeën, zij zijn in de echte betekenis van het woord Schrift-geleerden. Zij staan als geestelijke leiders voor de moeilijke vraag: Hoe gaan we zo om met de Thora, dat we met een goed geweten trouw blijven aan wat God van ons vraagt, ook onder dit regime? God is het immers die regeert over Israël, en niet de halfgoden, zoals de keizer. Nee, dat zullen ze niet openlijk zeggen, want dan is het met ze gedaan. Maar hoe houden we onze geloofstraditie in stand en wat geven we als handvat aan onze volksgenoten? Daar staan zij als leiders voor. Daarbij moeten ze overigens goed op hun tellen passen, want er zijn ook, dat lazen we, Herodianen. Zeg maar, politieke agenten, verklikkers in dienst van de Romeinen, die zich onder het volk ophouden. En dan zijn er ook nog verzetstrijders. Zeloten worden ze genoemd, die niets van de Romeinen moeten hebben en niet bang zijn om geweld te gebruiken. Bijvoorbeeld geweld tegen degenen, die de belastingen innen voor de Romeinen. Wij kennen die mensen uit de evangelieverhalen vooral als tollenaars. Zij zijn de belastinginners voor de bezetter, voor de Romeinse keizer. Niemand mag hen. De verhoudingen in de samenleving zijn dus gespannen. Het kan makkelijk uit de hand lopen.
Denkt u zich even in: Hoewel Jezus zich die situatie zeer wel bewust is, gaat hij lastige gesprekken, twistgesprekken met de Farizeeën niet uit de weg. En wat blijkt, het optreden van Jezus slaat aan. Er komt onder het volk een beweging op gang, die de Farizeeën als bedreigend gaan ervaren. Hun invloed lijkt minder te worden. En de Herodianen, steeds alert op onrust onder het volk, willen dat ook liever in de kiem smoren. Want een bezetter houdt niet van onrust.
Nu, in die situatie vinden de Farizeeën en de Herodianen elkaar in een gezamenlijke valstrik. Met een beroep op zijn oprechtheid –wij kennen u als een oprechte leraar, ja ja – komt er een listige vraag: is het toegestaan om aan de keizer belasting te betalen?
Zou Jezus ‘ja’ zeggen, dan kiest hij tégen zijn eigen geloofstraditie in vóór de bezetter en zal er niet meer naar hem geluisterd worden. Zegt hij ‘nee’, dan is één berichtje van de Herodianen aan het hoofdkwartier voldoende om hem te laten oppakken.
De belastingdienst … Nee, het is bepaald niet leuk en de situatie is allerminst makkelijk. Integendeel, het is een wespennest. En toch, in dat wespennest stelt Jezus de zaak zo scherp en radicaal, dat het over al die eeuwen heen ook ons nog raakt en aan het denken zet.
Wat voor antwoord gaat hij geven op de belastingvraag? Er volgt een subtiel spel, daar op het tempelplein. Hij stelt een tegenvraag, die voor ons onschuldig lijkt, maar voor de mensen rondom hem veelzeggend is: Laat mij eens zo’n geldstuk zien – wie staat daar eigenlijk op en wat staat erbij geschreven?
Heel subtiel zegt hij daarmee eigenlijk: ikzelf heb zo’n munt niet, hoor; ik ken zo’n munt bij wijze van spreken niet eens goed. Wat staat erop? Staat er een beeld op? Dat doen wij toch niet, wij Joden. Dat is toch iets van afgoden? En wat staat daarbij, ‘van de keizer’?
Bij wijze van spreken klinkt het hoofdschuddend: dat willen wij toch niet eens hebben?! Een beeld van iemand die denkt dat ie alleenheerser is?! Er is er toch maar één in Israël voor wie dat geldt?! En die wil helemaal geen beeld …
Voor de goede verstaander klinkt dat allemaal mee in het eerst deel van zijn antwoord: Geef dan maar aan de keizer (terug) wat van de keizer is. Maar tegelijkertijd laat Jezus er heel radicaal op volgen: en geef dan aan God wat aan God toebehoort. Alsof hij zeggen wil: Wij, die weten waar het echt op aankomt, voor ons zou het daarover moeten gaan.
Wie de Joodse geloofstraditie in deze woorden níet hoort meeklinken, de Romeinen op het plein bijvoorbeeld, klinkt het allemaal heel onschuldig. Niets aan de hand. De keizer lijkt te krijgen wat hem toekomt.
Maar de Farizeeën hebben heel goed begrepen, dat dit een scherp en radicaal antwoord is. Wij die de beelddrager zijn van de Schepper, van wie wij alles ontvangen hebben, geven wij aan God terug waar zijn beeltenis op gedrukt is, onszelf, in ons doen en laten?
Ik zei al, dit is een radicaal en kritisch antwoord, dat ook ons aan het denken mag zetten. Hoe geven wij in onze tijd en situatie aan God, wat hem toekomt? Wat stralen wij in ons doen en laten uit als beelddragers van de Schepper en Bevrijder? Wat betekent dat voor ons, omgaan met de schepping en met onze medeschepselen? Wat leren we van zijn menslievendheid, van zijn gerechtigheid en barmhartigheid? Waar zetten wij dat in, in ons dagelijks leven?
Het zijn vragen die ons eventjes stil willen zetten. Gewoon in mijn leven, in de dingen waar ik voor sta, in de mensen met wie ik dagelijks verkeer …. Van waaruit leef ik, denk ik na, zeg ik en doe ik dingen? Geef ik eigenlijk aan God, waar hij waarde aan hecht?
Dat zijn zware vragen om mee naar huis te nemen. Maar zo is het ook bedoeld. Lastige, kritische vragen om voor onszelf na deze dienst nog eens goed over na te denken.
inleiding dr. Wim Reedijk
preekvoorbeeld prof. dr. Jaap de Lange