- Versie
- Downloaden 45
- Bestandsgrootte 407.28 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
19 september 2010
Vijfentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Am. 8,4-7; Ps. 113; 1 Tim. 2,1-8; Luc. 16,1(10)-13 (C-jaar)
Dit weekend begint de Vredesweek onder het motto ‘Buurten voor vrede’. De Liturgiekrant 2010 bij bovenvermelde lezingen is te bestellen of te downloaden op www.ikvpaxchristi.nl
Inleiding
Inleiding: Amos, profeet van Gods gerechtigheid
Amos behoort tot de Twaalf Kleine Profeten en is de eerste (schrift-)profeet van wie de woorden op schrift zijn gezet. Hij komt uit het Judese Tekoa, een vestingstad in de buurt van Betlehem (1,1; 2 Kron. 11,6). Hij is geen profeet van beroep, maar een grootkuddenbezitter die ook vijgen kweekt (1,1; 7,14). Omstreeks 760 voor de gewone jaartelling haalt JHWH – een brullende leeuw: 1,1; 3,8 – hem achter zijn beesten weg en geeft hem de opdracht om als profeet (nabi’: geroepen-roepende ) naar Israël te gaan (7,15). Het koninkrijk van koning Salomo is dan al bijna twee eeuwen lang verdeeld in een Zuidrijk (Juda, met Jeruzalem als hoofdstad) en een Noordrijk (Israël, met Samaria als hoofdstad).
Wanneer de zuiderling Amos naar het Noordrijk trekt, is Jerobeam II koning van Israël (1,1; 2 Kon. 14,23-29). Vanwege de politieke rust en de lange en stabiele regering van koning Jerobeam II is het een periode van vrede en welvaart; de laatste vóór de ondergang van het Noordrijk in 722 (val van Samaria). Israël leeft in een tijd van hoogconjunctuur. Het gaat hen voor de wind. Er is internationaal verkeer, de handel breidt zich uit en veeteelt en wijnbouw zijn bloeiend. Men woont in mooie huizen, houdt er een tweede huis op na en kan volop feestvieren en van het leven genieten. Men is trots op het bereikte resultaat en verlangt naar steeds meer. Tijdens liturgische vieringen en op bedevaarten naar de tempelplaats Betel dankt men de Heilige voor zoveel goeds. Zij zijn er vast van overtuigd dat JHWH met hen is. De welvaart en de rijkdom beschouwen de leidende kringen (4,1-3; 6,1-8) als een zichtbaar teken dat God met hen is (5,14) en dat hij hen op ‘de Dag van JHWH’ zal bevestigen in hun goede leventje en al hun vijanden zal vernietigen.
Deze hoogconjunctuur kent echter ook haar schaduwzijden. De welvaart en het winstbejag heffen het gevoel van solidariteit met de minder bedeelde volksgenoten op (5,10vv; 8,4vv). De schuldslavernij neemt toe (2,7v; 4,1; 8,4), er heerst klassenjustitie (2,7; 5,12) en rechtvaardige en eerlijke mensen hebben niets meer in te brengen (5,10.13).
Kortom: de welvaart komt niet allen ten goede, in tegendeel zelfs. De rijken verrijken zich ten koste van de armen die steeds armer worden. De sociale tegenstellingen worden steeds groter: grootgrondbezitters tegenover bezitloze pachters; de luxe en overvloed van de rijken tegenover de armoede en ellende van de verarmden; het machtsmisbruik van de leidende klassen tegenover de rechteloosheid van de maatschappelijk zwakkeren. Bovendien is er op religieus gebied een zelfvoldaanheid die zich uit in formalisme en ritualisme.
In deze situatie moet Amos namens JHWH als profeet optreden (3,8; 7,10-17) en Gods boodschap van recht en gerechtigheid verkondigen (5,24). Amos is als veehandelaar goed bekend met de situatie in Betel en Samaria. Hij bekijkt deze samenleving echter met de blik van onderen, met de ogen van de slachtoffers en prikt omwille van de gerechtigheid de schone schijn door. Hij probeert de verblindheid weg te nemen en de ogen te openen voor wat er werkelijk aan de hand is.
Niet de leiders die baden in weelde (3,15) en in hun zelfverzekerdheid uitbundig liturgie vieren (5,21vv) zijn de rechtvaardigen, maar de slachtoffers van hun onverantwoordelijk gedrag: ‘Omdat zij de rechtvaardige voor geld verkopen, de bedelaar (ebjoon) voor een paar schoenen, omdat zij de geringen (dalliem) als het stof van de aarde vertrappen en het recht van de verarmden (anawiem) verkrachten,’ zal de Gerechte hen streng straffen (2,6v; vgl. 8,4vv).
Uit het feit dat drie van de vier woorden die het Oude Testament kent voor ‘arme’ bij Amos veelvuldig voorkomen, blijkt hoe begaan hij met de armen is. In 2,6v komen ze alle drie voor:
* Ebjoon is de aanduiding voor een mens die in een afhankelijke en vragende positie verkeert: de bedelaar (ook tegenover God).
* Dal wordt gebruikt voor iemand die lichamelijk zwak is en in materiële armoede verkeert.
* Anaw/ani is iemand die gebukt is, die in een vernederende positie leeft. Hij moet opkijken tegen de ander die hoger is dan hij. Hij is de verdrukte, de gewelddadig vernederde. Anaw kan ook betekenen: hij die zich klein weet, de deemoedige of de zachtmoedige (het accent ligt dan meer op armoede als geesteshouding).
Amos is bewogen om deze ver-arm-de kant van Israël en maakt deze onzichtbare rechtvaardigen zichtbaar aan de leiders en rijken van Israël. Hij doet dit niet primair omdat hij een maatschappijcriticus is, maar omdat JHWH gesproken heeft (3,8; 1,2) en hem de opdracht heeft gegeven om als profeet tegen Israël op te treden (7,14v; 7,1-9; 8,1-3; 9,1-4). Amos, die goed thuis is in de Thora en een scherp inzicht heeft in de samenleving, kijkt met de blik van onderen.
‘Het blijft zeer waardevol de grote gebeurtenissen in de geschiedenis ook eens van de andere kant te bekijken, namelijk vanuit het oogpunt van hen die uitgerangeerd zijn, slecht behandeld, onderdrukt, beledigd en machteloos. Kortom, vanuit het oogpunt van hen die lijden. Dat ons hart in onze tijd nog niet verteerd is door bitterheid, maar dat we het grote en het kleine, het geluk en ongeluk, het sterke en het zwakke met andere ogen kunnen bekijken, zodat we pas echt oog zullen krijgen voor het menselijke, voor recht en barmhartigheid. Dat zelfs het persoonlijk lijden een bruikbare sleutel, zelfs een vruchtbaar principe zal worden om op een goede manier in het leven, in de wereld te staan en gelukkig te worden. Het komt feitelijk alleen maar hierop neer, dat deze perspectieven van onderaf niet een program zullen worden voor hen die eeuwig ontevreden zijn, maar dat wij vanuit een hogere tevredenheid, die ons eigenlijk uit de hemel wordt toegeworpen, het leven in al zijn dimensies toejuichen.’
Dietrich Bonhoeffer, Verzet en overgave, 29-30 (december 1942).
Amos spreekt de Israëlieten aan op het feit dat zij het volk van God zijn en dat zij belijden dat jhwh hen liefheeft en uit het concentratiekamp Egypte bevrijd heeft.
Hoor dit woord dat JHWH gesproken heeft
tegen jullie, kinderen van Israël,
tegen geheel het geslacht
dat ik heb doen optrekken uit het land Egypte.
Het luidt:
‘Alleen jullie heb ik lief uit al de geslachten van de aarde’;
dáárom zal ik jullie ter verantwoording roepen
voor al jullie ongerechtigheden!’ (3,1v; vgl. 9,7)
Deze verzen vormen het hart van Amos’ boodschap – zijn credo – van waaruit alle woorden van Amos geïnterpreteerd dienen te worden. Hij verkondigt hier de volgende boodschap:
JHWH is metterdaad met de Israëlieten bezig geweest. Hij heeft hen uit (de onderdrukking van) Egypte weggeleid en hen het veelbelovende land gegeven.
Van alle volken van de aarde heeft JHWH alléén de Israëlieten lief. Deze liefdesband is een gave en opgave. JHWH’s liefdevolle handelen dient metterdaad liefdevol beantwoord te worden. Door dit liefdesverbond is hun verantwoordelijkheid groter; wanneer zij door hun gedragswijze niet aan dit verbond beantwoorden, laden zij een grotere schuld op zich dan andere volken en zal de straf zwaarder zijn.
De Israëlieten moeten ophouden met het alleen met de mond belijden, dat JHWH hen bevrijd heeft en alleen hen liefheeft. Zij moeten er ook naar handelen in hun leven van alledag, zodat zij een zegen zijn voor elkaar en voor alle volken
JHWH’s liefdesverbond is geen automatische levensverzekering en geen waarborg dat hun niets kan gebeuren (vgl. 9,7). JHWWH komt hen streng straffen, omdat zij niet aan deze liefdesrelatie beantwoorden en er zelfs misbruik van maken.
Amos spreekt de Israëlieten aan op het feit dat zij het volk van God zijn en dat zij belijden dat JHWH hen liefheeft en uit de slavernij van Egypte heeft bevrijd (3,1v; 2,10; 9,7). In krachtige bewoordingen probeert hij aan hen duidelijk te maken dat zij dit in hun leven van alledag en in de omgang met elkaar niet serieus nemen. Wel met de mond belijden, maar niet doen! Gedurende heel zijn (korte) optreden als profeet wijst Amos op de wederkerigheid en het verplichtende karakter van het liefdesverbond dat JHWH met zijn volk Israël heeft én laat hij zien welke consequenties en verantwoordelijkheid dit met zich meebrengt (3,2).
Israël beantwoordt aan dit verbond wanneer het JHWH alle eer brengt door recht en gerechtigheid te doen (5,24) en niet zijn heilige Naam ontwijdt (2,7) door het recht in alsem te veranderen (5,7). Wanneer zij zich niet tot JHWH omkeren door het kwade te haten en het goede lief te hebben (5,15), zal JHWH hen streng straffen, houdt de bijzondere liefdesband op (9,7) en is het einde van Israël nabij (8,2). Voor hen die zich omkeren is er echter redding (5,15; 9,9v): JHWH zal zijn volk herstellen in zijn vroegere staat. Het zal voor altijd leven in een rijk van gerechtigheid en vrede, waarin God met hen is, een paradijselijke toestand (9,11-15).
Profetenlezing: Amos 8,4-8
In 7,1-9 staan vijf profetische visioenen (of roepingsvisioenen) waarin JHWH ten tonele verschijnt om Israël een of andere straf aan te kondigen. Tussen het vierde (8,1-3) en het vijfde visioen (9,1-6) staat onze perikoop.
Met het oog op de verarmden roept Amos de kooplui en handelaren ter verantwoording. Het gedenken van de sabbat – die voor hen te lang duurt – leidt er voor deze handelaren niet toe dat zij op de werkdagen hun werk in gerechtigheid doen. Zij gaan met hun praktijken in tegen de sociale boodschap van de Thora (Lev. 19,36; 25,39v; Deut. 15,1-18; 25,13-16). Zij zien in de verarmden geen broeder of zuster. Voor hen telt alleen economisch gewin.Hij stelt hun gewetenloosheid aan de kaak. Ook in de handel bedrijven zij ongerechtigheid. In hun werk laten zij het recht niet stromen als water en de gerechtigheid als een nooit uitdrogende beek (5,24). In plaats van hun arme volksgenoten tot hun recht te laten komen, persen zij hen uit en verkopen zij hen als slaven (vgl. 2,6-8). De handelaren zijn onbetrouwbare lieden. Zij knoeien met de maatbekers en weegschaal en verkopen het kaf alsof het goed graan is. Daarom zal de Gerechte hen streng straffen (v. 8).
Mensen die in het leven en werken van alledag onrecht bedrijven, zullen als zij God zoeken, hem niet vinden. Hun honger en dorst om het woord van JHWH te horen zal niet bevredigd worden. God zoeken en vinden én tegelijkertijd onrecht doen, gaan niet samen (8,9-10). ‘Jullie kunnen niet God dienen én de mammon!’ (Luc. 16,13). God laat zich pas vinden als mensen elkaar tot hun recht laten komen. Waar God zich laat vinden, bezingt de psalmist uitbundig: De Eeuwige troont in de hemel om voor de mensen op aarde te kunnen zorgen. Hij tilt de verarmde op uit het stof en geeft hem een gezicht, aanzien! (vgl. Ps. 113).
Lied van Amos
Klaagzang en klacht over u,
gij die de zwakken vertrapt,
onschuldigen grijpt en mishandelt.
Zo spreekt die gij noemt ‘onze God’:
Ik kan uw psalmen niet luchten,
spaar mij uw liedjes, uw fluiten.
Doe stromen als een rivier onstuitbaar,
als levend water, doe stromen gerechtigheid.
Gij die uw plannen smeedt
om de misdeelden te doden,
gij die praat in uzelf:
ik koop ze voor geld, de minsten,
voor een paar schoenen de armen.
Daarom wankelt de aarde,
daarom wankelt de aarde,
klaagzang en klacht over u.
(Huub Oosterhuis, Verzameld Liedboek, 348-349)
Evangelielezing: Lucas 16,1-13
Jezus is nog steeds onderweg naar Jeruzalem (13,22; 17,11). Behalve tot de farizeeën en de Thorageleerden (15,2; 16,14-15) richt Jezus zich nu ook tot zijn leerlingen (16,1; 17,1). Onze perikoop (16,1-13) vormt met 16,14-31 een tweeluik, waarin twee gelijkenissen verteld worden. In beide gelijkenissen gaat het om verantwoordelijkheid voor en solidariteit met de verarmden (vgl. Amos). Op het eerste paneel staat de gelijkenis over de oneerlijke (onrechtvaardige) rentmeester. Op het tweede de lezing van volgende week zondag: de gelijkenis over een rijke man en de bedelaar Lazarus.
Gedwongen door een rijke man die zijn rentmeester ter verantwoording roept omdat deze zijn eigendommen verkwist, blijkt de rentmeester een gewiekste en handige rentmeester te zijn. Hij gaat creatief om met zijn beheerderstaak om zijn eigen hachje te redden (v. 1-7).
Het is verrassend en schokkend dat ‘de heer de onrechtvaardige rentmeester prijst omdat hij slim heeft gehandeld’ (v. 8). Het is ongehoord dat de heer deze handelwijze ten voorbeeld houdt aan deze geldzuchtige farizeeën (v. 14): ‘maak vrienden met behulp van de valse mammon, opdat jullie in de eeuwige tenten worden opgenomen wanneer de mammon er niet meer is’ (v. 9). Alleen wanneer zij hun bezit met de armen delen is er toekomst voor hen.
Betrouwbaar zijn in het geringste – je geld delen met de armen – maakt het mogelijk om ook betrouwbaar te zijn als het om veel gaat – je toevertrouwen aan God – (v. 10-13; vgl. 10,27).
De heer houdt deze farizeeën voor dat je niet twee heren kunt dienen: ‘Jullie kunnen niet God dienen én de mammon’ (v. 13). Aan de farizeeën is de keuze: God dienen in het besef dat zij hun rijkdom van hem in beheer hebben gekregen om het als betrouwbare rentmeesters uit te delen aan de armen, óf de mammon dienen die zij als hun eigen rijkdom beschouwen om te behouden en te vergroten (ten koste van de armen).
Investeren in de verarmden is de enige weg ten leven, Gods toekomst tegemoet!
‘Recht en gerechtigheid ZIJN de ontmoeting met God. God is recht en zijn heiligheid is gerechtigheid: De opdracht van gerechtigheid weegt op tegen alle opdrachten tezamen!’
(bBava Batra 9a).
Literatuur
De Bijbel Literair, Zoetermeer 2003, 263-278.
De Bijbel Spiritueel, Zoetermeer 2004, 449-455.
H. Janssen ofm, ‘Amos of Amasja’, in: Schrift 52 (Augustus 1977) 132-137.
H. Janssen ofm, ‘Tsedaka, investeren in de verarmden’, in: Franciscaans Leven-1 (februari 1998) 12-18).
H. Janssen ofm, ‘In de voetsporen van de profeten’, in: OmZien, Utrecht 1998, 25-31.
J. Smit, Het verhaal van Lucas. Sleutelpassages uit zijn evangelie, Zoetermeer 2009.
Preekvoorbeeld
Het lijkt een simpele, maar in alle simpelheid ook indringende vraag die ons vandaag wordt gesteld in de gelijkenis die Jezus de leerlingen vertelt: hoe ga je met je geld om, gewoon je huishoudgeld, je zakgeld, je salaris, je pensioen, je kapitaaltje (als je dat zou hebben)…?
Ja, nou … het vreemde is wel dat de rentmeester, de huisbewaarder wanneer hij de schuldenaars van zijn heer bij zich roept als hij zelf helemaal klem is komen te zitten – dat hij hen olie en graan kwijtscheldt. Olie en graan, géén geld.
Ja maar, dat is de economie van die tijd, zegt u dan, zoals het nu aandelen Koninklijke Olie, KPN of KLM of bankbonussen zijn. Maar dat is toch niet helemaal waar. Want olie en graan horen in de Bijbel allereerst tot een bijzondere economie, tot de economie van het beloofde land, die van het Koninkrijk! Olie en graan, het zijn de twee grote gaven van Gods ontferming in het beloofde land.
Die rentmeester in de gelijkenis laat dus, als hij in de penarie zit, de schuldenaars delen in het koninkrijk. Hij maakt hen letterlijk deelgenoot – ze mogen daarvan genieten, het wordt hen gegeven.
Het verhaal over die rentmeester is dus allereerst een gelijkenis van het koninkrijk. En dan gaat het straks wel over de onrechtvaardige Mammon, over het geld, zeggen we dan snel en hoe je ermee omgaat, maar dat staat dan wel direct in dat bijzondere kader van Gods toekomst. Van het koninkrijk, al aangebroken en daarom ook een gelijkenis van het gewone leven, over vandaag en morgen – maar dat zie je pas als je beseft, gelooft dat die toekomst al ís aangebroken, dat dat koninkrijk er is – maar tegelijk weten we dat de voltooiing ons nog te wachten staat; dat realiseer je je deze dagen eens temeer.
Die huisbewaarder staat in dienst van de rijke man. Met de rijkdom van die man is niks mis – je hoort er geen kwaad woord over: zo gaat het toe in Gods toekomst, maar er is wel iets mis met die rentmeester. Die wordt ervan beschuldigd het bezit van z’n heer te verkwisten.
En hier hoor je in het evangelie van vandaag het protest van Amos de profeet met zijn felle aanklacht tegen de rijken meeklinken. Amos, die eerder de deftige dames in Samaria heeft uitgemaakt voor een ‘stelletje opgedirkte prijskoeien’ omdat zij feestvierden ten koste van de armen, en die nu de handelaren, de economen aanpakt omdat ze door hun winstbejag aansturen op de ondergang van de armen en wie geen macht hebben. Je hoort het doorklinken: de armen staan in de hoek waar de klappen vallen, zoals altijd overal weer – toen en nu. Toen was en nu is de wereld kwijt dat ze door God gemaakt en bedoeld is om mensen samen te laten leven, om voor de naaste verantwoordelijkheid te dragen, dat de één niet leven kan ten koste van de ander. Niet kan verkwisten van wat van de heer gekregen is.
En de rentmeester wordt ter verantwoording geroepen: wat heb je gedaan met wat ik je heb toevertrouwd? Een parlementaire enquête moet volgen, onderzoekscommissies gaan aan de gang.
En hij zoekt een uitweg, opdat hij als hij opzijgezet wordt, in ieder geval nog een dak boven z'n hoofd heeft. En wat blijkt: hij blijkt inderdáád het bezit van zijn heer te verkwisten: hij gaat uitdelen: olie en graan. Hoeveel ben je schuldig? 100? Schrijf 50!
Maar het is olie en tarwe, het zijn Gods gaven in zijn toekomst. De rentmeester verkwanselt ze, deelt ervan uit. Hij deelt die goedheid van God – hij heeft de roep van zijn heer gehoord en is daardoor veranderd.
Als de rentmeester geroepen wordt tot verantwoording, als de toekomst uitgeroepen wordt, dan verandert hij en daarmee de wereld: dan wordt die wereld weer schepping, dan komt ze weer tot haar bestemming: dan zie je de ander weer als naaste en niet als economische factor, dan wordt er weer verantwoordelijkheid gedragen en gaat het weer om de ware menselijkheid, om de humaniteit.
En dat alles gewoon midden in de wereld van vandaag en morgen, niet los daarvan. De rentmeester wordt geprezen omdat hij verstandig handelde, datgene deed wat gedaan moest worden in de concrete situatie, daarin de beste weg vond. Nuchter en zakelijk. Voor de rentmeester betekent dat, dat hij niet langer naar zichzelf toe rekent in het beheer van wat hem is toevertrouwd, maar dat hij écht aan het verkwisten moet gaan. Niet het recht van de sterkste, de rijkste, de machtigste, de grootste, maar van die ander, ja van die Ander. Zo om te gaan met wat wij kregen, dat is de roep van vandaag.
Henk Janssen ofm, inleiding
Nico Pronk, preekvoorbeeld