- Versie
- Downloaden 35
- Bestandsgrootte 381.96 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
18 september 2011
Vijfentwintigste zondag door het jaar – Vredeszondag
Zie ook: Vrede.vieren (voorheen de Liturgiekrant), te bestellen bij www.ikvpaxchristi.nl
Lezingen: Jes. 55,6-9; Ps. 145; Fil. 1,20c-24.27a; Mat. 20,1-16a (A-jaar)
Inleiding
Jesaja roept ons dringend op God te zoeken, want God laat zich vinden en is dichtbij. Hoe dat moet gebeuren? Het enige wat wíj moeten doen, zegt Jesaja, is terugkeren naar God die zich over ons zal ontfermen, want hij vergeeft rijkelijk.
In de parabel van Matteüs gaat de landeigenaar er telkens op uit om arbeiders voor zijn wijngaard te zoeken, waarbij iedereen, ongeacht achtergrond en kunde, nodig is. In beide lezingen is God barmhartigheid en zijn zijn wegen en gedachten anders dan de onze.
Jesaja 55,6-9
In de verzen die voorafgaan aan onze lezing roept en vleit God zijn volk als een straatventer, maar in tegenstelling tot de laatste biedt God alles gratis aan, water, wijn en brood: ‘Luister naar mij… u zult eten wat goed is… een eeuwig verbond zal ik met u sluiten’ (vv. 2-3). Alleen bij God is het ware voedsel te vinden, hij is een trouwe God.
Vervolgens spreekt de profeet en roept de mensen op om terug te keren naar ‘onze God, want hij vergeeft rijkelijk’ (vv. 6-7). God is zo barmhartig dat elke vorm van angst misplaatst is.
Opnieuw neemt God het woord over als het gaat om de terugkeer uit de ballingschap, hoe onmogelijk die ook lijkt te zijn. Daarom maakt God duidelijk dat zijn wegen en gedachten anders zijn dan die van de mensen en dat de mens te klein is om dat te bevatten (vv. 8-9). In de volgende (niet gelezen) verzen wordt weer de verbondenheid tussen hemel en aarde benadrukt.
Matteüs 20,1-16a
De parabel over de arbeiders in de wijngaard vinden we alleen in het evangelie van Matteüs. Deze parabel moet een grote schok teweeg hebben gebracht bij de toehoorders van Jezus, en dat doet hij nog steeds, tot op de dag van vandaag. Hoe je het ook wendt of keert, volgens menselijke maatstaven is het onrechtvaardig om mensen die de hele dag in de brandende zon hebben geploeterd, hetzelfde uit te keren als degenen die pas te elfder ure zijn komen opdagen. Dit betekent dat de parabel in zijn opzet geslaagd is, hij wil juist bij ons iets in beweging brengen, hij wil ons met andere ogen naar de werkelijkheid laten kijken. Dat alles om iets te verhelderen van het koninkrijk der hemelen. Want daar, waar God koning is, gaat het nu eenmaal anders toe. Dat blijkt al uit het slot van het evangelie: Zo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten (20,16). Precies dezelfde woorden, maar dan in omgekeerde volgorde, gaan direct vooraf aan de parabel (19,30), waar ze eveneens in verband staan met het binnengaan in het koninkrijk der hemelen en het probleem van de beloning (19,27; vgl. 19,16).
Op de vraag waarom je tot de arbeiders van het eerste uur zou willen behoren, als je uiteindelijk toch hetzelfde loon ontvangt als de laatkomers, antwoordt Augustinus als volgt:
‘Wat bijvoorbeeld te denken van degenen die om twaalf uur ’s middags geroepen worden? Die in de bloei van hun leven zijn, zoals twaalf uur ’s middags het heetst van de dag is. Als een jongere wordt geroepen en dan zegt: “Rustig maar, in het evangelie hebben we toch gehoord dat iedereen precies hetzelfde loon krijgt? Ik kom wel als ik oud ben, om vijf uur. Waarom zou ik me moe maken als ik toch evenveel krijg?” dan zou mijn antwoord luiden: “Jij wilt gewoon niet werken! En dat terwijl je niet eens weet of je wel oud zult worden. Als je om twaalf uur wordt geroepen, dien je gewoon te komen! Inderdaad, de landeigenaar heeft je óók een denarie beloofd als je om vijf uur zou komen, maar niemand heeft je beloofd dat je in leven blijft, al was het maar tot één uur. Ik zeg bewust niet: tot vijf uur, maar tot één uur. Waarom scheep je Hem die je roept af? Van je loon ben je zeker, niet van je laatste uur. Pas maar liever op dat je Hem niet te lang blijft afschepen en jezelf daardoor berooft van het loon dat Hij belooft’ (sermo 87, blz. 497).
De parabel zelf bestaat uit twee gedeelten. In het eerste deel (vv. 1-7) wordt het koninkrijk der hemelen vergeleken met een landeigenaar die er telkens weer op uittrekt om arbeiders voor zijn wijngaard te werven. De heer is een en al beweging en dynamiek, wat van de arbeiders niet gezegd kan worden, zij zijn eerder passief. Zo zag de heer hen op het marktplein staan (v. 3), vond hij nog anderen staan (v. 6). De heer trekt er niet alleen telkens op uit, hij ziet, vindt en spreekt mensen aan. Kennelijk kan hij iedereen zonder meer gebruiken voor zijn wijngaard, hij vraagt niet naar bekwaamheden of talenten.
In het tweede deel (vv. 8-15) is het avond geworden. De landeigenaar – nu heer (kurios) genoemd, teken dat de parabel zich op twee niveaus beweegt – belast de opzichter met de uitbetaling van de arbeiders. Dit is geheel in overeenstemming met Leviticus 19,13: U mag uw naaste niet uitbuiten en hem in niets tekort doen. Wat een dagloner verdient mag u niet vasthouden tot de volgende ochtend.
Met de arbeiders van het eerste uur heeft de landeigenaar een dagloon van één denarie afgesproken, met de anderen ‘dat wat billijk is’, wat dat ook moge zijn. Tijdens de uitbetaling blijkt in alle openheid dat de laatst gekomen arbeiders de heer evenveel waard zijn als die van het eerste uur. Hij heeft alleen maar denaries te verdelen. Natuurlijk is de bewuste denarie het afgesproken dagloon. Maar omdat de parabel ons iets duidelijk wil maken over het koninkrijk van God, is deze door de heer aan alle arbeiders geschonken denarie vermoedelijk oneindig veel meer waard dan wat nodig is om één dag van te leven (vgl. 19,16.29). Augustinus is dan ook van mening dat ‘die denarie staat voor het eeuwige leven. Wie hem pas na een hele dag werken krijgt, mag dus niet mopperen op iemand die hem al na een uurtje krijgt. De een krijgt hem uitbetaald, de ander krijgt hem geschonken, maar ze krijgen allebei precies hetzelfde’ (sermo 87, blz. 496).
Jezus vertelt deze parabel niet voor niets aan zijn volgelingen van het eerste uur, aan Petrus en de overige leerlingen (19,27; vgl. 20,21). Zij kunnen geen rechten laten gelden – ‘u hebt hen gelijk gemaakt aan ons …’ zoals het verwijt letterlijk luidt (v. 12) – tegenover ‘de laatsten’, de leerlingen uit latere tijden. God is er voor hen evenzeer als voor de eersten: dat is vreugde, blijde boodschap.
Je zou die lange werkdag in navolging van Augustinus ook kunnen vergelijken met een mensenleven. Telkens weer, op elk moment van de dag, komt God op ons af en spreekt ons aan. Dat gebeurt zomaar op de ‘markt’, dat wil zeggen, dat gebeurt gewoon in het leven van alledag, in de mensen die wij ontmoeten.
Literatuur
Aurelius Augustinus, Van aangezicht tot aangezicht, vertaald en van aantekeningen voorzien door Joost van Neer e.a., Amsterdam 2004, sermo 87, 491-505.
Preekvoorbeeld
Het evangelie in een notendop
We lazen zojuist een parabel. Dat is een alledaags verhaal dat Jezus vertelt en waarin hij een boodschap verstopt.
Nu kun je veel zeggen van dit verhaal, maar echt alledaags is dit niet. Wie iets weet van arbeidsverhoudingen en loononderhandelingen, die weet dat dit verhaal alleen maar op ongeloof kan rekenen. Niet alleen slaat het nergens op dat iedereen hetzelfde krijgt, maar die baas zegt ook nog eens echt foute dingen. Bijvoorbeeld, dat het hem vrij staat om te betalen wat hij wil… Daar hoeft een directeur niet mee aan te komen. Hem staat het níet vrij en desnoods maakt het personeel hem dat wel duidelijk. Goed, misschien lagen de arbeidsverhoudingen in Jezus’ dagen wat anders, maar dan nog. Ook toen klopte dit niet.
Ja, maar wacht even… Dat wist Jezus zelf natuurlijk ook wel. Het is een parabel, zeiden we. Zou die merkwaardige uitbetaling ons mogelijk ook op het spoor kunnen zetten van wat Jezus ons wil vertellen? We gaan nog een keer luisteren en we kijken of we de toegang tot die boodschap kunnen vinden.
Er is een wijngaard die nodig geoogst moet worden. Er is een eigenaar en er zijn loonarbeiders, die zich op het plein als werkkracht aanbieden. In sommige landen gaat dat nog zo. En er is een rentmeester, die de uitbetaling verzorgt.
Die eigenaar heeft ’s morgens een groep dagloners ingehuurd en met hen een fair bedrag afgesproken. Hij ziet dat de pluk niet klaar komt, haalt nog meer mensen van het plein en zegt: ‘Met die beloning komt het wel goed.’ Die mensen hadden er niet op gerekend die dag nog iets te verdienen, dus alles wat ze krijgen is meegenomen. Dat gaat zo nog een paar keer, tot aan het eind van de dag. Dan haalt hij er nog weer arbeidskrachten bij, die pakweg een uur werken, maar ook hen belooft hij een fair loon.
Tot zover kunnen we het nog volgen, maar dan begint het. Dan moet die rentmeester diegenen die het laatst kwamen het eerst uitbetalen en hen hetzelfde loon geven als wat afgesproken was met de arbeiders van het eerste uur. En zo betaalt hij allen hetzelfde bedrag uit.
Logisch dat dit bij de werkers van het eerste uur verkeerd valt. Begrijpelijk dat ze protesteren. Maar die eigenaar reageert weer zo apart. Hij zegt: ‘Ik heb jullie toch geen onrecht gedaan. Jullie krijgen toch wat we afspraken?!’
Hij is dus barmhartig voor de laatst gekomen werkers en tegelijkertijd wil hij de eersten ook recht doen … Maar doe je zo mensen recht?
Ja, volgens Jezus wel. En eigenlijk moet er bij ons nu ook een lampje gaan branden. Wie een beetje thuis is in de Bijbel, heeft nu iets gehoord over mensen die er het eerst bij waren en mensen die het laatst kwamen. Dat zet ons op het spoor. Vaak vertelt Jezus een parabel als reactie op een gebeurtenis, als antwoord op een vraag. Dat is hier ook zo.
In het stukje hiervoor stelt Petrus Jezus een vraag: Wij hebben werkelijk van alles opgegeven om u te volgen, vanwege dat Koninkrijk van u. Wat krijgen we daarvoor nu eigenlijk terug? Typisch zo’n vraag van ons. Jezus heeft die vraag serieus beantwoord en gezegd dat Petrus en de zijnen niets te kort zullen komen. Maar, zei hij toen ook, denk er wel om: vele eersten zullen de laatsten zijn en vele laatsten de eersten.
En dát is precies wat hij met deze gelijkenis vertelt. De parabel gaat niet over arbeidsverhoudingen, maar over hoe het toegaat in het Koninkrijk van God. Daar worden geen nummertjes getrokken van wie er aan de beurt is. Daar wordt niet berekend hoeveel ieder afzonderlijk krijgt. In het Koninkrijk van God deelt de Rechtvaardige en Barmhartige zó royaal uit, dat iederéén tot zijn of haar recht kan komen.
Dat is het evangelie in een notendop: God heeft zijn kinderen allemaal even lief. Zo gaat het daar toe.
Hoor jij er van meet af aan bij? Nou als dat zo is, komt het toch wel goed met je. Dát zegt Jezus tegen Petrus en tegen ons. Maar diegenen die altijd al aan de kant staan, achteraan komen, die laat ik voorgaan, zodat zij weten dat ze in tel zijn. Het Koninkrijk van God kent geen eerste- en tweederangsburgers.
Weet u wat storend is? Die eerste arbeiders, die protesteren omdat ze ook in het Koninkrijk van God op de eerste rang willen zitten; menen dat ze daar recht op hebben...
Wat hebben we eigenlijk begrepen van Jezus? Van die woorden ‘barmhartigheid en gerechtigheid’?
De wereld van God is déze wereld, maar dan omgekeerd. Dát biedt iederéén in deze wereld een hoopvol perspectief.
Yvonne van den Akker-Savelsbergh, inleiding
Jaap de Lange, preekvoorbeeld