- Versie
- Downloaden 38
- Bestandsgrootte 298.36 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 19 januari 2021
10 oktober 2010
Achtentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: 2 Kon. 5,14-17; Ps. 98; 2 Tim. 2,8-13; Luc. 17,11-19 (C-jaar)
Inleiding
2 Koningen 5,14-17
In de eerste lezing wordt het thema van het evangelie al voorbereid. Ook hier gaat het om genezing en dankbaarheid. De perikoop is genomen uit een langer tekstgedeelte over de genezing van Naäman (2 Kon. 5). Naäman is de generaal of legeroverste van de koning van Aram. Aram (ongeveer het huidige Syrië) is een van de vijanden van Israël. Naäman is melaats. Ook voor een legeroverste betekent dit sociaal isolement. Op bijzondere wijze komt Naäman in Israël en wordt genezen. Zijn vrouw heeft een slavin die als meisje gevangen is genomen tijdens een expeditie door het vijandelijke gebied. Dit meisje vertelt aan haar meesteres dat er in Samaria een groot profeet (Elisa) woont die haar man zou kunnen genezen. Het is niet bijbels om Elisa een Samaritaan te noemen, maar geografisch is hij het wel. Naäman wil zo graag gezond worden dat hij bereid is zijn heil bij de vijand te zoeken.
Hij krijgt toestemming van de koning van Aram om de reis te ondernemen. Beladen met geschenken gaat hij op weg. Aangezien hij door zijn koning gezonden is, gaat hij eerst op bezoek bij de koning van Israël. Vervolgens komt hij bij het huis van de profeet Elisa. Als melaatse blijft hij buiten het huis staan. Elisa stuurt iemand naar buiten met de boodschap: ‘Was u zevenmaal in de Jordaan; dan zal uw huid weer gezond worden en zult u gereinigd zijn.’ (5,10). Naäman is kwaad dat de profeet niet persoonlijk naar hem toe komt, gaat bidden en hem de handen oplegt. Hij krijgt de opdracht zich in het riviertje de Jordaan te gaan wassen. Naäman kan dit niet volgen. In eigen land, in de hoofdstad Damascus zijn er immers grotere rivieren. Zijn knechten raden hem aan toch maar een bad te gaan nemen in de Jordaan. Hij doet het, dompelt zich zeven keer onder en zijn huid is gaaf. Ook deze genezene keert terug naar zijn genezer. Hij gaat Elisa’s huis binnen – gereinigd kan hij dat nu – en prijst de God van Israël als de enige God.
Het verhaal suggereert: als een buitenlandse legeroverste, een vijand van Israël, God looft als de Enige, hoeveel te meer moeten de mensen van Israël zelf God dan niet eren en loven? Tot slot biedt Naäman Elisa cadeaus aan, maar deze weigert. De profeet is zich ervan bewust dat de genezing niet van hem, maar van God komt. Naäman zit nog gevangen in een theologie die goden koppelt aan een bepaald land. Daarom neemt hij een flinke hoeveelheid aarde mee om thuis de God van Israël tenminste op ‘eigen bodem’ dankoffers te kunnen opdragen.
Lucas 17,11-19
Jezus is op weg naar Jeruzalem. In het Lucasevangelie is dit een belangrijk motief (zie 9,52). In Jeruzalem zal zijn levensopdracht tot voltooiing komen. De melding hier in 17,11 doet op zijn minst de oren spitsen. Wordt hij onderweg afgeleid of is dit een gebeurtenis die weer meer naar voren doet komen wie Jezus is en wat zijn opdracht is? Jezus heeft in het grensgebied tussen Galilea en Samaria een bijzondere ontmoeting. Het is een ontmoeting op afstand. Een groep van tien melaatsen roept hem van op een afstand toe. Melaatsen zijn vanwege hun onreinheid buiten het maatschappelijk leven geplaatst en moeten het contact met gezonde mensen vermijden. Hun woorden uit de verte scheppen overigens direct een band met Jezus: ze roepen hem immers aan als ‘meester’. En daarmee wordt ook Jezus als het ware voor het blok gezet. Een meester heeft namelijk verplichtingen tegenover zijn leerlingen of ondergeschikten. Ze vragen om zijn ontferming (hoewel er een ander woord dan Heer gebruikt wordt staat er bijna letterlijk: Kyrie eleison – ‘Heer ontferm u’). Te verwachten zou zijn dat Jezus’ ontferming blijkt uit de genezing van hun ziekte die hen naar lichaam en in sociaal opzicht bepaalt. Vreemd genoeg volgt er geen genezingsbede. Er is echter een woord dat ons aan het denken kan zetten: ‘Ziende, sprak hij tot hen’ (17,14). Het zien van Jezus is een zien vol mededogen. De blik van Jezus blijkt verderop een genezende blik. Het ‘zien vol ontferming’ kwamen we ook tegen in de parabels van de Verloren Zoon (zijn vader zag hem al in de verte aankomen – 15,20) en de Barmhartige Samaritaan (Hij zag hem en was ten diepste met hem begaan – 10,33). Jezus geeft de melaatsen op het eerste gezicht de merkwaardige opdracht zich aan de priesters te laten zien. Vanuit de Wet is deze opdracht begrijpelijk. Het zijn namelijk de priesters die een genezing of reiniging van melaatsheid officieel vaststellen (Lev. 14,1-32). Op weg naar de priesters blijken ze genezen. Of de tien ook daadwerkelijk de priesters ontmoeten vertelt de tekst ons niet. Leviticus 14 meldt dat er uitgebreide rituelen vereist zijn bij de reinverklaring van een genezene.
Eén van de tien keert naar Jezus terug om hem te bedanken. Deze gereinigde doet dit door God te verheerlijken. De genezing wordt toegeschreven aan God. Vervolgens bedankt hij Jezus met een uitgebreid eerbetoon: hij valt neer aan de voeten van Jezus. Het eerbewijs dat hij aan Jezus brengt – zich aan zijn voeten werpen – komt eigenlijk alleen God toe (in 5,12 stelt een andere melaatse hetzelfde gebaar). Mogen wij in deze wijze van dankbetuiging aflezen dat de melaatse weet heeft van Jezus bijzondere band met God? Overigens is deze teruggekeerde melaatse een Samaritaan. Samaritanen waren in de ogen van Joden ketters; zij erkenden wel de Wet, maar niet de Profeten, en gingen ook niet naar de tempel van Jeruzalem. Toch is deze Samaritaan hier voorbeeld voor anderen. Niet voor de eerste keer! In de bekende parabel van de Barmhartige Samaritaan begrijpt een Samaritaan het gebod van de naastenliefde beter dan de leviet en de priester (Luc. 10,25-37). Na de barmhartige Samaritaan ontmoeten we hier de dankbare Samaritaan. Jezus roemt ten slotte het geloof/vertrouwen van de Samaritaan. Hij mag opstaan en gaan. Voor het woord opstaan gebruikt Lucas hetzelfde woord als voor ‘verrijzen’. Aan deze man is door Jezus verrijzenis gebeurd. Hij kan inderdaad gaan: gered en genezen als hij is, kan hij weer leven. Over de andere negen genezen melaatsen wordt ons niets verteld. Zijn ze verheugd naar huis gegaan? Hebben ze nog teruggedacht aan ‘hun meester’? Ze zijn in ieder geval niet meer teruggekeerd en als genezen melaatsen konden ze nu hun geneesheer persoonlijk ontmoeten en hoefden ze niet meer op een afstand te blijven staan.
Preekvoorbeeld
Er is veel waar we dankbaar voor kunnen zijn. De zon die ons elke dag weer licht geeft. We hebben elke dag te eten en een bed om in te slapen. De meesten van ons hebben zelfs nog meer. Mensen om hen heen die van hen houden en bij wie ze zich veilig voelen. Er is veel om dankbaar voor te zijn. Nu weet ik ook wel dat het raar zou zijn als we die dankbaarheid altijd zouden voelen. Er zijn genoeg momenten waarop de nare momenten de goede overheersen.
Velen van u zullen daarover kunnen meespreken. Soms raken mensen verstrikt in tegenslag en weten ze niet meer hoe ze het hoofd boven water moeten houden. Je kan overvallen worden door ziekten. Er kunnen ruzies zijn in de familie, tegenslag op het werk, werkloosheid. De lijst van zaken die je kunnen overkomen is eindeloos. Maar toch… Tegenover al die tegenslagen staan ook de meevallers. Mensen die je willen helpen. Voorzieningen die ervoor zorgen dat je niet op straat hoeft te leven. Mensen die zich om elkaar en om de minsten bekommeren. Verbondenheid met de mensen om je heen.
En soms maken we ook mee dat de saamhorigheid sterker wordt op momenten van verdriet en verlies. Als je je ouders verliest ben je als broers en zussen weer op elkaar aangewezen. En soms blijkt dat je weer even naar elkaar toe groeit. Hoewel je dan ook vaak merkt dat de irritaties van vroeger ook weer bovenkomen. Toch ben je weer even met elkaar. Maar als het gewone leven weer zijn loop neemt is dat gevoel van saamhorigheid vaak weer snel verdwenen. Het gewone leven neemt weer zijn loop. We laten de narigheid graag achter ons en gaan weer verder met ons leven.
Zo bezien vind ik het gedrag van de negen melaatsen die niet terugkomen om te bedanken niet eens zo heel opmerkelijk. Ze zijn zo blij dat ze bevrijd zijn van hun ziekte dat ze helemaal vergeten om terug te komen. Goed, ik geef het toe, het is onbeleefd en ondankbaar, maar Jezus heeft hen toch niet genezen omdat hij bedankt wilde worden. Ik zou dat flauw vinden. Er is in dit verhaal meer aan de hand dan de vraag van dankbaarheid en ondankbaarheid. En het gaat me vandaag om dat meer.
Er komen tien melaatsen op Jezus af. Blijkbaar horen ze bij elkaar. Er is geen onderscheid tussen hen. In hun nood zijn ze verbonden. In hun nood roepen ze ook naar Jezus: Jezus meester, ontferm u over ons. Het is één groep, verbonden door het lijden. Het zijn tien mannen – en het is niet toevallig dat het er tien zijn. Met tien mannen kun je in de Israël liturgie vieren, bij elkaar komen om een synagogedienst te houden. Je hebt tien mensen nodig, dat is een mooi aantal om iets goeds te beginnen. Met tien rechtvaardigen zal de wereld worden gered (Gen. 18,32). Het zijn dus niet toevallig zomaar tien melaatsen die op Jezus staan te wachten. Lucas schrijft dit verhaal om ons iets te leren. Het is alsof die tien melaatsen klaar staan als het begin van een nieuwe wereld.
En Jezus ziet hen dan ook. Hij kijkt naar hen met ontferming. Hij stuurt ze op weg naar de priesters in de tempel. En onderweg werden ze gereinigd.
Het lijkt wel een beetje op verhalen die je soms hoort van succesvolle ondernemers als ze vertellen over het begin van hun bedrijf. Het was soms moeilijk en er moest hard gewerkt worden, maar er was ook verbondenheid. Als je met andere mensen samen voor een vraag of een probleem staat, dan voel je verbondenheid. Het lijkt wel of er ook zo’n soort verbondenheid bestaat tussen de tien melaatsen. De tien melaatsen horen bij elkaar. Ze zijn tot elkaar veroordeeld. Ze hebben het moeilijk, maar ze hebben het wel samen moeilijk. De verbondenheid is echter wel heel broos. Men is nog niet genezen of de groep valt uiteen. Het is geen groep meer, het zijn tien individuen. Eén slechts komt terug en is dankbaar. Hij geeft God de eer. Als het beter gaat met mensen, blijkt verbondenheid moeilijk vol te houden. Ik heb wel eens iemand horen zeggen: Als het goed gaat, zeggen de mensen dat het hún verdienste is, en als het slecht gaat, ligt het aan een ander. Wanneer het beter gaat is het soms alsof we verblind raken. Terwijl we juist om ons heen zouden moeten kijken naar wie onze hulp nodig hebben. Maar in plaats van minder denken we meer aan onszelf.
Jezus zendt de tien melaatsen er niet zomaar vrijblijvend op uit. Hij geeft ze als het ware een vraag mee. Zijn jullie degenen die ermee beginnen God te loven en van de wereld een betere plaats te maken? Zijn jullie die mensen die aan anderen blijven denken als het met henzelf beter gaat? Zijn jullie de tien rechtvaardigen? Nee dus, dat waren ze niet. Eén komt er terug, het is een Samaritaan. Het is iemand van over de grens. Nu was de laatste ontmoeting die Jezus met de Samaritanen had, op ruzie uitgelopen. Ze weigeren Jezus onderdak, omdat hij op weg was naar Jeruzalem. Jeruzalem was voor de joden toen en is nu nog steeds de heilige stad. Plaats van de vrede. Voor Samaritanen de reden om aan Jezus de gastvrijheid te weigeren. Toen de leerlingen van Jezus dat hoorden wilden ze vuur van de hemel laten komen om het dorp te laten vernietigen. Jezus bestraft de leerlingen en hij zegt: Ik ben niet gekomen om te vernietigen maar om te redden. Het is een van die Samaritanen die nu terugkomt om te bedanken. Het is als de omgekeerde wereld. De mensen met wie Jezus verbonden is, nemen de genezing als iets vanzelfsprekends. Ze gaan door met hun leven. Alleen deze vreemdeling komt terug. Alleen hij weet dat de genezing een teken is van Gods goedheid. De Samaritaan raakt niet verblind doordat hij het zelf beter heeft gekregen. Hij komt terug en hij wordt op weg gestuurd met een nieuwe opdracht: ‘Sta op, ga heen, je geloof heeft je gered.’ De Samaritaan is niet alleen genezen; hij is ook drager van het goede nieuws. Hij is deelgenoot aan de belofte van het nieuwe koninkrijk. Volgeling van Jezus zijn betekent dat je in staat bent om over je eigen grenzen heen te kijken. Over de grens van je eigenbelang. Oog hebben voor de wereld om je heen en in die wereld proberen de goede boodschap tot klinken te brengen. Dat gaat niet vanzelf, dat kost moeite. En toch... het blijft onze opdracht, juist omdat we willen dat het goede van de wereld niet beperkt blijft tot enkelen, maar omdat iedereen deelgenoot mag zijn aan het goede van de aarde.
Marc Brinkhuis, inleiding
Frans Broekhoff, preekvoorbeeld