- Versie
- Downloaden 35
- Bestandsgrootte 471.25 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
4 oktober
Zevenentwintigste zondag door het jaar – H. Franciscus
Lezingen: Gen. 2,18-24; Ps. 128; Heb. 2,9-11; Mar. 10,2-12(16) (B-jaar)
Inleiding
Thoralezing: Genesis 2,18-25
Nadat de Schepper God de aarde en de hemel gemaakt heeft (v. 4b), boetseert hij uit stof van de aarde (adama) de mens (adam) en blaast hem de levensadem in de neus, en zo wordt de mens een levend wezen (vv. 5-7) die mag wonen in de tuin van Eden om deze te bewerken en te beheren (vv. 8-17).
Met bewogenheid zegt de Schepper: ‘Het is niet goed (tof) dat de mens alleen blijft’. Om goed (tof) te zijn, dient de mens een hulp tegenover hem te hebben: iemand die nodig is om op de been te blijven (Ps. 121,1-2), een volkomen gelijkwaardige tegenhanger. Niet een hulpje, maar een hulp, zoals God de hulp/helper van de mens is (Ps. 121;124,8). De Schepper boetseert daarom uit de aarde alle dieren en vogels (vgl. Gen. 2,7 waar God de mens boetseert uit aarde) en de mens als Gods partner mag een naam over de dieren uitroepen en ze zo in leven roepen. Maar de mens herkent in de dieren en vogels geen gelijkwaardige partner (vv. 18-20), want zij zijn niet zoals hij uit de aarde gekomen én van Godswege beademd (v. 7).
Daarom laat de Schepper de mens in een diepe slaap vallen en vormt uit de zijde van de mens een vrouw en brengt haar naar de mens (2,23). Nu herkent de mens in de vrouw zijn gelijkwaardige partner en hij zingt het uit (het eerste wat de mens in de bijbel zegt, is een lofzang op de vrouw!): Dit is ze! Been van mijn gebeente, vlees van mijn vlees! Ook de naamgeving onderstreept de gelijkwaardigheid: Mannin (isja) zal zij heten, want zij is uit de man (isj) genomen! Een naaste als jezelf (Lev. 19,18). Geschapen door God, als medemens voor elkaar omdat het niet tof is dat de mens alleen blijft (vv. 21-23).
Man en vrouw zijn voor elkaar geschapen en daarom verlaat de man zijn ouders, hecht zich aan zijn vrouw (Ruth 1,14) en deze twee worden één (echad). In hun naaktheid voelen zij geen vervreemding voor elkaar en schamen zich dan ook niet (vv. 24-25).
In het Sjema Israël wordt beleden dat de Eeuwige één (echad) is, uit één stuk, betrouwbaar (Deut. 6,4). Volgens de joodse traditie zijn het één-zijn van JHWH en het één-zijn van man en vrouw op elkaar betrokken. Omdat JHWH één is, kunnen mensen één worden. Telkens wanneer man en vrouw in liefde één worden, bevestigen en bezingen zij het één-zijn van God. Een midrasj bij Leviticus 19,18 zegt het zo: ‘Overal, waar twee zich in liefde verenigen, daar wordt mijn Naam geheiligd en ben Ik als derde aanwezig’ (vgl. Mat. 18,19).
Evangelielezing: Marcus 10,1-12
Terwijl Jezus in Judea de massa’s mensen lernt, gaan enkele Farizeeën met hem in discussie (een leerhuis-gesprek!): Mag een man zijn vrouw verstoten? In de Tien Woorden houdt de Bevrijder zijn volk Israël voor dat, als je bij hem, de Bevrijder hoort en niet terug wilt vallen in het slavenhuis van Egypte, man en vrouw niet zullen echtbreken (Ex. 20,14). Zoals God trouw is aan zijn volk, zo zijn ook man en vrouw geroepen om trouw te zijn aan God en aan elkaar (Hos. 2,21-22; 3,1-5). Een liefdesverbond kan echter veranderen in een oord van ellende en verdriet: het liefdeshuis kan een slavenhuis worden. Daarom geeft Mozes de mogelijkheid van echtscheiding, de menselijkheid mag niet opgeofferd worden aan een vastgelopen ideaal. Bovendien is God ook barmhartig en krijgt de mens steeds nieuwe kansen. Opdat ook de vrouw een nieuw leven kan beginnen, moet de man haar een scheidingsbrief geven (Deut. 24,1-4). Deze bevrijdende maatregel is later los van zijn oorsprong en bedoeling gebruikt om een vrouw om het kleinste wissewasje (bijvoorbeeld het laten overkoken van de melk) weg te sturen. In de tijd van Jezus gaat de vraag er niet meer over of een man zijn vrouw mag verstoten, maar gaat de discussie alleen maar over de geldigheid van de reden. Jezus houdt hun Mozes (de Thora) voor en denkt aan Genesis 1-2: Gods bedoeling met dit liefdesverbond. De Farizeeën beroepen zich ook op Mozes (de Thora) en wijzen op de mogelijkheid van een scheidingsakte (Deut. 24,1-4). Maar Jezus maakt duidelijk waar het God in den beginne om begonnen is: de mens, mannelijk en vrouwelijk, is geschapen in Gods beeld en op God gelijkend (1,27) en man en vrouw zijn bestemd om met elkaar één te worden. Daarom: ‘Wat God heeft verbonden, moet de mens niet scheiden!’ Jezus onderstreept dat de eenheid van God en de eenheid van man en vrouw met elkaar samenhangen. Letterlijk staat er ‘wat God onder één juk samen heeft gebracht.’ Het juk verwijst ook naar het Sjema Israël. Door het dagelijks tweemaal bidden van het Sjema (Deut. 6,4-9) neemt de Israëliet het juk van het koninkrijk van God op zich en erkent zo God als zijn koning. Tegelijkertijd neemt hij het juk van de Thora op zich, wat geen last, maar een voorrecht is: je te mogen toewijden aan de bevrijdende en lastenverlichtende boodschap van de Thora. God verbindt man en vrouw onder het juk van zijn koninkrijk om in gelijkwaardigheid te leven tot zegen van hem. Wie het juk verbreekt, schaadt de naaste en Gods koninkrijk in plaats van Gods koninkrijk aan het licht te brengen (vv. 1-9).
Thuis geeft Jezus zijn leerlingen nog een toelichting. Met een beroep op Exodus 20,14 zegt hij nogmaals dat God de eenheid van man en brouw beoogt en niet hun scheiding. De vraag (vanuit een mannelijk standpunt) is niet of een man zijn vrouw mag verstoten, maar het gaat hem erom dat noch de man noch de vrouw echtbreuk mag plegen. In het zicht van het koninkrijk van God, dat Jezus metterdaad verkondigt, dienen man en vrouw gelijkwaardig met elkaar om te gaan en niet elkaar te verstoten (vv. 10-12; Mal. 2,13-16).
Zorgt dat u niemand iets schuldig bent.
Laat uw enige schuld de onderlinge liefde blijven.
Wie anderen liefheeft, heeft de Thora vervuld.
Want de opdracht: geen echtbreuk plegen (…)
kan men samenvatten in dit ene woord:
U zult uw naaste liefhebben als uzelf.
De liefde berokkent de naaste geen enkel kwaad,
Liefde vervult de gehele Thora!
(Rom. 13,8-10)
Je trouwt niet met de vrouw van wie je houdt; je houdt van de vrouw met wie je getrouwd bent.
(Maarten Luther)
Jullie liefde draagt niet het huwelijk, van nu af draagt het huwelijk jullie liefde. God Maakt jullie huwelijk onverbrekelijk. ‘Wat God derhalve heeft verbonden, mag een mens niet scheiden’ (Mar. 10,9). God verenigt jullie in het huwelijk; dat doen jullie niet, dat doet God. Maak goed onderscheid tussen je onderlinge liefde en God. God maakt je huwelijk onverbrekelijk.’
(Dietrich Bonhoeffer, mei 1943)
Eerst draagt de liefde het huwelijk; dan draagt gedurende vele jaren het huwelijk de liefde – en wanneer dat goed gaat, dan gebeurt er iets wonderbaarlijks: de liefde draagt soms weer het huwelijk.
(Eberhard Bethge, 1986)
Literatuur
Huwelijk. Pastorale handreikingen, Aartsbisdom Utrecht, november 2007
R. Prison, Genesis, ’s-Hertogenbosch 2005
Adrianus kardinaal Simonis, ‘Over huwelijk en gezin’. Brieven van de kardinaal, nr. 9
(november 2004), Aartsbisdom Utrecht
L. van Tongeren (red.), Joods leven en christelijke eredienst, Baan 1991, 219-224
Suggesties voor de verkondiging
Een teer onderwerp
De lezingen uit de H. Schrift die ons vandaag worden voorgelegd, leiden naar een teer onderwerp, waar we wat verlegen mee zijn. Huwelijken hebben immers hun vanzelfsprekende onverbreekbaarheid verloren. Bij het horen van de lezingen van deze zondag ontstaat er zeker bij heel wat mensen in de kerk een gespannenheid, een onrust. Zullen zij bevestigd worden in hun overtuigingen of wordt hun oordeel afgewezen? Tussen hen zijn er ongetwijfeld velen, die iets te maken hebben met een echtscheiding: in hun eigen leven, bij hun kinderen, in de familie, in de naaste kennissenkring. Zullen ze (weer) veroordeeld worden en achteruitgezet of vinden ze steun en troost?
Meestal is zo’n uit elkaar gaan het eindpunt van een lang, pijnlijk proces: het constateren dat het zo niet langer gaat, het ervaren dat er een verkeerde beslissing genomen is. Mensen die met elkaar aan het vergroeien waren, die misschien al vele jaren met elkaar vergroeid geweest zijn, maken zich van elkaar los. Een samen gedeelde geschiedenis is ten einde. Een droom is in rook opgegaan. Ook als alles in pais en vree geregeld wordt, is er de ervaring van een mislukking, van niet in staat zijn het samenzijn tot het einde toe, in goede en in kwade dagen, vorm te geven.
Tegenover die gevoelens en ervaringen staan dan de twee lezingen met een duidelijk ideaal: man en vrouw, die voor elkaar geschapen zijn; en dan ook niet langer twee zijn, maar één geworden. Ook in Jezus’ tijd was dat geen vanzelfsprekendheid. Ook in zijn tijd was het een punt van zorg en onenigheid. Daarom leggen zijn tegenstanders hem die kwestie voor om hem te dwingen kleur te bekennen. Als de vraag aan Jezus wordt voorgelegd, sluit hij elk misverstand uit en herhaalt hij zonder aarzeling wat vanaf het begin over de verhouding van man en vrouw gezegd is: ‘Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één zijn’.
Verkondiging staat steeds in de spanning van enerzijds de werkelijkheid van het mensenbestaan dat steeds lijdt aan betrekkelijkheid en beperktheid en anderzijds het ideaal dat van buitenaf wordt voorgehouden, de ideale toestand zoals God zich die droomde toen hij met de mens begon.
Vroeger kon Gods droom onverkort doorverteld worden. Hij klonk dan als de bevestiging van een stabiele maatschappij, waarin duidelijke regels, duidelijke verhoudingen en duidelijke verwachtingen waren. De droom werd herkend als de garantie voor een samenleving die veiligheid en bescherming biedt. Er werd rust en ruimte door geschapen.
In onze dagen is dat allemaal in verandering. Mensen experimenteren. Ze willen eens proberen hoe het gaat voordat zij zich vastleggen. En zij zijn ook veel mobieler. Niet alleen dat zij overal heen reizen, maar zij wisselen ook veel meer van betrekking en van contacten onderling. De tijd van veertig jaar bij dezelfde baas en een gouden horloge aan het eind is voorbij. Zoals ook de buurt voorbij is die kandeel drinkt bij je geboorte en citroenbrandewijn bij je begrafenis.
Dezelfde woorden hebben in de nieuwe omstandigheden een andere lading, een andere betekenis gekregen. Waren zij eerst een bevestiging, nu zijn ze dikwijls een bedreiging. Daarom moeten we ze nu voorzichtiger uitspreken, omzichtiger invoegen in het hedendaagse mensenbestaan. Want de Schrift is er niet om onnodig te kwetsen. Zij is er om heil, om heling te brengen.
De situatie waarin onze samenleving zich bevindt, mogen we niet ontkennen, maar de woorden van God mogen we net zomin vergeten.
Een rib uit mijn lijf
Het is opmerkelijk, dat in het scheppingsverhaal God zeven keer zegt dat wat hij geschapen heeft, goed is; maar als Hij de mens daarop in zijn eentje ziet lopen, constateert hij uitdrukkelijk, dat dit geen goede zaak is. ‘En God zei: het is niet goed dat de mens alleen is’.
Het is niet goed voor mensen dat ze alleen blijven. Geen mens kan het bestaan uithouden zonder andere mensen. Mensen hebben mensen nodig, vindt ook God. En hij voegt dan in één adem eraan toe wat die eenzame mens mist: ‘Maar een hulp die bij hem paste vond de mens niet’. De ene mens wordt aan de andere mens gegeven als een hulp. Mensen zijn voor elkaar een partner, een maatje, zeggen we tegenwoordig. Gelijkwaardig, maar elkaar aanvullend. Alleen is een mens geen mens. Alleen is een mens een half mens. Een mens bestaat in meervoud. Man en vrouw vormen samen de mens; zoals er geschreven staat: ‘God schiep de mens als zijn beeld, als het beeld van God schiep hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep hij hem’.
Dat is het wat zo mooi wordt aangegeven in het steeds maar weer verkeerd begrepen beeld van de rib die uit Adams lijf wordt gesneden en gemaakt tot een vrouw: Eva. Al in oude tijden, in de joodse geschriften, wordt de vraag gesteld: Waarom nou uit een rib? Waarom niet uit zijn hoofd, of uit zijn voeten? Het antwoord is: De vrouw is niet geschapen uit het hoofd van de man, want dan zou die man gaan denken dat hij haar zelf heeft uitgedacht en vergeten dat zij hem gegeven is door God. Ze is ook niet geschapen uit zijn voeten, want dan zou de man zeker gaan denken dat hij boven haar staat en vergeten dat zij aan hem gelijkwaardig is. Ze is geschapen uit een rib, omdat die het hart omgeeft en zij geroepen is zijn liefde te beschermen.
Er is nog een verdergaande uitleg, waarom het nu uitgerekend een rib is, waaruit Eva wordt gevormd. Die uitleg verklaart ook, waarom Adam zo enthousiast uitroept: ‘Eindelijk, dis is been van mijn gebeente, vlees van mijn vlees’. Die woorden worden dan ook opgetekend als de eerste woorden, die we van een mens horen. Adam herkent in Eva zijn gelijke, omdat zij delfde ribbenkast, dezelfde omvang heeft als hij.
‘Rib’ heeft immers ook de betekenis van houten balken, die licht gebogen zijn, spanten. Scheepsbouwers kennen deze ribben. Ribben maken de vorm van het schip uit. Van de kiel opwaarts stijgend geven zij het schip zijn omvang en zijn openheid, zoals dat is bij de borstkas van een mens met zijn ruggengraat en zijn ribben. Bij de joden had het woord voor ribben een vergelijkbare tweede betekenis: het betekende de gewelfde muren die de tempel, de woning van God, beschutten en vormen. Neigend naar elkaar vormen zij een ruimte waar God kan wonen.
Met een schreeuw van verrassing herkent Adam zichzelf in Eva: dezelfde vorm, dezelfde beslotenheid en dezelfde openheid. En samen de ribben die naar elkaar neigend een ruimte scheppen, waarin God ervaren kan worden.
Een man, die zijn vrouw verstaat
Het stukje uit het evangelie van Marcus, dat ons vandaag werd voorgelezen, komt op gang met een typische mannenvraag. De Farizeeërs vragen Jezus: ‘Mag een man zijn vrouw verstoten?’ Dat was hun probleem: mag een man zijn vrouw wegsturen, weg doen, wanneer zij hem om een of andere reden niet meer bevalt.
En – dat willen ze eigenlijk horen – wat is dan een voldoende reden? Als ze hem geen kinderen schenkt, is dat een voldoende reden? Of mag hij haar al wegsturen, als ze ouder wordt, ziek is, de melk laat overkoken?
Heel opvallend gaat Jezus daar niet op in. Hij gaat uitdrukkelijk terug naar het uitgangspunt, dat man en vrouw aan elkaar gelijk zijn, en dat het dus niet aan een man toekomt om zijn vrouw, om welke reden dan ook, te verstoten. Hij kan niet over haar bazen, hij kan niet doen alsof hij degene is, die het uitmaakt. Jezus benadrukt: ‘Vanaf het begin van de schepping heeft God de mens mannelijk en vrouwelijk gemaakt. Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw’. Een man zal alles achter zich laten, niet toch nog iets achter de hand houden. En hij zal zich met heel zijn hebben en houden overgeven aan zijn vrouw. ‘Die twee zullen één zijn en dus niet meer twee’.
Later, thuis gekomen, wanneer ze weer onder elkaar zijn, maakt hij dat nog eens duidelijk door te stellen, dat een man die zijn vrouw verstoot en een ander huwt, echtbreuk pleegt. Maar hij voegt er dan aan toe: en voor een vrouw geldt precies hetzelfde; als zij haar man in de steek laat en een ander huwt, pleegt ook zij echtbreuk. Geen van de twee is de baas. Geen van de twee kan over het lot van de ander beslissen. Geen van de twee kan de ander het bos in sturen. Zijn antwoord op de gestelde vraag is: vrouw en man zijn de gelijken van elkaar. Samen hebben zij een ruimte geschapen waarvan de ribben zo sterk zijn, dat ze meningsverschillen, ruzies, kwade dagen, wel kunnen verdragen.
Dat is het uitgangspunt, ‘zo was het in den beginne’. Als het lukt om dat samen op te bouwen en een leven lang er te zijn voor elkaar, dan is dat een kunststuk dat terecht ontroert. Maar Mozes kende zijn volk. Hij wist van de beperktheden, de onmogelijkheden, van zijn mensen. Hij wist dat mensen soms vastlopen en geen kant meer uit kunnen. Voor die gevallen heeft hij iets ontworpen, zodat een vrouw dan niet aan haar lot wordt overgelaten. De man moet een schriftelijke verklaring aan haar meegeven, zodat zij weer opnieuw kan beginnen. Hij deed dat vanwege ‘de hardheid van uw hart’, vanwege de algemene ervaring, dat mensen niet volmaakt zijn en soms in omstandigheden raken waarin ze geen toekomst meer zien. Om uit die situatie te raken heeft Mozes gehuwden de kans gegeven opnieuw te beginnen en ze toegestaan een scheidingsbrief te schrijven.
Wanneer de Schrift spreekt over de verhouding tussen mannen en vrouwen, is het uitgangspunt steeds de gelijkheid van vrouwen en mannen. Geen van beiden heeft macht over de ander. Beiden zijn er als een hulp voor elkaar, als aanvulling, als maatje, dat met de ander optrekt tot het einde.
Maar we zijn slechts mensen, beperkt, onvolmaakt en soms gewoon slecht. Wanneer daardoor een huwelijk strandt en man en vrouw niet meer in staat zijn elkaar tot hulp te zijn, dan moet er een oplossing gevonden worden voor de twee die ooit met elkaar verbonden leefden als waren zij een eenheid. Zoals een vuur, hoe hevig ook, kan doodvallen, zo kan ook een huwelijk sterven. De zorg is dan, dat mensen zich niet blijven branden aan dat oude vuur.
H. Janssen ofm, inleiding
H. van Munster ofm, suggesties voor de verkondiging
Moge de gedachtenis aan Hans van Munster ofm – 1925-2008 – ons tot zegen zijn!