27e zondag dhj, C jaar, 2-10-2022

By 13 augustus 2022 No Comments
[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 68
  • Bestandsgrootte 184.88 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 13 augustus 2022
  • Laatst geüpdatet 18 augustus 2022

27e zondag dhj, C jaar, 2-10-2022

2 oktober 2022
Zevenentwintigste zondag door het jaar

Lezingen: Hab. 1,2-3 en 2,2-4; Ps. 95; 2 Tim. 1,6-8.13-14; Luc. 17,5-10 (C-jaar)

 

Inleiding

Habakuk 1,2-3 en 2,2-4 – Standvastig
In het jaar 1975 verscheen van gereformeerd theoloog Harry Kuitert een boek met als titel Zonder geloof vaart niemand wel. Het bleef, om met Gerard Reve in De Avonden te spreken, ‘niet onopgemerkt’. De titel van het boek van Kuitert zou ontleend kunnen zijn aan de profeet Habakuk of de evangelist Lucas. Bij de eerste lezen we in 2,4b de bekende woorden ‘De rechtvaardige zal leven door zijn geloof’, een tekst die later een centrale rol speelt in Paulus' theologie van de rechtvaardiging door het geloof (Rom. 1,17; Gal. 3,11). Vandaag echter sluiten de woorden uit de titel van het boek goed aan bij de bede van de apostelen in Lucas 17,5 om meer geloof. Laten we echter niet vergeten dat het Griekse woord pistis hier én elders evenzeer correct vertaald kan worden met vertrouwen, zoals ook gebeurd is bij de Willibrordvertaling van 1995. Dat laat toch een andere indruk bij ons achter. ‘Versterk ons vertrouwen’, vragen de apostelen dan aan de Heer.
Het Hebreeuwse woord èmoena (verwant met het woordje ‘amen’) dat hier gebruikt wordt, werd in de Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuaginta, weergegeven met pistis. De indruk kan daardoor ontstaan dat het nu allereerst gaat om een belijdenis of om het hooghouden van een overtuiging, meer of minder vrijblijvend. Maar er is hier minstens ook sprake van een zeker ethisch appel, het gaat om een manier van leven, een handelingspraktijk. Mede op grond van de directe context van de eerste lezing doen we er daarom goed aan om de connotatie van ‘standvastigheid’ of ‘vasthoudendheid’ mee te nemen bij de interpretatie van Habakuk 2,4b. De rechtvaardige is iemand die niet gaat zwalken maar die trouw blijft, voet bij stuk houdt en in de keuzes die hij maakt van geen wijken wil weten, hoezeer de feiten misschien ook een andere taal spreken. Hij laat zich niet verleiden tot onrechtvaardig of erger nog gewelddadig gedrag maar blijft vasthouden aan, hij blijft ‘amen’ zeggen tegen de waarden en normen van de Tora: recht en gerechtigheid.

Habakuk 2,4 maakt nu twee dingen duidelijk: dat degene die zich verheft of die zich opblaast geen toekomst heeft. En vervolgens is er van Godswege een woord van bemoediging voor de rechtvaardige, voor de mens die zich bewust afkeert van wat nu nog aan de orde van de dag is. Het vers als geheel laat zich daarom het beste lezen tegen de achtergrond van het voorafgaande in 1,2-4 en 1,12-17. Daar klaagt de profeet eerst hartstochtelijk over de situatie van onrecht in het Juda van zijn dagen onder de regering van koning Jojakim, een goddeloze en onrechtvaardige koning (zie Jer. 22,13-19). Er vallen dan ook woorden als geweld en verdrukking, twist en tweedracht. En vervolgens over het brute optreden van de Chaldeeën, de Babyloniërs, die even later met harde hand hun macht over Juda uitoefenen.
Waarmee tevens maar gezegd wil zijn dat we oog moeten hebben voor het samengestelde karakter van de eerste lezing! Het bemoedigend antwoord van God heeft niet alleen betrekking op de passage van de beginverzen in 1,2-3 maar óók op het geheel dat eraan voorafgaat, en wel met name op 1,12-17. We begrijpen de dubbele boodschap van 2,4 beter als we hier bij het overwegen acht op slaan.

Samengevat in één enkele opdracht
In de rabbijnse literatuur (bMakkot 23b-24a; Midrasj Tanchoema Sjofetiem, eind 9) komt het volgende verhaal voor.

Rabbi Simlai zei: 613 geboden werden Mosjè op Sinaj gezegd: 365 doe-niet-geboden, zoveel als de dagen van het zonnejaar; en 248 doe-geboden, naar het aantal organen van de mens.
Daarop kwam David en zette ze op elf, zoals er staat (Ps. 15): Eeuwige, wie mag verwijlen in Uw tent? enzovoort. Degene die dat waard is wordt in de Psalm als volgt gekenschetst: die in gaafheid gaat, gerechtigheid oefent, waarheid spreekt in zijn hart, zijn tong niet de vrije loop laat en dus niet over anderen roddelt, zijn naaste geen kwaad berokkent, geen smaad laadt op wie hem nastaat, de verwerpelijke (de Godloochenaar) veracht maar de Godvrezenden eert, wat hij in zijn nadeel heeft gezworen niet verandert; geen geld geeft tegen rente, geen steekpenningen aanneemt tegen de onschuldige.
Daarop kwam Jesaja en stelde ze op zes, zoals er staat (Jes. 33,15): Die in gerechtigheid gaat, die rechtschapen spreekt, winst door uitbuiting veracht, die liever zijn hand afschudt dan een steekpenning aan te nemen, die liever zijn oor sluit dan bloedschuld aan te horen (d.w.z. plannen die tot de dood van onschuldigen leiden) en liever zijn ogen dan het kwade te zien (waarmee men hem verleiden wil). En daarna staat er: hij zal in de hoogten wonen, zijn burcht hebben hoog in de rotsen; brood zal hem gegeven worden, water is hem trouw.
Daarop kwam Micha en stelde ze op drie. Zoals er staat (Mi. 6,8): Hij heeft je toch gezegd, o mens, wat goed is. Wat verlangt de Eeuwige anders van je dan recht te doen, chèsed (= zorg voor de medemens) lief te hebben en deemoedig te gaan met je God?
Daarop kwam Amos en stelde ze op twee, zoals er staat (Am. 5,4): Zo zegt de Eeuwige tot het huis van Israël: Zoek Mij en leef (in de Talmoedversie is het Jesjaja die in 56,1 het aantal alsnog op twee brengt: Behoed recht en gerechtigheid).
Daarop kwam Habakuk en stelde ze op één: Maar de rechtvaardige zal leven door zijn vertrouwen (Hab. 2,4).

2 Timoteüs 1,6-8.13-14
Zie A.B. Merz, ‘Een testament op naam van Paulus’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 84-91.

Lucas 17,5-10
Bij Lucas spreekt Jezus een bemoedigend woord als antwoord op een spontane vraag van de apostelen. Het is niet helemaal duidelijk waarom de evangelist hier deze benaming gebruikt en niet spreekt over de leerlingen, zoals bijvoorbeeld wel aan het begin van dit hoofdstuk. Misschien mogen we de hier gestelde vraag in verband zien met de toekomstige zendingsopdracht die zij van de Heer ontvangen (apostellô, ‘uitzenden’) om echte geloofsverkondigers te worden. Hoe dan ook, de gestelde vraag komt niet helemaal onverwachts maar is te verstaan als een menselijke reactie op een als bovenmenselijk ervaren opdracht. Hoofdstuk 16 besluit met het sprekende verhaal van Lazarus en de rijke man. Jezus wil zijn toehoorders ervan doordringen dat ‘Mozes en de Profeten’ ons volop duidelijk maken wat God nu eigenlijk van ons verwacht in dit leven. Als we het leven op aarde eenmaal achter de rug hebben, is de kans voorgoed verkeken om wat dan ook nog ten goede te keren. We kunnen nu al weten wat we móeten weten, een zinnig excuus voor een verspild of nutteloos leven valt er niet te bedenken.
Een heldere boodschap, zeker, maar misschien werd die ook wel als zwaar of belastend ervaren! Die indruk krijgt je tenminste als je de daaropvolgende passage leest (17,1-4). Het is onvermijdelijk dat er mensen ten val komen, staat er nu. Maar wee degenen die daar debet aan zijn en er dus verantwoordelijkheid voor dragen. Zulke mensen krijgen van Jezus duidelijk de wind van voren. Er wordt heel wat gevraagd van hen die Jezus willen volgen. Zo moet je ook bereid zijn om je naaste keer op keer te vergeven als deze met een berouwvol hart naar je toekomt. Tot zevenmaal op één en dezelfde dag. Dat moet je dan maar kunnen opbrengen… En met zo'n ‘eisenpakket’ voor ogen kun je inderdaad vatbaar worden voor gevoelens van teleurstelling en ontmoediging. Is dit allemaal wel te volbrengen? Of, zoals het bij Lucas iets verderop geformuleerd staat: ‘Wie kan er dan nog gered worden?’ (18,26). En vanuit die wat wankele positie vragen de apostelen in 17,5 om méér vertrouwen (pistis), want ze krijgen nu toch het gevoel dat ze voor een onmogelijke taak gesteld worden.

Remedie
Het tweeledig antwoord van Jezus op de begrijpelijke vraag van de apostelen getuigt van psychologisch inzicht. De lat ligt écht niet zo hoog dat de moed je in de schoenen zinkt. Allereerst wordt er gezegd dat je niet in vertwijfeling hoeft te verzinken als je maar beseft dat een houding van geloof en vertrouwen de basis moet zijn van heel je handelen. Dat vertrouwen kan nog onvolmaakt zijn, nog niet uitgegroeid of tot wasdom gekomen. Het kan heel herkenbaar zijn. Als het maar wel de kans krijgt om zich verder te ontwikkelen, om zijn innerlijke groeikracht aan te wenden. Als er maar geen blokkades in de weg staan. Bij de evangelist Lucas met zijn grote gevoeligheid voor de verhouding tussen rijk en arm is een leven in pracht en praal zonder solidariteit met de minderbedeelden een groot obstakel. Denk nog eens terug aan Lazarus en de rijke man. Er kan veel bereikt worden als het vertrouwen maar de kans krijgt om uit te groeien. Dan zal het onmogelijke – een moerbeiboom, bekend om zijn sterke wortels, die zich spontaan naar zee verplant – nog werkelijkheid worden ook. Het koninkrijk van God en het geloof in zijn komst lijken op een zeer klein mosterdzaadje dat uitgroeit tot een imposante boom (13,18-19). Zo bezien heeft het antwoord van Jezus op de vraag van de leerlingen dus de bedoeling om hen een hart onder de riem te steken en om hen te sterken in hun vertrouwen.
Dat is het eerste deel van Jezus’ reactie. Maar er is meer. Aansluitend volgt in 17,7-9 een korte gelijkenis waar we misschien niet spontaan enthousiast over worden. De feodale verhoudingen kunnen ons beslist niet ontgaan: dat de slaven hun heer in alles dienen te gehoorzamen en ook niet op waardering hoeven te rekenen. Misschien verduistert deze omstandigheid het zicht op de boodschap van de gelijkenis. Of misschien had je verwacht dat Jezus ook hier zou pleiten voor het omkeren van de ongelijke verhoudingen (vergelijk eens 12,37 en 22,27). Maar dat is nu niet aan de orde. In 17,10 wordt met de toepassing van de gelijkenis duidelijk waarom dit voorbeeld met deze inkleding hier aangehaald wordt. Het gaat Jezus om het actief aanwenden van de mogelijkheden die mensen met zich meedragen, los van de positie die zij innemen. Niet iedereen is tot hetzelfde in staat. Als je doet wat je opgedragen werd (zoals de slaven in de gelijkenis), dan heb je volop beantwoord aan de verwachtingen, en kan de heer tevreden over je zijn. Met de meester in de gelijkenis heeft Jezus natuurlijk God op het oog. Wij staan in zijn dienst zoals de slaven in de gelijkenis in dienst staan van hun heer. Er wordt van niemand een bovenmenselijke prestatie verlangd, maar wel dat iedereen zich binnen de mate van het mogelijke inspant om mee te werken aan de komst van Gods Rijk. Doe maar wat er binnen je mogelijkheden ligt. Dan ben je werkelijk trouw en vasthoudend. De één kan net iets hoger springen dan de ander. Voor zo iemand mag die lat dan ook best wat hoger liggen… 

 

Preekvoorbeeld 

De eerste lezing van deze zondag komt uit het boek Habakuk. Habakuk is een van de kleine profeten. Hij komt slechts één keer in de drie jaar aan het woord in de zondagse liturgie, vandaag dus. Wie het boekje leest (het is een boekje van 4 pagina’s) kan denken dat het wat inhoud betreft een artikel is uit een hedendaags tijdschrift. De eerste lezing van vandaag is meteen al een klacht waarmee hij biddend naar God gaat. Habakuk, de schrijver zit met de vraag hoe het toch komt dat er zoveel onrecht en geweld is in de wereld. Met die klacht gaat hij naar God. Hij protesteert, roept God ter verantwoording. Hoe kan het toch dat onschuldige mensen zoveel kwaad kan treffen?
Wie deze eerste lezing toelaat in zijn hart, zal stil worden. Je kunt je afvragen wat is er veranderd in onze wereld de afgelopen 2600 jaar? Want zo lang is het geleden dat Habakuk deze woorden uitsprak en al die eeuwen door waren er opstanden, oorlogen en verzet. En zoals altijd zijn het de zwakken en rechtvaardigen die het slachtoffer worden. Tot op de dag van vandaag in de eenentwintigste eeuw. Wie zich dit realiseert zal zuchten en zich als gelovige met pijn en opstandigheid in gebed richten tot God. Verandert er dan nooit wat? Betekent ons geloof nog wat op dit punt? Kan God hierin niets betekenen?
Een collega maakte een tijd terug een pelgrimstocht naar Jeruzalem. Te voet. Een afstand van enkele duizenden kilometers. Hij was met lopen een heel eind gevorderd en aangekomen in Syrië. Het was nog voor de grote oorlog daar begon, meer dan 10 jaar geleden. Op een dag loopt hij een pad door de woestijn. Het is heet en droog. Terwijl hij loopt merkt hij dat hij gevolgd wordt door wolven. Het geeft hem een onplezierig en ook wel angstig gevoel. Gaandeweg wordt hij vermoeid en zoekt een veilige rustplek. Hij meent die te vinden bij een groep grote gestapelde stenen. Daar kan hij zitten in de schaduw en uitrusten. De wolven komen intussen steeds dichterbij. Wanneer hij besluit om verder te lopen komen ze opnieuw achter hem aan. Hij wordt zo moe dat hij niet meer verder kan en de wolven komen dreigend op hem af. Hij probeert ze nog bij hem vandaan te jagen, maar dat lukt niet. Als hij dan ten slotte geen oplossing meer ziet en de wolven hem aanvallen, komt er plotseling een enorme woede en agressie bij hem naar boven. Hij schreeuwt en vecht terug. Zijn kracht komt uit het diepe van zijn lijf en ziel. Uiteindelijk laten de wolven hem gaan en kan hij weer verder. ’s Avonds komt hij veilig aan bij de etappeplaats.
Dit verhaal maakte op mij een grote indruk. Hoe kan het toch dat er onverwachts, ongepland zo’n enorme kracht in je naar boven kan komen; zo indrukwekkend dat zelfs de wolven hun prooi laten gaan? Juist op een moment dat het leven uit je lijkt weg te stromen, op het diepste crisismoment kan er een keerpunt komen, een omslagmoment dat de weg opent naar een nieuwe toekomst. Waar vandaan dan ook, mensen kunnen de ervaring krijgen: ik word gered, ik grijp of krijg een nieuwe kans.

In het evangelie van Lucas zijn de leerlingen op een punt gekomen dat ze bijna ontmoedigd raken door de uitnodiging van Jezus hem te volgen. Ze krijgen meer zicht op de impact die deze geloofskeuze op hun verdere leven zal hebben. Ze stellen zich eerlijk op en geven bij Jezus aan dat hun vertrouwen in de geloofsopdracht niet groot genoeg is. In al hun bescheidenheid vragen ze Jezus: Geef ons meer geloof. Dan staan we sterker en zullen we de uitdagingen beter aankunnen. Hun meester Jezus zien ze wonderen verrichten: mensen worden genezen, de lamme kan weer lopen, de blinde zien, de dove weer horen en praten. Hoe kunnen wij, zijn leerlingen, dit alles ooit voor elkaar krijgen? Jezus gaat niet direct op die vraag in. Hij belooft niet dat de leerlingen meer geloof zullen ontvangen. Of dat ze meer macht zullen krijgen. De reactie van Jezus is verbijsterend. Hij verwijst naar het kleine mosterdzaadje en zegt: als jullie het geloof hadden als een mosterdzaadje... Dat is zelfs genoeg om een moerbeiboom te verplaatsen. Als je een geloof had als een mosterdzaadje… je zou die enorme grote boom aankunnen. Het kan je de kracht geven om bij wijze van spreken agressieve wolven te verslaan. De groei naar vertrouwen is een hele weg en gaande de levensweg komen wij allerlei obstakels tegen. Het vertrouwen kan gekwetst worden. Maar ook weer herstellen en dieper wortelen. Het is ‘in de groei’. Van klein en kwetsbaar naar hopelijk sterk en stevig. We mogen ook falen en fouten maken: welk kind is niet honderden keren gevallen voordat het uiteindelijk geleerd heeft te lopen en stevig op zijn voeten te staan? Ik las een mooie beschouwende tekst over geloof en vertrouwen op de levensweg: 

Bemoediging

De leerlingen van Jezus vragen om meer geloof
Hun geloof is nog jong
Ze willen meer
Want geloof dat teer is en ontkiemt
Kan zo verdwijnen
Door de hitte
Door de wind
Door tegenslag
Maar….
Piepklein geloof is al voldoende
Voldoende om stand te houden
Voldoende om over de hobbels van je levensweg te komen
Jezus heeft het ons gezegd.

Het koninkrijk van God en het naderbij komen daarvan lijken op een zeer klein mosterdzaadje. Het zal lang duren voordat alles goed komt. En al komt onze droom nu nog niet uit, houd vol. Heb geduld. Zoals we vandaag lezen bij Habakuk: Schrijf het visioen op, zet het duidelijk op schrift, zodat iedereen het duidelijk kan lezen. Want het visioen wacht tot zijn tijd gekomen is, het getuigt ervan, het liegt niet. Ook al is het nog niet vervuld, wacht maar, het komt zeker, en het komt niet te laat.

inleiding drs. Harry Tacken
preekvoorbeeld Arie van Boekel