- Versie
- Downloaden 42
- Bestandsgrootte 297.63 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
12 oktober 2014
Achtentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 25,6-10a; Ps. 23; Fil. 4,12-14.19-20; Mat. 22,1-(10)14 (A-jaar)
Inleiding
Het feestmaal is een sprekend beeld om de relatie van God tot diens volk uit te drukken. De liturgie brengt drie passages waarin dit beeld voorkomt samen.
JHWH is mijn God, mijn herder
In zowel de profetische als de psalmtekst, wordt het beeld van het feestmaal voorafgegaan door een geloofsuitspraak: ‘JHWH, u bent mijn God’ (Jes. 25,1) en ‘JHWH is mijn herder’ (Ps. 23,1). De omstandigheden zijn nochtans niet benijdenswaardig: oorlog en geweld bedreigen zowel het volk (Jes. 25) als de enkeling (Ps. 23). In zo’n context staat het genieten van een feestelijk, overvloedig maal haaks op de dagelijkse realiteit van de gelovigen. Toch ervaren zij een God die er voor hen wil zijn, en hen in overvloed goed doet.
Bij Matteüs 22 is het nog maar de vraag of de genodigden de koning wel als koning zullen erkennen. Zo is het met het Rijk der hemelen, aldus de evangelist. Het thema van Gods rijk dwingt tot een antwoord op de vraag wie men als koning erkent, en welke prioriteiten men hanteert als men God wil laten heersen.
Wie is uitgenodigd?
In Psalm 23 wordt dezelfde persoon eerst een overvolle beker aangereikt, en vervolgens met olie gezalfd. Mede door de toeschrijving van de psalm aan David, krijgt de psalm hiermee een koninklijke en messiaanse bijklank.
Anders gaat het in Jesaja 25, waar het feest bestemd is voor alle volkeren. God verscheurt hierbij de bedekking die over de volkeren ligt. In andere passages gaat het bedekken en onthullen samen met het al dan niet zien van Gods glorie (bijv. Jes. 60,2) of het al dan niet beschikken over inzicht in Gods wegen en wet (bijv. Jes. 29,10; Ps. 119,8). Anderzijds is het bedekken ook mogelijk een teken van rouw (zie 2 Sam. 19,4). Zowel inzicht als rouw passen goed in de context. Om naar het feest op de berg te komen, hebben de volkeren inzicht nodig in wie God is. Hierin gaat het volk van God voor, dat JHWH als God erkent (Jes. 25,9). Maar ook de rouw wordt doorbroken. Zoals God de bedekking vernietigt, vernietigt hij immers ook de dood; tranen en schande worden voorgoed gewist. Zoals vaker in profetische literatuur is het goddelijk ingrijpen zowel goed nieuws (voor de verdrukte) als een oordeel. De versterkte stad wordt een bouwval (Jes. 25,2.12; 26,5v). Toch is ook hier hoop, omdat dit volkeren tot inzicht en erkenning van God kan brengen (Jes. 25,3).
Met het thema van het Rijk Gods stelt zich in Matteüs 22 ook de vraag over wie God Koning zal zijn. Waar de eerst-genodigden weigeren te komen, worden vervolgens anderen uitgenodigd.
Deel hebben aan het Rijk der hemelen
Matteüs 22 maakt deel uit van de ruimere prediking van het rijk Gods, dat vanaf het begin centraal staat in Jezus’ boodschap (Mat. 3,2). Doorheen het evangelie rijst dan de vraag voor wie dit rijk bestemd is. Eerste erfgenamen van het rijk zijn de Joden. Het is echter niet vanzelfsprekend dat wie hoog in aanzien staat in de Joodse samenleving automatisch ook deel uitmaakt van Gods rijk, laat staan daar de belangrijkste positie inneemt. In lijn met de profetische traditie zal het rijk de nederigen van hart en de vervolgden toekomen (Mat. 5,3.10). Het zijn de nederigen, die zijn als een kind, die dienstbaar zijn aan anderen, die in het Rijk de hoogste zullen zijn (Mat. 18,3v; 19,14; 20,26). Maar wie het rijk binnen wil gaan, moet een gerechtigheid bezitten die groter is dan deze van schriftgeleerden en Farizeeën (Mat. 5,20). Dit impliceert dat schriftgeleerden en Farizeeën mogelijk het rijk niet binnengaan.
Later in het evangelie wordt dit nog uitdrukkelijker verwoord. Het vertrouwen van de centurio is groter dan Jezus in Israël gevonden heeft, en hij besluit dat velen uit Oost en West zullen aanliggen in het rijk Gods, terwijl de erfgenamen buitengesloten worden (Mat. 8,10vv).
Handelen volgens Gods wil is belangrijker dan Jezus als Heer erkennen (Mat. 7,21). De hogepriesters en de oudsten willen de goddelijke zending van Johannes (en van Jezus) niet erkennen, zelfs niet na het goede voorbeeld van de tollenaars en de hoeren. Daarom zullen deze laatsten hen voorgaan in het Rijk van God (Mat. 21,31v).
De pachters van de wijngaard en de bruiloftsgasten
De redenering van de gelijkenis van de onwillige genodigden bouwt de redenering van de voorgaande gelijkenis verder uit. Het achterliggende vertelschema van Matteüs 21,33-44 gelijkt op 2 Samuël 12. David velt verontwaardigd een vonnis over de rijke die het ene schaap van de arme afneemt, en krijgt te horen dat hij die man is, die onder Gods oordeel valt. Bij de gelijkenis van de pachters van de wijngaard tonen de hogepriesters en de Farizeeën zich oprecht verontwaardigd als de pachters hun pacht niet afstaan maar de knechten mishandelen en vermoorden, en ook de zoon niet ontzien. Wellicht zien zij hierin een gelijkenis over het (politieke) leiderschap over Israël. Pas als Jezus Psalm 118,22 citeert, en verklaart dat het rijk Gods hen ontnomen zal worden, begrijpen ze wat hij bedoelt. In de lijn van andere nieuwtestamentische passages is de leiders van het volk verweten telkens opnieuw de profeten (dienaren van de landheer) mishandeld en vermoord te hebben, en met Jezus, de zoon, hetzelfde te zullen doen. Zoals David in reactie op Natans verhaal, hebben ook de hogepriesters en oudsten hun eigen oordeel uitgesproken: dat de wijngaard verpacht gaat worden aan anderen, of zoals Jezus het profetisch verwoordt: dat het rijk van God gegeven zal worden aan een volk dat het vrucht laat dragen.
Dit aspect van de gelijkenis wordt vervolgens verder uitgewerkt in de gelijkenis van de gasten van het bruiloftsmaal. Met het rijk Gods gaat het zoals die koning (God) die de genodigden uitnodigt voor de bruiloftsmaal voor zijn zoon (Jezus). De genodigden gaan niet in op de uitnodiging, zelfs niet als de tijd echt dringt omdat alles al klaar staat. Sommigen hebben andere prioriteiten, anderen doden de dienaren (de profeten). Hierop grijpt de koning in door de stad te vernietigen (vergelijk met het lot van Moab in Jes. 25). Allen zijn vervolgens welkom, goed en kwaad. Toch is dit geen vrijbrief zonder meer: een erkenning van het feestelijke gebeuren door het dragen van gepaste kledij is wel noodzakelijk.
Preekvoorbeeld
Het is een plezier te mogen spreken over de lezingen van deze zondag. Want de dingen waar het over gaat, kan men samenvatten in woorden als: belofte, vertrouwen, feest, hoop. Woorden van troost.
Er zijn mensen die precies dat aan het christendom verwijten: dat het een godsdienst is van troost. Het christendom zou een geloof zijn voor zwakke mensen, voor degenen die niet in staat zijn de harde realiteit onder ogen te zien. Je hoort in die kritiek de stem van Nietzsche meeklinken.
Inderdaad kan de realiteit hard zijn. Lijden en kwaad maken deel uit van ieder mensenleven. Zozeer dat we er soms perplex van staan. Waarom is er ziekte, ongeluk, verdriet? Waarom loopt een leven uit op de dood? Hoe moeten we aankijken tegen onrecht, tegen armoede? Onze geschiedenis in West-Europa is er een van oorlogen, slavernij, van pestepidemieën. Van miljoenen doden in twee wereldoorlogen. Van concentratiekampen en goelags. Vergeleken bij veel andere landen hebben wij het nu goed. Maar wie het wereldnieuws volgt wordt overweldigd door de berichten die ons iedere dag bereiken: corruptie, honger, kindersterfte, burgeroorlog, vluchtelingenkampen… Het is helaas niet enkel Syrië. Wanneer we deze dingen tot ons laten doordringen, overvalt ons een gevoel van machteloosheid. Is de droom van een betere, rechtvaardige wereld meer dan een droom? Welke boodschap hebben wij als gelovige mensen voor de miljoenen die in ellendige, zo te zien uitzichtloze situaties leven?
In een andere tijd, in een andere wereld worstelt Jesaja met soortgelijke vragen. Zijn land, het kleine koninkrijk Juda, wordt van alle kanten bedreigd . De mensen leven in angst voor oorlog, bezetting, ballingschap. De profeet
kijkt vooruit: waar gaat het met de wereld naartoe?
De tekst die we vandaag lezen, begint met een verwijzing naar ‘de Heer van de hemelse machten’. Nee, de wereld is niet overgeleverd aan degenen die hier de macht veroverd hebben. Aan degenen die, zoals het evangelie het uitdrukt, ‘met ijzeren vuist de volken regeren’. Aan de macht van het onrecht. Wij zien de werkelijkheid door een sluier, zegt Jesaja. Wij hebben de indruk dat al wat goed en mooi is telkens weer de strijd verliest. Maar we moeten weten en onthouden: de wereld komt uit Gods’ hand. Hij heeft ons die gegeven om met elkaar gelukkig te zijn, om hier een begin te maken van zijn koninkrijk. Iedere zondag herdenken wij dat God zijn zoon heeft gezonden. Hij is ten onder gegaan in lijden en dood. Ook hij is schijnbaar mislukt. Maar op de derde dag is hij uit de dood opgestaan. Hij leeft voor altijd. Natuurlijk spreekt Jesaja niet over de verrijzenis van Jezus. Zijn tekst dateert van zeven eeuwen vroeger. Hij heeft het over ‘de dag van de HEER’. Dan zal de sluier die ons zicht belemmert, worden weggerukt. Wij zullen zien waar het met deze wereld naartoe gaat. Jesaja ziet alle volkeren optrekken naar Sion, naar de berg van de Heer. Wij zullen beseffen dat het verdriet, de verdrukking, ja zelfs de dood niet het laatste woord hebben. Het beeld dat Jesaja gebruikt is dat van een overvloedige maaltijd, een reusachtig feest. Dan zullen de mensen zeggen: op onze God mogen wij hopen, Hij heeft ons gered.
Troost is ook de grondtoon van de antwoordpsalm, Psalm 23: de Heer is mijn herder. De steun van God slaat niet enkel op het einde. Ook in dit leven gaat hij met ons mee:
Ook als ik moet gaan door een dal vol schaduw van de dood,
kwaad zal ik niet vrezen, want gij zijt bij mij.
Die psalm herinnert aan de beelden van de herder uit het evangelie.
Maar blijven we bij de lezingen. In het evangelie is opnieuw de feestmaaltijd het centrale beeld. Wij hebben waarschijnlijk allemaal herinneringen aan feesten, waar we met familie of vrienden samen vierden. Waar we ons goed voelden. Waar eten en drinken en het samenzijn een sfeer schiepen die we graag in onze verbeelding terug oproepen. Momenten waarop we gelukkig waren.
Welnu, zegt Jesaja, zegt ook Matteüs, wanneer mensen samenkomen, in vreugde het leven vieren, dan vangen ze wellicht een glimp op van wat God met ons voorheeft. Waar het met deze wereld naartoe gaat. Men heeft Jezus het zwijgen opgelegd. Tevergeefs, zijn boodschap leeft, zo lang er mensen zijn die haar doorgeven. Die proberen er iets van waar te maken. Dat wil zeggen: een wereld te maken waarin iedereen zich welkom voelt.
Het evangelie van vandaag heeft nog een tweede deel. Aan het einde van de tijd wacht het grote feest. Voor iedereen. Maar toch wordt er één gast geweigerd. Hij ‘was niet op de correcte manier gekleed’, zegt het evangelie. Ik denk dat we het zo moeten verstaan: hij had zich niet voorbereid. Hij besefte waarschijnlijk niet waar hij terecht kwam.
Dat is een waarschuwing en een oproep. Het grote feest is een beeld dat ons moet bemoedigen; het is een beeld van de wereld zoals hij is, maar, aldus Jesaja, die we door een sluier zien, onduidelijk, vaag. De wereld van God, een wereld van alle mensen die samen één familie vormen, lijkt daarom voor velen een droom. Het kwaad is een realiteit, dikwijls van die omvang dat het ons benauwt. Maar ook meesleept. Dit is de oproep van de lezingen vandaag: laat je niet in de war brengen, laat je niet ontmoedigen, wij zijn op weg naar ‘de dag van God’. Geef de hoop niet op. Maak er iets van, zo goed als je kunt. Dan ben je gekleed voor het grote feest.
Ik heb de indruk dat ik er maar gedeeltelijk in geslaagd ben om iets over te brengen van de bemoediging, de troost, die spreekt uit de lezingen van vandaag. Lees ze voor jezelf, ik ben er zeker van dat de belofte die ze verwoordt, je niet onberoerd zal laten.
Ine Van Den Eynde, inleiding
Walter Verhelst ofm, preekvoorbeeld