- Versie
- Downloaden 32
- Bestandsgrootte 210.78 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
2 oktober 2016
Zevenentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Hab. 1,2-3 en 2,2-4; Ps. 95; 2 Tim. 1,6-8.13-14; Luc. 17,5-10 (C-jaar)
Inleiding
Psalm 95
Wat Psalm 95 als antwoordpsalm en de andere lezingen met elkaar verbindt, is geloof en het tekort aan geloof. Of eigenlijk: het vertrouwen in het goede door profeten en apostelen overgeleverde geloof. Het is altijd goed om met een loflied te beginnen en Psalm 95 leent zich daar goed voor: ‘Laten wij hem naderen met een loflied… Ga binnen, laten wij buigen in aanbidding, knielen voor de HEER, onze maker…’ Besef in wiens aanwezigheid je komt, want dwazen rennen naar binnen, waar de cherubiem en serafiem slechts schoorvoetend durven binnentreden. Wij zijn hier samen met de familie van God in aanwezigheid van de Vader… wij betreden de mystieke ruimte van het geloof der eeuwen. Het is niet met ons begonnen en wij zullen de laatsten niet zijn die hier komen: wij zijn het volk dat hij hoedt. Voel je dus even veilig in deze schuilplaats in de wildernis.
Als het loflied is verklonken en we op de drempel staan, gebeurt er iets merkwaardigs in deze psalm; we horen God spreken. Een profeet vraagt ons te luisteren. Profetie vind je niet vaak in de psalmen, maar soms wordt ze in één adem gehoord met het loflied, in de heilige ruimte van de goddelijke presentie. Al was het alleen maar om te voorkomen dat mensen als koppige dwazen de tent der samenkomst binnen rennen, zoals de vaderen ooit deden in de woestijn, bij Massa en Meriba (Ex. 15,25vv; 17,7; Num. 20,13). Zijn wij soms ook gekomen om de HEER te testen en verwijten te maken? Het is geen plezierige episode waaraan wij herinnerd worden: veertig jaar weerzin! Een ongemakkelijk moment op de drempel. Elke kerkdienst hoort even zo’n ongemakkelijk moment te hebben: het Kyrie eleison, HEER ontferm u, want anders blijft ons hart onrustig (Liedboek 897).
Habakuk 1
De stem van de profetie is altijd een kritische stem. Ook vandaag in de woorden van Habakuk, een der kleine profeten uit het twaalfprofetenboek, de achtste in de serie. Er is bijzonder weinig over hem bekend. Eigenlijk alleen dat hij profeet van professie was. Misschien wel een profeet verbonden aan de dagelijkse dienst in de tempel van Jeruzalem, niet zo lang voor de Ballingschap. Er is een apocrief verhaal over hem dat vertelt hoe hij Daniël in de leeuwenkuil te Babel de maaltijd moet brengen, die hij net heeft klaar gemaakt voor de maaiers op zijn akkers in Juda! (Toevoegingen aan Daniël C 33-42). Uiteraard protesteert hij: Ik was nog nooit in Babel en waar die kuil is weet ik niet! Maar in een visioen kan alles… Zijn boekje wordt ook ingeleid als een visioen: ‘De last, die hij, Habakuk de profeet, schouwde…’ (1,1). Profetie is soms een last, is lastig, bevat een opdracht of een klacht, die mensen liever uit de weg gaan: ‘Hoe lang nog, HEER, moet ik om hulp roepen en luistert u niet… De wet wordt ondermijnd, het recht krijgt niet langer zijn loop, de wettelozen verdringen de rechtvaardigen, het recht wordt verdraaid’ (1,2.4). Dat kunnen wij vandaag ook nazeggen en zingen: het onrecht heerst op aarde, de leugen triomfeert (Liedboek 1010: 1). Hier horen we dus een klaagpsalm in de profetie. Nu wordt niet het volk aangeklaagd, maar klaagt het volk. Ook dat hoort bij het Kyrie eleison. Op het moment dat de gelovige zich schuldig weet en schuld bekent, mag hij ook klagen over de wereld om zich heen… De profeet zet Gods volk op het spoor van zelfkritiek en maatschappijkritiek. Er komt ook een antwoord op de klacht, de profeet betrekt zijn post in de tempel om op antwoord te wachten (2,1). De boodschap is duidelijk: het visioen liegt niet. God is trouw aan zijn woord. Waar het nu op aan komt is: hoe trouw zijn de hoorders, de klagers?
In het raam van dit profetische spel van klacht en visioen, vraag en antwoord, klinkt een van de beroemdste teksten uit de schrift (2,4b): ‘Maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven’ (NBG) – ‘Maar de rechtvaardige zal leven door zijn trouw’ (NBV). Een tekst ontzettend vaak geborduurd, geschilderd op wandbordjes Delfts blauw, maar in zijn isolement aan de muur vaak slecht begrepen. Ze laat zich ook niet begrijpen los van het evangelie en de apostel.
2 Timoteüs
Om even met de laatste te beginnen: De apostel spoort ons aan het vuur brandend te houden van de gave die God schonk, toen hij zijn handen op ons legde (2 Tim. 1,6). Wat schonk God dan? De gave van de geest, even later omschreven als het richtsnoer, de canon der schriften, de heilzame woorden. Houd vast aan het geloof en de liefde die in Christus Jezus zijn. De gave van de geest, is ook de gave van het geloof waar je je aan vast houdt, het anker van de hoop die in je leeft… Zonder geloof vaart niemand wel. Zonder de canon, het richtsnoer van wet en profeten, evangelie en apostelen, gaat het niet. Dat brengt ons dus na een kleine omweg via het epistel weer terug bij profetie en evangelie.
Zie: A. Merz en M. den Dulk, ‘De tweede brief aan Timoteüs. Een testament op naam van Paulus’, in: H. Janssen & K. Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 84-93
Lucas
Maar de rechtvaardige zal leven door zijn trouw. In een oudere vertaling: door zijn geloof. Beide is goed. Let op dat er niet staat: door het geloof! Dat is er wel vaak van gemaakt, maar hét geloof bestaat niet. Geloof is geen vast omschreven set van waarheden, noch een onvervreemdbare eigenschap. Het is een persoonlijke gave, die je soms kwijt kunt raken. Meestal kiest men vandaag liever voor het woord trouw (vergelijk ook Gen. 15,6 in NBG en NBV), omdat het woord geloof in onze cultuur jammer genoeg enigszins gedevalueerd is. Trouw vertolkt tegenwoordig ook meer direct de vasthoudendheid en het doorzettingsvermogen waar geloven om vraagt. Paulus zegt ook dat de gave van geest geen geest van lafhartigheid is, maar van kracht, creativiteit en durf. Geloven, trouw zijn aan betekent in wet en profeten: durven leven met een visioen, een toekomstvisie zoals Abraham dat deed. In zijn verdedigingsrede tegen koning Agrippa verwoordt Paulus dat ook heel mooi als hij met een verwijzing naar zijn eigen geloofservaring op de weg naar Damascus zegt: ik ben dat hemels visioen niet ontrouw geweest (Hand. 26,19).
In de context van die trouw en vastberadenheid, spreekt ook Jezus over geloven. Wij zijn in het reisverhaal van Lucas op weg naar Jeruzalem. Onderweg wordt er veel gediscussieerd, ook over wat geloven is, over ontrouw. Nog net ervoor hoorden we het verhaal van Lazarus met slotwoord van Abraham: ‘Als ze niet naar Mozes en de profeten luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen als er iemand uit de dood opstaat!’ Zijn leerlingen vragen hem: ‘Geef ons meer geloof!’ En het antwoord krijgen ze in die prachtige sneer: Als jullie geloof hadden zo klein als een mosterdzaadje, zou je al tegen een moerbei kunnen zeggen: plant jezelf in de zee! Eigenlijk gebruikt Jezus even het thema van een plantenfabel, die hen weer op het spoor moet zetten van de macht van het kleine (zie Luc. 13,18v). Waarom denken mensen dat meer altijd beter is? Geloven is geen magie, is geen kwestie van groter of sterker. Het is een kwestie van trouw, van geloof in eigen kunnen dat wonderen doet, wonderen ook van dienstbaarheid. Zoals die knecht, die na een dag hard werken thuis komt, weet dat de heer des huizes niet meteen zal zeggen: kom aan tafel! Het is niet een groter of sterker geloof dat wonderen creëert. Het gaat erom dat je uit de wet en profeten, het evangelie weet wat het vraagt om vorm te geven aan de toekomstvisie van de HEER. Dat is goed verwoord in Liedboek 992: Wat vraagt de Heer nog meer van ons dan dat wij recht doen en trouw zijn? De rol van knecht zijn in navolging van de minste des mensen, is al moeilijk genoeg. Toch zal dat eerst geprobeerd moeten worden, in de verwachting dat de rechtvaardige door zijn trouw leeft.
Preekvoorbeeld
Je denkt soms, dat je meer geloof nodig hebt
als je voor een moeilijke of bijna onmogelijke opgave staat.
Heer, geef ons meer geloof, vragen de leerlingen,
wanneer zij horen wat er allemaal nodig is voor het rijk van God.
De tegenstellingen tussen arm en rijk moeten overbrugd worden,
je dient je broeder of zuster zeven maal te vergeven,
je dient God en je naaste lief te hebben als jezelf.
Heer, geef ons meer geloof!
Het antwoord van Jezus is tweeledig en wel heel bijzonder.
Als eerste vergelijkt hij het geloof met een mosterdzaadje.
Je weet wel, zo’n piepklein zwart zaadje.
Dat is genoeg, zegt hij.
Want dat zaadje heeft een kiemkracht,
zodat het zelfs een grote boom kan verplaatsen – met wortel en al.
Met andere woorden:
jouw geloof is groot genoeg.
Het gaat niet om meer of minder geloof,
maar of het echt is, van binnenuit komt.
Wanneer je echt gelooft, gebeurt er altijd iets wonderlijks.
Als tweede vertelt Jezus de parabel van de onnutte knecht.
Een bizar, raar verhaal, dat ik niet zomaar kan plaatsen.
Die onnutte knecht past wel bij de figuren met wie Jezus omgaat:
een verloren zoon, een man van boze geesten bezeten,
een kromgebogen vrouw, een weduwe, die haar uitkering kwijt is,
gasten op een feest die van de straat zijn geplukt,
een man die beroofd langs de weg ligt, geholpen door een vreemdeling,
een sjoemelende rentmeester,
de arme Lazarus die aan de poort van de rijke ligt…
Jezus houdt zich op met mensen, die door de wol geverfd zijn
en vaak maatschappelijk mislukt.
In dat rijtje misstaat een onnutte knecht niet.
Maar wat moet die knecht daar?
En als hij zijn werk heeft gedaan, waarom wordt hij dan niet bedankt?
waarom moet hij eerst de tafel van zijn heer klaarmaken
voordat hij zelf zijn potje eten krijgt?
Je zou toch denken, dat de leerlingen
die zich verdienstelijk maken voor het rijk van God,
aandacht en waardering verdienen.
Zij zetten zich in voor het ideaal van Jezus
ze zijn twee aan twee op pad gegaan naar de dorpen in de omtrek,
ze sjouwen zich de benen uit het lijf voor het naderende rijk van God.
Nu zij vragen om meer geloof, krijgen ze te horen dat ze onnutte knechten zijn.
Met andere woorden: zij moeten zich niets verbeelden.
Het gaat niet om hen maar om het rijk van God!
Het is geen verdienste daaraan bij te dragen,
maar een gave, een talent of kunst jezelf te geven…
Moeder Theresa, die zich jarenlang heeft ingezet in de sloppenwijken,
was niet bezig met haar eigen positie of haar geloof.
Zij deed wat ze vond dat gedaan moest worden.
Paus Franciscus gaat door de knieën voor mensen,
want in zijn ogen is elk mens de moeite waard.
Hij ziet zichzelf als mens met mensen, een onnutte knecht.
Geen grote verhalen of theologische verhandelingen,
maar barmhartig zijn, nederig en betrokken op mensen.
Juist daarom is hij als leider zo waardevol…
Er zijn zoals je bent, dat is genoeg.
Zo lees en hoor ik vaak bij de heiligen:
ze stellen zich in dienst van God,
ze zetten zich in voor mensen om niet…
Tegelijk is het niet de bedoeling om mensen klein te maken,
een minderwaardigheidscomplex te bezorgen, zoals te vaak gebeurt en is gebeurd.
In heel het evangelie worden de kleinen juist groot genoemd
en de onwaardigen waardig bevonden.
Zoals je bent, ben je goed en kun je meedoen in deze wereld.
Of je jood bent of moslim, christen of niet-gelovige
is niet belangrijk, belangrijk is dat jij er bent.
Of je gehandicapt bent, bijziend, klein van stuk, dik of mager,
bruin of bleek, maakt niet uit, als jij er maar bent.
Jezus keert de verhoudingen weer eens volledig om.
Het gaat erom of jij bijdraagt aan het geheel,
gewoon helpt waar geholpen moet worden
en deelt wat er gedeeld kan worden.
Op zijn laatste avond wordt Jezus de knecht,
die de leerlingen de voeten wast.
Hij heeft er zelf geen moeite mee onnutte knecht te zijn.
In onze wereld gaat het vaak om hoog en laag,
belangrijk en onbelangrijk, aanzien en carrière.
In het evangelie wordt ons gevraagd in de wereld te zijn maar niet ván de wereld.
Wij worden geroepen van een andere wereld, van een andere wereldorde, te zijn.
Het is de vraag of wij ván God zijn.
In God is geen onderscheid tussen hoog en laag,
maar is iedereen belangrijk en gezien en gekend.
Jij bent goed genoeg met jouw mogelijkheden en grenzen
met jouw geloof en betrokkenheid.
Met anderen vormen jij en ik een deel van het geheel
en zoeken met elkaar het aanschijn van de aarde te vernieuwen.
Het is bemoedigend te weten,
dat jouw en mijn geloof goed genoeg zijn,
we hoeven ons er alleen maar aan toe te vertrouwen.
Het is ook bemoedigend te weten,
dat het allemaal niet van jou en mij alleen afhangt,
dat van ons gevraagd wordt te doen wat we kunnen,
dienstbaar als een onnutte knecht.
inleiding dr. Meindert Dijkstra
preekvoorbeeld drs. Ben Piepers