- Versie
- Downloaden 44
- Bestandsgrootte 301.30 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
6 oktober 2013
Zevenentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Hab. 1,2-3 en 2,2-4; Ps. 95; 2 Tim. 1,6-8.13-14; Luc. 17,5-10 (C-jaar)
Inleiding
Volharden in vertrouwen
In de lezingen van deze zondag draait het om geloof en vertrouwen. In het evangelie vragen de apostelen aan Jezus: ‘Geef ons meer geloof.’ Bij dit evangelie hebben de samenstellers van het lectionarium als eerste lezing een gedeelte uit de profeet Habakuk geplaatst. Dat is een spannende combinatie omdat het in de profeet Habakuk juist gaat over een situatie waarin het geloof zwaar op de proef wordt gesteld. Deze combinatie kan ons behoeden voor al te gemakkelijke antwoorden op die vraag van de apostelen aan Jezus.
Habakuk 1,2-3 en 2,2-4
Habakuk is een van de twaalf kleine profeten en hij komt slechts één keer in de drie jaar aan het woord in de zondagse liturgie, vandaag dus. Niet bekend is wanneer hij leefde, maar zijn woorden zijn nog altijd actueel. Daarom hebben zij een plek gekregen binnen de canon van de Bijbel. Habakuk spreekt over het onbegrijpelijke zwijgen van God ten aanzien van het leed van de onschuldige en van de internationale ongerechtigheid.
Het boekje begint met een dialoog tussen de profeet Habakuk en JHWH. De profeet richt een juridische aanklacht tot God, die niet luistert naar het hulpgeroep van de profeet (1,2-4). De profeet schreeuwt het uit vanwege het geweld, de wetteloosheid waaronder hij gebukt gaat, maar God brengt geen redding. Habakuk spreekt overigens niet alleen en niet zozeer voor zichzelf, maar in naam van alle kwetsbaren, ‘armen’, in het land.
Dan volgt het antwoord van JHWH (1,5-11): ‘Er gebeurt iets, nog tijdens jullie leven, iets zo uitzonderlijks dat jullie het niet zouden geloven, als iemand het jullie zou vertellen’ (1,5). En wat is dat dan wel? De Chaldeeën, de Babyloniërs, zullen komen om alle volkeren, ook Israël, te overmeesteren.
Dan volgt de tweede klacht van Habakuk en wel tegen de buitensporigheid van de heerschappij van de Chaldeeën (1,12-17): ‘Mag hij maar doorgaan zijn netten te legen, meedogenloos volken blijven vermoorden?’ (1,17). Het antwoord van JHWH op deze tweede aanklacht van de profeet volgt in Habakuk 2,1-4. Habakuk krijgt een visioen, dat hij moet opschrijven omdat de vervulling op zich zal laten wachten. Maar ‘het komt zeker, het zal niet uitblijven’ (2,3).
In het resterende gedeelte van hoofdstuk 2 volgen vijf ‘weespreuken’ van de volkeren gericht tegen de onverzadigbare verdrukker, de Chaldeeën. In het derde en afsluitende hoofdstuk heft Habakuk een dankpsalm aan vanwege de verwachte redding door JHWH.
De profeet Habakuk begint dus met een aanklacht tegen het zwijgen van JHWH op al het onrecht in het land, ‘de wetteloosheid’, waar de zwakken en ook de rechtvaardigen de dupe van worden. Al lijkt JHWH afwezig, door het feit dat de profeet hem aanroept, tot schreeuwens toe, laat hij merken dat hij zelf op die aanwezigheid zijn hoop gesteld houdt. Waar een mens blijft spreken tot JHWH, ook al is het in de vorm van een aanklacht, daar krijgt de wanhoop over het onrecht een mens niet helemaal in zijn greep. Slechts zwijgen bij onrecht en vernedering is begin van het einde, maar in de schreeuw klinkt het laatste restje menselijke waardigheid en vertrouwen in het leven door.
De profeet is als een wachter. Hij blijft uitzien naar de vervulling van de belofte, van het visioen. Het lange uitblijven van de vervulling ondergraaft niet zijn zekerheid: ‘Wacht maar, het komt zeker’ (2,3). Maar wat is eigenlijk het visioen dat Habakuk ontvangt?
De kern van het visioen van Habakuk luidt: ‘Wie niet oprecht is kwijnt weg, maar de rechtvaardige zal leven door zijn trouw’ (2,4). Degene die onoprecht is, opgeblazen, zelfzuchtig, die kwijnt weg. Daar tegenover staat de rechtvaardige. Wat kenmerkt de rechtvaardige?
In de derde eeuw na Christus is er een Rabbi geweest die leerde: De geboden van de Sinaï zijn door David in elf (Ps. 15), door Jesaja in zes (Jes. 33,15), door Micha in drie (Micha 6,8), door Amos in twee geboden (Amos 5,4) en door Habakuk in één gebod samengevat.’ En bij Habakuk verwijst hij dan naar 2,4.
Habakuk 2,4b bestaat uit drie belangrijke woorden: rechtvaardige, leven en emounah. Het laatste woord duidt op de fundamentele levenskracht van de rechtvaardige: emounah - trouw, vertrouwen. Het gaat daarbij om trouw aan iemand en dan met name ook om het volharden in die trouw, om de standvastigheid: een relatie die standhoudt in de tijd, die duurzaam is. De stam van het woord emounah komen we ook tegen in het ons bekende woord ‘amen’. ‘Amen’ wil zeggen: ‘daar vertrouw ik op’, ‘daar sta ik voor’.
De rechtvaardige vindt dus zijn kracht in een volhardend vertrouwen in JHWH én in het gaan van de weg die hij ons voorhoudt. Je daar niet van af laten leiden zoals de onoprechte: die kwijnt weg. Of, zoals Psalm 1,6 het zegt: ‘de weg van de goddeloze breekt af’.
Lucas 17,5-10
We zitten midden in het reisverhaal van Lucas, dat aanvangt in 9,51 en duurt tot 19,27. Dit reisverhaal zit vol instructies over de christelijke weg en wat die inhoudt. Daarbij richt Jezus zich tot de brede kring van de leerlingen (Luc. 7,1) en soms meer specifiek tot de apostelen (Luc. 7,5). Tussen de verschillende instructies is er niet altijd een direct verband. Veel exegeten zien in de perikoop van deze zondag dan ook geen direct verband tussen de verzen 5-6 en 7-10.
De apostelen vragen aan Jezus om hen meer geloof te verlenen (v. 5). Jezus antwoordt met de gelijkenis van het geloof als een mosterdzaadje, dat een moerbeiboom, bekend om zijn uitgebreide wortelsysteem en daarom zeer moeilijk verplaatsbaar, kan verplaatsen. Met deze gelijkenis maakt Jezus duidelijk dat het niet gaat om de hoeveelheid geloof, maar om de aard van het geloof: om een standvastig vertrouwen, waarover de lezing uit Habakuk spreekt.
Dan kunnen er grootse dingen gebeuren, niet op grond van onze verdiensten, maar omdat die ons gegeven worden, gratis en voor niets, een kwestie van pure genade. Dat mag de gevolgtrekking zijn van de tweede gelijkenis in onze perikoop van vandaag. Dat betreft de gelijkenis van een heer en zijn knechten (17,7-10).
Opvallend is de perspectiefwisseling in deze gelijkenis. Eerst plaatst Jezus de apostelen in de rol van ‘heer’: ‘Als iemand van jullie een knecht zou hebben’ (v.7). De gelijkenis eindigt met een retorische vraag over de noodzaak om de knechten te bedanken voor het volbrengen van hun taak. De spontane reactie op die vraag zal zijn dat dergelijke knechten geen aanspraak kunnen maken op een bijzondere geste van de kant van hun heer.
In het slotvers 10 wordt het perspectief plots veranderd en zitten de apostelen ineens in de rol van knechten: ‘Hetzelfde geldt voor jullie wanneer jullie alles gedaan hebben wat jullie is opgedragen.’ Het doen van je plicht geeft je geen recht op extra toekenningen of waardering. Je kunt die niet claimen. Wat overigens niet wil zeggen dat die waardering je wel degelijk ten deel kan vallen. De gelijkenis die we vandaag horen heeft namelijk een tegenhanger in Lucas 12,35-37. Daar worden de knechten die wakend worden aangetroffen bij de thuiskomst van hun heer door diezelfde heer aan tafel uitgenodigd en bediend. Niet omwille van hun verdienste maar louter vanuit goedheid en genade van de kant van de heer. Gods genade en barmhartigheid overstijgen de gewone manier van doen.
Tot slot
Geloven, vertrouwen is geen eenvoudige zaak en het is zeker geen recept voor snelle successen. Geloven betekent: volharden in het gewone doen dat gedaan met worden, in het blijvend aanspreken en desnoods aanklagen van God en in het verwachtingsvol uitzien naar zijn komst.
Preekvoorbeeld
De evangelietekst die we vandaag horen, begint met de vraag van de apostelen: ‘Geef ons meer geloof’.
Wat vragen ze eigenlijk? Het voorbeeld dat Jezus geeft maakt het duidelijk. Als je geloof had en je zou tegen de moerbeiboom zeggen: trek je los uit de grond en ga in zee staan, die boom zou het doen!
Terecht zou je kunnen vragen: waarom zou iemand in godsnaam wensen dat een boom zich losrukt en in zee gaat staan? Maar daar gaat het niet om. De moerbeiboom wordt hier als voorbeeld genomen omdat het een boom is die men heel moeilijk kan verplanten, hij heeft namelijk een zeer uitgebreid wortelstelsel. Jezus zegt dus: als je ook maar een beetje geloof had, en je zou iets vragen dat haast onmogelijk lijkt, toch zou het gebeuren. Met andere woorden: heb vertrouwen in mij.
Wij verstaan de term ‘geloof’ nogal eens in rationele zin: ik denk dat, ik ben van mening, ik neem aan dat … Maar hier wordt het verstaan als vertrouwen, met andere woorden als een vorm van relatie. Sommige vertalingen zeggen dan ook: ‘Geef ons meer vertrouwen’.
De eerste lezing gaat niet toevallig daarover: vertrouwen stellen in God. Daarom wil ik uw aandacht vragen voor die eerste lezing.
De profeet Habakuk begint met een aanklacht tegen God: ‘Hoe lang nog moet ik roepen om hulp en hoort ge niet? Ik schreeuw tot u “geweld” en gij komt niet bevrijden. Waarom laat ge mij zoveel onheil zien en ellende …’ (Hab. 1,2-3)
De klacht van Habakuk is duidelijk: er is zoveel onrecht en wetteloosheid, de zwakken en rechtvaardigen zijn zoals altijd het slachtoffer. Maar God zwijgt.
We gaan ons niet verdiepen in de situatie ten tijde van Habakuk. Het ‘zwijgen van God’ en de vele vormen van onrecht zijn ook in onze tijd een vraag, voor sommigen een reden tot ongeloof. Denk aan Zimbabwe waar Mugabe tienduizenden slachtoffers heeft gemaakt. Denk aan de verschrikkelijke situatie in Syrië. Denk aan wat er gebeurd is onder Stalin. Aan de concentratiekampen van het naziregime. Er zijn vele boeken geschreven over ‘God na Auschwitz’ en over ‘theologie na Auschwitz’. Als er een God is, als God met de mensen begaan is, moest – zou hij dan niet ingrijpen?
De aanklacht van Habakuk klinkt in onze oren dan ook nauwelijks als het gebed van een gelovige. Het lijkt eerder de wanhopige kreet van iemand die vreest dat hij niet langer op God kan vertrouwen. Toch staat ook de tekst van Habakuk in de Bijbel als het woord van een profeet. Ik wil zijn standpunt verduidelijken door te blijven stilstaan bij het begrip basic trust.
Dat woord basic trust (fundamenteel vertrouwen) komt uit de psychologie. Geboren worden is voor een kind het verlaten van een vertrouwde wereld, een scheiding, het gevoel aan zijn lot te zijn overgelaten. Geboren worden is als het ware ‘uit het paradijs verdreven worden’. Om dit te kunnen dragen, om in die nieuwe onbekende wereld het leven aan te kunnen, is een fundamenteel vertrouwen nodig. Welnu, door het kind op te vangen met liefde en zorg geeft de moeder dat vertrouwen. Dat wil zeggen, zij geeft aan het kind de overtuiging dat er betekenis schuilt in wat mensen (mogen) doen. De zekerheid dat het leven goed is.
De term basic trust slaat niet enkel op de situatie van een pasgeboren baby. Het drukt ook iets uit over de verhouding tussen ouders en kinderen nadien. Want kinderen mogen niet altijd doen wat ze willen. Ze worden berispt, gestraft… Wanneer de onderlinge verhouding goed is, kunnen die conflicten de onderlinge band, het fundamentele vertrouwen niet schenden.
Iets dergelijks geldt voor het hele leven: het leven is lang niet altijd zo goed. Er zijn vele vormen van tegenslag, er is ziekte, de eindigheid van het leven, de kwetsbaarheid van de mens. Er is, zoals Habakuk het wanhopig uitschreeuwt, zoveel onrecht, oorlog, honger, verdrukking…
Mogen wij spijts alles op God vertrouwen? Want dat is de boodschap van de bijbel: spijts alles is het geheel goed, dat wil zeggen is het leven zinvol, mogen wij vertrouwen in alles wat ons overkomt. Dat hebben de samenstellers van de Bijbel ook aan het begin van het boek geplaatst als een uitspraak die alle verdere bijbelboeken doorstraalt: ‘God bekeek alles wat Hij gemaakt had en Hij zag dat het heel goed was’. (Gen. 1,31)
Als je vertrouwen had…
Het is zeker: God is niet degene die alles bestuurt, die ingrijpt telkens wanneer de mensen van zijn weg afwijken. Waarom er zoveel lijden is en verdriet, ik weet het niet. Theologen zeggen dat God mee-lijdt aan het onrecht, aan al het leed van de mensen.
Wij mogen op God vertrouwen, zegt Jezus. Wij mogen treuren omdat wij ons opstandig, en misschien nog meer machteloos voelen tegenover veel van wat er in onze wereld gebeurt.
Misschien moeten we inderdaad het weinige doen dat we kunnen om een betere wereld te maken. In onze eigen kring. Misschien gaan we dan beseffen dat ook dit een begin is van Gods koninkrijk. Misschien moeten we ons realiseren dat God zijn laatste woord nog niet heeft gesproken.
Habakuk sprak harde woorden tot God. Dat was zoiets als het conflict tussen ouders en kinderen. Hij kon zo spreken omdat hij geloofde dat uiteindelijk alleen God ten volle te vertrouwen is. Het was de ruzie tussen twee die weten dat ze van elkaar houden. Habakuk geloofde in het visioen van Gods koninkrijk. Daarom liet hij na de scheldpartij God zelf zeggen:
Schrijf het visioen op, zet het duidelijk op schrift,
zodat iedereen het duidelijk kan lezen.
Want het visioen, al wacht het zijn toegemeten tijd nog af,
smacht naar vervulling, het vertelt geen leugen.
Al blijft het uit, geef het wachten niet op.
Want komen doet het heel zeker, en het komt niet te laat. (Hab. 2,2v)
Theo van Adrichem ofm, inleiding
Walter Verhelst ofm, preekvoorbeeld