- Versie
- Downloaden 36
- Bestandsgrootte 296.40 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
28 september 2014
Zesentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Ezech. 18,25-28; Ps. 25; Fil. 2,1-(5)11; Mat. 21,28-32 (A-jaar)
Inleiding
Er lopen in de psalm van de zondag en de lezingen nogal wat thema’s door elkaar heen: zonde en schuld, rechtvaardig en goddeloos, inkeer en vergeving. Ook de literaire vormen van deze Bijbelgedeelten zijn zeer gevarieerd. In Matteüs horen we een gelijkenis of leerverhaal van Jezus over een vader met twee zonen. In Ezechiël vindt een geloofsgesprek plaats over zonde, schuld en een onrechtvaardige God, in de brief van Paulus aan de Filippenzen onderbreekt de apostel zijn geloofsonderricht van de gemeente met een lofzang op de gezindheid van Christus. De toon gaat omhoog, de stijl verandert in die van een beschrijvende lofprijzing. Ineens staat even het belijden van de kerk centraal: Jezus Christus is HEER. Psalm 25 verbindt zoals zo vaak alle teksten met elkaar. Psalm 25 is ook de psalm van zondag Oculi in de veertigdagentijd: ‘Ik houd mijn ogen gericht op de HEER’.
Psalm 25
Deze psalm is geen klacht en geen lofzang, maar een soort leerdicht, waarin de spreker afwisselend bidder en voorzanger is. Hij richt zich zowel aan het adres van God als aan zijn omgeving. De toon is eerst intiem, er heerst een mystieke sfeer van zoeken naar God, de weg, de waarheid en het leven. Impliciet wordt duidelijk dat de dichter eigenlijk het spoor bijster is, het contact lijkt zoek te zijn. Hij verwijst naar de zonden van zijn jeugd, hij wijst er ook op dat God zondaars de weg wijst… En dan is er ineens dat mea culpa, mea maxima culpa! Vergeef mij, HEER, mijn grote schuld (v. 11). Herhaaldelijk horen we hoe de HEER rechtvaardig is, hoe hij zondaars de weg wijst, hoe liefde en trouw de weg van de HEER zijn, maar blijkbaar op dit moment even niet voor de bidder, alleen voor de spreker! Hij weet hoe het theologisch in elkaar zit, maar de religieuze ervaring is anders. Maar de bidder houdt vol en wint het tenslotte van de theoloog! Ik hou mijn ogen gericht op de HEER. Pas dan komt bij wijze van spreken de aap uit de mouw: de psalm loopt na al die omtrekkende bewegingen uit op een klaagpsalm, op een persoonlijk kyriëleison, wees mij genadig en een collectief gebed om verlossing. Hij weet van zijn schuld, hij kent zijn nood en ellende, hij weet dat hij vergeving nodig heeft. Zonder iets of iemand concreet bij de naam de noemen, maar dat gebeurt vaker in de psalmen. Er zijn genoeg blanco regels om daarin het eigen verhaal in te vullen. Door alles heen klinkt verlangen en hoop, en herstel van onschuld en integriteit.
Ezechiël 18
Ezechiël was van huis een priester, die tegen wild en dank in de Ballingschap profeet en pastor werd van het ‘geringe heiligdom’ (Ezech. 11,16) in den vreemde aan de stromen van Babel (Ps. 137). Hij troost en vermaant, hij voert soms harde discussies over zonde, schuld en boete. Zo ook hier. Ezechiël 18 is een van de bekendere hoofdstukken van deze profeet die altijd een beetje in de schaduw blijft van Jesaja en Jeremia. Vreemd, want hij is waarschijnlijk een van de profeten geweest die het meest heeft bijgedragen aan de nieuwe vormgeving van Israëls geloof in ballingschap. Voortdurend is hij in zijn verkondiging bezig zijn mensen op pastoraal praktische manier hun leven als ballingen vorm te geven in de ellende, het buitenslands zijn, vervreemd van God, tempel en staat. Hoofdstuk 18 begint met de bekende spreuk: ‘Als de ouders onrijpe druiven eten, krijgen de kinderen stroeve tanden.’ Aan de hand daarvan ontspint zich een soort theologisch twistgesprek, een dialoog over schuld en boete. De ballingen voelen zich slachtoffer. Zij moeten lijden voor wat de ouders en voorouders verkeerd deden. Maar God – bij monde van de profeet – wil niets weten van dit slachtofferdenken. Ieder is persoonlijk verantwoordelijk voor zijn daden. Het is een van de weinige keren in de Bijbel dat we getuige zijn van een verschuiving in het theologisch denken. Zoals Jezus later het oog-om-oog-denken corrigeert in zijn uitleg van het gebod (Mat. 5,38vv) zo corrigeert Ezechiël het automatisme van de collectieve bestraffing van zonde tot in het derde en vierde geslacht. Het betekent ook correctie van het godsbeeld van de ballingen: ‘De wegen van de HEER zijn onrechtvaardig’ (v. 25).
Hier kan ook het andere denken over de weg van God in Psalm 25 ter sprake komen. De gemeente leeft van genade en omkeer, zoals ook te horen is in de centrale verkondiging van Jezus (Mat. 4,17). Verkiezing is nooit verkorenheid, iets wat een mens kan claimen en op grond waarvan hij zichzelf kan vrijpleiten van schuld. De praktijk leert dat mensen op zich niet zondig zijn, maar hun onschuld en integriteit kunnen verliezen. Daarin zijn ze geen willoze slachtoffers van een goddelijke komedie, rechtvaardigen begaan onrecht en een schurk kan tot inkeer komen. Een dief hoeft niet altijd een dief te zijn… simul justus ac peccator, zei Luther, mensen zijn vaak tegelijkertijd rechtvaardig en goddeloos in hun denken en handelen. Als zodanig kunnen ze blijven rekenen op Gods vergeving en barmhartigheid, zolang ze zelf ook bereid zijn tot inkeer en vergeving.
Matteüs 21,28-32
Jezus vertelt dat verhaal van inkeer en vergeving op zijn manier ook in dat korte leerverhaal over die vader met zijn twee zonen. Over zulke verhalen bestaat vaak het misverstand dat ze de eigenlijke verkondiging van Jezus bevatten. Als Joodse rabbi zal Jezus deze verhaaltjes meestal gebruikt hebben om zijn verkondiging en catechese kracht bij te zetten, zoals ook dit keer blijkt uit het gesprek dat volgt (vv. 31-32). Ze maken deel uit van hetzelfde soort geloofsgesprekken als Ezechiël voerde als profeet en pastor. In die zin is Jezus ook profeet uit Nazaret in Galilea. Hij komt niet uit het centrum Jeruzalem, maar net zoals Ezechiël uit de marge van de samenleving, de ellende en de vervreemdheid van mensen, die het spoor naar God bijster zijn. Hij laat in die ellende en nood van mensen het andere Joodse geluid van het evangelie horen. En dat is voor de mensen die menen te weten hoe God is soms een harde boodschap.
Jezus maakt gebruik van een soort standaardverhaal, dat we kennen uit alle talen en culturen van het oude Nabije Oosten: de vader met twee of drie zonen, kinderen die hij even liefheeft, maar ook kinderen met verschillende eigenschappen en ideeën. Het ligt voor de hand dat de verdeling in twee kinderen al snel leidt tot een verbinding met de brede en de smalle weg, zonde en rechtvaardigheid. Er bestaat een oudoosters verhaal van Appu en zijn twee zonen ‘Slechterik’ en ‘Goedzak’, die na de dood van hun vader in conflict komen over de verdeling van de erfenis. Een verhaal dat doet denken aan het verhaal van de verloren zoon, maar ook dat van Isaak, Jakob en Esau. Verhalen waarin de bedrieger meestal bedrogen uitkomt. Dat gegeven speelt ook mee in de gelijkenis van Jezus. Verhalen die ons in het spoor van Ezechiël en de psalm tot zelfkritiek en inkeer brengen. Alleen zo komt de verkondiging uit bij het belijden van Jezus, de HEER: ‘Laat onder u de gezindheid heersen die Christus Jezus had…’ (Fil. 2,5)
Preekvoorbeeld
Ik wil u aan het begin van deze reflectie op de schriftlezingen vragen of u voor een moment uw ogen wilt sluiten en ik wil u uitnodigen om te kijken welk beeld van een weg in u opkomt.
Misschien is het een pad door de duinen, misschien een stukje van de autosnelweg die u vaak rijdt, het fietspad waar u elke dag overheen gaat op weg naar uw werk, de straat naar het winkelcentrum waar je de boodschappen haalt, een pad in het bos waar u vaak wandelt. Kies een beeld uit van een weg die u kent, die u vertrouwd is. Dus waar u zelf regelmatig loopt, fietst of rijdt... laten we de door u gekozen weg in gedachten houden.
Heeft u dit wel eens meegemaakt? Dat u in een niet zo bekende omgeving bent – bijvoorbeeld tijdens een vakantie – en een leuk, klein geasfalteerd weggetje tegenkomt en dat u daar afslaat. U wilt wat van het landschap genieten en het weggetje lijkt een aanlokkelijke optie. Na wat bochten wordt het weggetje echter smaller en steeds hobbeliger, om dan over te gaan in een half verhard pad, en daarna in een karrenspoor, dat op zijn beurt vastloopt in een weiland.
Het kan zijn dat u al meteen bent omgekeerd toen de weg de eerste keer van karakter veranderde. Maar het ook kan ook zijn dat u gewoon, vasthoudend aan de eerst gevoelde aantrekkingskracht, stug doorreed.
Maar stel dat u aan het begin van de weg het straatnaambordje had gelezen, dan had u geweten wat voor weg u gekozen had. Als er ‘laantje zonder eind’ of ‘eigen weg’ op het bordje had gestaan, was u deze weg vast niet ingeslagen.
In de lezing uit profetenboek Ezechiël lijkt het of er twee soorten wegen zijn: Gods wegen en eigen wegen. Maar ik denk dat het eigenlijk maar over één weg gaat. De weg waarop je loopt. Eén weg, die stap voor stap – afhankelijk van de keus die je maakt – verandert in je eigen weg of in Gods weg.
Leidt de stap die je zet tot waarheid, gerechtigheid en heil, of een ander God welgevallig doel, dan is de weg ‘Gods weg’. Is de stap een misstap, die tot onheil of kwaad leidt, dan is met grote zekerheid te constateren dat dit geen weg van God is.
In het Evangelie is het ook helder. De keuze die de kinderen uiteindelijk maken zijn bepalend of de weg ‘Gods wil’ heet of niet.
De weg die je loopt kan dus per stap die je zet van karakter veranderen. Het oppervlak past zich aan: verandert van asfalt in half verhard, of van klinkers in een modderpad. Die weg verandert niet zomaar zonder aanleiding, afhankelijk van lot of willekeur. De verandering hangt af van de keuze die diegene die erop loopt maakt.
Of de weg verandert ligt bijvoorbeeld aan waar we naar toe willen gaan. Is het een doel waarmee God kan instemmen? Of leidt die keuze misschien nergens naar toe of naar ‘van kwaad tot erger’? Welke straatnaambordje staat er langs de kant op het punt dat je de volgende stap zet? Is het de weg van eigenbelang, van barmhartigheid, van rechtvaardigheid, van naastenliefde...?
‘Heer, maak mij met uw wegen vertrouwd’ zingen we in Psalm 25, de psalm van deze dag. ‘Zet mij op het spoor van uw waarheid’. ‘Lieve God, trek met me mee en laat me zien hoe ik uw weg kan gaan. Laat mij op tijd omkeren als er verkeerde stappen door mij worden gezet. Geef mij de kans dat ik, ook al ben ik al een tijd op het slechte pad, weer zulke keuzes en stappen kan nemen, dat de weg zich ten goede keert.’
In de lezing van Paulus in zijn brief aan de Filippenzen wordt ons hét hulpmiddel aangereikt dat ons in het juiste spoor kan houden. Het spoor waar onze weg en Gods weg samenvalt.
Paulus raadt de Filippenzen aan om verbonden te blijven met Jezus. Met de Jezus die dienstbaar is geworden tot het uiterste toe. Jezus die bij wijze van spreken bij elke stap die hij zelf zette, zich afvroeg of die stap zijn eigen belang diende of dat van de ander, zijn medemensen. Noemt Jezus zichzelf ook niet ‘de Weg’?
Heer, maak mij met uw wegen vertrouwd
Laten we nu even teruggaan naar uw eigen weg. De weg die u voor u zag aan het begin van deze reflectie. Ziet u de weg weer voor u? Kijk nu eens naar het straatnaambordje dat er langs de kant staat. Loop er in gedachten maar naar toe. Zo kunt u lezen wat erop staat.... en weet u meteen of u uw weg kunt vervolgen of niet.
Dat we in de week die voor ons ligt, goede keuzes maken en geen misstappen zetten. Dat onze weg en Gods weg samenvallen, opdat het ons en onze naaste goed gaat.
Meindert Dijkstra, inleiding
Ellie Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld