- Versie
- Downloaden 40
- Bestandsgrootte 301.19 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
19 oktober 2014
Negenentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 45,1.4-6; Ps. 96; 1 Tess. 1,1-5b; Mat. 22,15-21 (A-jaar)
Inleiding
Profetenlezing: Jesaja 45,1-8
‘Groot was Jesaja en betrouwbaar in zijn visioenen.
In zijn tijd ging de zon achteruit
en werd het leven van de koning verlengd.
Met zijn grote geest zag hij de laatste dingen
en sprak hij de treurenden van Sion moed in.
Hij kondigde aan wat ging gebeuren, tot in de verste toekomst,
voordat het gebeurde voorspelde hij wat nog verborgen was.’
(Sirach 48,22b-25; vgl. Jes. 40-55)
In zijn Profetie zonder profeet, neemt Ulrich Berges ‘afscheid van Deuterojesja’. Hij laat zien dat er in Jesaja 40–55 geen profeet optreedt, maar een groep tempelzangers, ‘die de boodschap van troost en de nieuwe heilstoekomst verkondigen aan de Babylonische gola, de Joden in ballingschap en, na hun thuiskomst in het kader van de eerste grote terugkeer rond 520 voor Christus, ook aan de bevolking van Juda en Jeruzalem.’ Het gaat in Jesaja 40,1 niet om de troost van de Babylonische terugkeerders, maar om het troosten en opbouwen van Jeruzalem en de steden van Juda (vgl. 40,9; 41,27; 52,7). Deze tempelzangers maken hierbij veel gebruik van ‘oudtestamentische tradities’ en met name ook van de Psalmen 96 en 98. Zij herlezen deze tradities met het oog op de opbouw van Jeruzalem na de ballingschap. Wanneer ik in mijn uitleg spreek over ‘Jesaja’ bedoel ik deze groep(en) van tempelzangers, die in de lijn van de traditie steeds weer nieuwe woorden vinden om het Woord van God vitaal en werkzaam te laten blijven.
De blijde boodschap (40,9) van ‘Jesaja’ is: God houdt van zijn volk, hij heeft zijn volk vergeven, troost hen en hij geeft aan hen een nieuwe toekomst door het als nationaal volk te herstellen.
Aan het einde van de Babylonische ballingschap en aan het begin van de terugkeer bemoedigt ‘Jesaja’ het volk van God. Aan de ballingschap komt een einde en de Barmhartige gaat de ballingen voor als een herder op weg naar Jeruzalem. De uit- en intocht opnieuw, maar zonder tocht door de woestijn (40,1-11). ‘Jesaja’ is tot het inzicht gekomen dat de Bevrijder gebruik maakt van de Perzische koning Cyrus/Kores om de ballingen te bevrijden uit de handen van de Babyloniërs en hen terug te laten keren naar Jeruzalem. Dit gewaagde inzicht biedt een hoopvol uitzicht. JHWH, de allereerste en de allerlaatste (41,4), de losser(= naaste verwant die voor je opkomt), de Heilige van Israël (41,14), heeft Cyrus (44,28) doen opstaan om volken te bevrijden en te doen terugkeren naar hun eigen land (41,1-5). Koning Cyrus voert een menswaardig politiek beleid.
Binnen zijn rijk krijgen de volken een grote autonomie, zodat zij kunnen leven volgens hun eigen cultuur en godsdienst.
Onze perikoop (45,1-8) vormt een onderdeel van 44,23–45,8. In een lofzang (44,23) worden de hemel en de aarde opgeroepen om te jubelen en te juichen, want de Bevrijder heeft Jakob verlost en in Israël zijn stralende aanwezigheid (kabod) getoond. In 45,8 wordt de hemel opgeroepen om gerechtigheid uit de wolken te laten stromen (Rorate coeli) en op aarde heil en gerechtigheid te laten ontkiemen. Binnen deze omraming van lofzang kondigt ‘Jesaja’ de roeping en opdracht van Cyrus aan. De bevrijder en schepper van alles, die zijn woorden waar maakt dat Jeruzalem weer bewoond zal worden en de steden van Juda herbouwd zullen worden, stelt Cyrus als zijn herder aan die alles tot stand brengt wat Hem behaagt: Jeruzalem herbouwd en de tempel opnieuw opgericht (44,26-28). Cyrus is Gods herder voor zijn volk, zoals Mozes en David dat eertijds waren.
‘Jesaja’ doet namens JHWH een nog gewaagdere uitspraak. Kores wordt ‘zijn gezalfde/messias’ genoemd (45,1)! In het Oude Testament komt masjiach maar 38 keer voor, terwijl melek (koning) ruim 2500 keer voorkomt. De verwachting van de Messias staat dus niet centraal in het Oude Testament. Van de Messias/de gezalfde is zelfs nergens sprake, wel: de gezalfde van de Heer (1 Sam. 24,7.11: Saul), de gezalfde van Jakobs God (2 Sam. 23,1: David), mijn of uw gezalfde (1 Sam. 2,10: de koning). Meestal is de gezalfde een koninklijke persoon. In Leviticus 4,3 is er sprake van een gezalfde priester en in Psalm 105,15 krijgen de patriarchen deze eretitel. Het Oude Testament spreekt wel over de zalving van profeten (1 Kon. 19,16; Jes. 61,1), maar zij worden nooit als gezalfde van de Heer aangesproken.
Een door God gezalfde krijgt een belangrijke taak te vervullen voor Israël. Zo ook de Perzische heiden koning Cyrus (Ezr. 1,1-11). JHWH neemt hem in dienst als zijn gevolmachtigde, zijn messias. JHWH neemt hem bij de rechterhand, roept hem bij zijn naam (= doet een persoonlijk beroep op Cyrus), geeft hem een erenaam (zijn gezalfde) en omgordt hem omwille van Jakob, zijn dienstknecht, Israël zijn uitgekozene. Zo gezalfd (ingesmeerd met en doordrongen van Gods geest) en toegerust kan Cyrus de volken veroveren, koningen van hun tronen stoten en de ballingen laten terugkeren naar Juda en Jeruzalem.
Hoe belangrijk de taak van Gods herder en messias Cyrus ook is, ‘Jesaja’ laat er geen onduidelijkheid over bestaan, dat Cyrus dit alleen maar kan dankzij God die hem vooruit gaat, hij die alleen God is, de schepper van licht en duisternis, die vrede sticht en de bevrijding mogelijk maakt. Cyrus is een werktuig in Gods hand omwille van Israël. Door zo krachtdadig aanwezig te zijn in het veroveringswerk van Cyrus, zullen alle volken erkennen dat alleen JHWH God is en niemand anders.
Uit de Talmoed blijkt dat sommige rabbijnen de woorden van ‘Jesaja’ als choquerend hebben ervaren: ‘R. Nachman ben Chisda zegt: Jesaja zegt: ‘Zo spreekt JHWH tot Kores, zijn gezalfde, die Ik bij de rechterhand heb genomen. Was Kores dan de Gezalfde (Messias)? Integendeel, de Heilige, gezegend zij Hij, sprak tot de Messias: Ik klaag Kores bij jou aan! Ik gaf hem de opdracht om mijn tempel te herbouwen en mijn gevangenen naar huis terug te brengen, maar Kores zei: Ik bemoei er mij niet mee, ik laat het aan de ballingen zelf over om naar huis te gaan en de stad en de tempel te herbouwen.’ (b.Megilla 12a)
Rabbi Nachman wil er niet aan dat JHWH voor het heil van zijn volk Israël gebruik maakt van een heiden en niet van iemand uit het eigen volk.
Ofschoon de gezalfde van de Heer nooit een eschatologische opdracht heeft, maar altijd voor het heden en de nabije toekomst, geeft de Vulgata een messiaanse betekenis aan onze perikoop door ‘gerechtigheid’ te vertalen met ‘Gerechte’ en ‘heil’ met ‘Redder’ (45,8).
Cyrus die ook Gods roofvogel (46,11) en de vriend van JHWH (48,14; vgl. Mozes: Ex. 33,11) wordt genoemd, heeft metterdaad de ballingen naar Jeruzalem laten terugkeren, aan hen de geroofde tempelschatten teruggegeven en hun geld gegeven om de tempel te kunnen herbouwen (45,13; Ezr. 1). Ondanks rabbi Nachman is Cyrus een geslaagde messias van God!
Evangelielezing: Matteüs 22,15-22
In 21,23–22,46 voert Jezus discussies in het tempelcomplex. Ofschoon Jezus dicht bij de Farizese beweging staat, spannen in onze perikoop sommige Farizeeën met hun tegenstanders de Herodianen samen om Jezus klem te zetten. Zij gedragen zich huichelachtig. Zij spreken Jezus aan met leraar en smeren hem stroop om de mond: U bent een waarheidslievend man (Ps. 25,9) en geeft betrouwbaar onderricht over de weg van God (Ps. 51,15). U bent recht door zee en onafhankelijk. Maar zij doen dit om Jezus in zijn redenering te verstrikken aan de hand van een politiek geladen onderwerp: ‘Is het toegestaan de keizer belasting te betalen of niet?’ De Farizeeën en Zeloten zijn tegen het betalen van keizerlijke belastingen omdat zij de keizer niet erkennen, de partijgangers van Herodes zijn voor. Jezus doorziet hun kwalijke opzet. Hij noemt hen huichelaars en vergelijkt hen met de duivel die hem ook op de proef heeft gesteld (4,1-11).
Hij bekijkt de belastingmunt en vraagt van wie de icoon en het opschrift zijn. Op hun antwoord ‘van de keizer’ zegt Jezus: ‘Geef dan terug aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is!’. Aan je maatschappelijke verplichting – belasting betalen – moet je voldoen. Geef aan de keizer de belastingmunt, maar niet jezelf. De belastingmunten behoren aan de keizer, maar de mens niet. De mens is in de icoon (beeld) van God geschapen (Gen. 1,26vv) en behoort met heel zijn hart, met heel zijn ziel en met heel zijn verstand (22,37; Deut. 6,4v) aan God toe. De keizer mag zijn geld terug hebben, over de mens heeft hij niets te zeggen. Na deze mislukte beproeving laten zij, net als de duivel, Jezus met rust en gaan weg (4,11).
De ene koning is de andere niet. Koning Cyrus wordt door God als zijn messias aangesteld om zijn volk van de Babylonische onderdrukking te bevrijden. De keizer van Rome, die zichzelf als god en heer beschouwt en Juda onderdrukt, moet zich tevreden stellen met belastingmunten, over Gods mensen heeft hij niets te zeggen. Niet hij is hun koning, maar God zelf. Dat is het waar Jezus, die opkomt voor de menswaardigheid en vrijheid van de mens, geschapen in Gods beeld, getuigenis van aflegt.
Literatuur
Berges, Profetie zonder profeet. Het afscheid van Deuterojesaja, Nijmegen 2007
van Wieringen, Jesaja, ’s-Hertogenbosch 2009
Preekvoorbeeld
Natuurlijk. Het antwoord van de Heer op de strikvraag van de Herodianen en enige leerlingen van de Farizeeën is vindingrijk. Hij bevindt zich midden in politiek gekrakeel. Vanzelfsprekend zijn de Herodianen voor het betalen van belasting aan de keizer. Wiens brood men eet, nietwaar? De Farizeeën, en zeker hun jonge, fanatieke leerlingen, zijn ertegen. In hen brandt religieuze ijver. God is Heer en Heer alleen. Wat men er verder ook van vinden mag, binnen deze twee heldere positiebepalingen treft ons het antwoord van Jezus allereerst als diplomatiek en geslepen: ‘Geef dan terug aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is!’ Toegegeven, de situatie in Jeruzalem is gespannen. Maar dit type antwoord heeft toch de weg voorbereid voor vele die er zullen volgen, variërend van: ‘dat heeft u mij niet horen zeggen’ tot: ‘read my lips, no more taxes’.
De theoloog K.H. Miskotte stelt dat de aandacht voor de politiek behoort tot het ‘tegoed van het Oude Testament’. Inderdaad lijkt het Nieuwe Testament zo geconcentreerd op het aanbreken van een totaal nieuwe wereld dat de ordening van de oude amper meer aan de orde komt. Toch beweert de Heer niet iets wezenlijk anders: De Heer is koning. Maar dat is niet zonder politieke implicaties.
De profeten in het Oude Testament maken woeste en doldrieste politieke keuzes. De profeet Jeremia wordt van landverraad beschuldigd en gevangen gezet als hij, tegen elke politieke conventie in, kiest voor onderwerping aan Babel in plaats van een internationaal bondgenootschap met Egypte. In onze eerste lezing uit het boek Jesaja, worden aan koning Kores messiaanse trekken toegedicht. Zozeer zelfs dat de rabbijnen in latere tijden er nog steeds hun hoofd om schudden. Er is een heftig engagement. De politieke actualiteit wordt op de voet gevolgd. Dat bestaat niet enkel uit een soort religieuze distantie – dat is het ongelijk van de Farizeeërs – of een kritiekloze bijval aan de powers that be – het ongelijk der Herodianen – het zit er precies ergens tussenin. En dat maakt het spannend. Het beweegt zich midden in het politieke landschap en kiest daar positie. Het roept Kores tot Messias uit. Het juicht bij de bevrijding van Nelson Mandela. Het denkt werkelijk even dat met president Obama een man is gekozen met het goede hart op de juiste plaats. Daarin vergist men zich regelmatig. Alsof Obama een dergelijke president is gebleken, al blijft ik hem duizendmaal meer liefhebben dan de Bush-dynastie. Maar ook de politieke vergissingen zijn gerechtvaardigd met het oog op het messiaanse verlangen dat daaruit spreekt. Natuurlijk had rabbi Aqiba geen gelijk toen hij Bar Kochba tot Messias uitriep. Maar God hebbe zijn ziel, want wat verlangde Aqiba naar dit Koninkrijk des Heren. Daarom is dit engagement ook in zijn vergissingen gerechtvaardigd.
Wat moeten wij nu met deze opmerking van de Heer? Is het enkel diplomatie? Spitsroeden lopen? Nee! Het is het steeds, momentaan, aftasten van de grenzen en mogelijkheden van de politieke werkelijkheid. Wie is het? Is die het? Of blijkt het toch van niet. Daarin moet men zich voor zijn vergissingen niet schamen. Ontroerend blijf ik vinden dat ooit een hoogleraar mij dat toezei ten aanzien van mijn bezetting van het Maagdenhuis. Ik was toen vier jaar oud. De Heer heeft gezien en gemeend dat van keizer Augustus geen Koninkrijk der hemelen viel te verwachten. Dan moet men de keizer geven wat des keizers is. Toch blijven wij hopen en verwachten dat ooit de Heer zijn koninkrijk vestigen zal en wij hem alles zullen geven.
Henk Janssen ofm, inleiding
Evert Jan de Wijer, preekvoorbeeld