- Versie
- Downloaden 117
- Bestandsgrootte 93.46 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 17 augustus 2021
- Laatst geüpdatet 17 augustus 2021
12 september 2021
Vierentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 50,5-9a; Ps. 116; Jak. 2,14-18; Mar. 8,27-35 (B-jaar)
Inleiding
Jesaja 50,5-9a
Wat staat degenen die zich aan de verkondiging van Gods Woord wijden, te wachten ? (In een seculiere maatschappij is deze vraag maar al te actueel.) De eerste Schriftlezing over dit onderwerp vormt de derde van vier opvallende poëtische perikopen uit het tweede deel van het Boek Jesaja (hoofdstukken 40–55) Zij dateren van het einde van de Babylonische ballingschap 587-538. Bernhard Duhm ontdekte in 1922 hun onderlinge samenhang. Sindsdien leven zij verder onder de naam ‘Liederen van de Dienaar van JHWH’. Wie die ‘Dienaar’ is, weten we niet. Te veel kandidaten zijn als antwoord de revue gepasseerd. We kunnen daarom van ‘Het geheim van de Dienaar van JHWH’ spreken. Dit loopt vooruit op ‘Het Messiasgeheim’ in onze evangelielezing uit Marcus 8, 27-35.
Ik denk soms dat de auteurs van de Hebreeuwse tekst het antwoord op de vraag wie die ‘Dienaar’ is, met opzet open hebben gelaten. Wellicht zouden zij zo wel eens ‘de houdbaarheidsdatum’ van hun gedichten voor de toekomst veilig hebben willen stellen. Als zij de identiteit van ‘de Dienaar van JHWH’ in het midden laten, dan doen zij dat niet per ongeluk. Die schrijvers van het Oude Testament waren bepaald niet achterlijk.
De christelijke belangstelling voor deze vier ‘Liederen van de Dienaar van JHWH’ berust op citaten van deze teksten in het Nieuwe Testament (Mat. 3,17; Luc. 4,17-21; Hand. 3,13; 8,32v). Daaruit blijkt dat men door middel van een relecture in de ‘Dienaar’ een voorafbeelding van Christus is gaan zien.
Wij mogen wellicht het antwoord op de vraag ‘wie is die Dienaar/Dienares?’ eigentijds invullen aan de hand van de inhoud van deze Schriftlezing uit Jesaja. Een inventarisatie biedt het volgende beeld: de ‘Dienaar’ luistert bereidwillig naar het Woord van God, hij/zij is onwankelbaar trouw bij het doorgeven daarvan, hij lijdt rücksichtslose vervolging, hij betuigt zijn onschuld, hij blijft ondanks alle kwellingen zijn vertrouwen op God stellen, hij daagt zijn tegenstanders uit, hij is overtuigd van de smadelijke ondergang van zijn vijanden. We mogen in deze opsomming aanvinken wat wij tegenwoordig van toepassing vinden.
Marcus 8,27-35
Marcus bouwt zijn verhaal zorgvuldig op. Hij valt niet meteen met de deur in huis door álles over Jezus te vertellen. Hij houdt niet alleen ons christenen, maar ook zijn Joodse lezers scherp in het oog. Van meet af aan schildert hij Jezus als een wetsgetrouwe Jood. In de contacten van Marcus met de Joodse gemeenschap is dat natuurlijk een voortreffelijk binnenkomertje.
Het evangelie volgens Marcus telt 16 hoofdstukken. Onze Schriftlezing is genomen uit het achtste hoofdstuk. Dit hoofdstuk vormt het scharnier van het evangelie. Na het verhaal over de broodvermenigvuldiging in hoofdstuk acht verdwijnt de massa uit het zicht. Vanaf het achtste hoofdstuk gaat Jezus zijn leerlingen vertrouwd maken met de idee van een lijdende Messias. Iemand heeft ooit de eerste zeven hoofdstukken van het Marcus evangelie, een ‘lang voorwoord op het lijdensverhaal’ genoemd.
Het thema van de eerste helft van onze evangelielezing uit Marcus 8,27-35 luidt: ‘Het geheim van de Messias’. De tweede helft gaat over de consequenties daarvan. Jezus stelt dit geheim aan de orde door zijn vraag aan de leerlingen: ‘Wie zeggen jullie dat Ik ben?’ Petrus antwoordt: ‘U bent de Messias’. Jezus verbiedt op strenge toon om met iemand hierover te spreken.
Dit verbod lezen we vaker bij Marcus. Maar liefst zes keer verbiedt Jezus zijn leerlingen om over zijn ware identiteit te spreken. Vier keer na een genezingswonder (Mar. 1,44; 5,43; 7,36; 8,26) en twee keer na een openbaring aan zijn leerlingen (Mar. 8,30; 9,9). Dat spreekverbod markeert de eerste helft van het boekje van Marcus. Ook het onbegrip van de leerlingen gebruikt Marcus om de aandacht van de lezers vast te houden. Telkens nadat Jezus een gelijkenis, een parabel heeft verteld (Mar. 4,13.40; 6,50-52; 8,16-21 etc.) lezen we: ‘Begrijpen jullie het dan nog niet en ontbreekt het jullie aan inzicht? Zijn jullie zo hardleers?’ (Mar. 8,17). Opdracht tot geheimhouding en de onwetendheid van de leerlingen vormen markante stepping stones in de eerste helft van het evangelie volgens Marcus (hst. 1–8).
Dit alles bij elkaar (spreekverbod en onbegrip) noemen we tegenwoordig ‘Het Messiasgeheim’, zo gedoopt door Wilhelm Wrede, (1859-1906), in Das Messiasgeheimnis in den Evangelien (Vandenhoeck Göttingen 1901). Marcus is de eerste evangelist die gebruik maakt van geheimhouding en onwetendheid van de leerlingen als drijfveer om zijn verhaal voort te stuwen als een bruisende rivier. Waarom doet Marcus dat? Waarschijnlijk hanteert hij dit als een didactische truc. Leraren en opvoeders herkennen deze methodiek. Als je de aandacht wilt vasthouden moet je vooral geheimzinnig doen.
Maar er is méér. Marcus steunt hierbij wellicht op Jezus zelf die hoopt door dat spreekverbod te voorkomen dat de toehoorders genoegen nemen met een gedeeltelijke of onjuiste interpretatie van zijn persoon. Jezus is méér dan ‘een wonderdoener’, ánders dan ‘een nationale politieke bevrijder’. Marcus heeft zijn evangelie geschreven ‘bij het licht van de paaskaars’, dat wil zeggen ná de verrijzenis van Jezus. Hij wil dat de vraag van Jezus: ‘en wie zeggen de mensen dat ik ben’ pas aan het eind van het evangelie volledig beantwoord wordt. Pas nadat Jezus aan het kruis is gestorven en pas nadat hij is verrezen uit de dood, zijn lezers voldoende toegerust om op de juiste manier te belijden ‘U bent de Messias’. Marcus wil een geleidelijke groei van ons geloof in Jezus bevorderen. Pas nadat we het héle evangelie kennen, mogen we zeggen wie Jezus voor ons is. Dat is de bedoeling van het ‘Het Messiasgeheim’.
‘Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?’ Zo lokt Jezus het antwoord van Petrus uit: ‘U bent de Messias’. Jezus beseft meteen dat dit ogenschijnlijk goed klinkende antwoord een correctie nodig heeft. De Messias waar Petrus aan denkt, is een nationale politieke bevrijder. Aan Jezus staat een heel andere Messias voor ogen. Hij wil niet dat een oppervlakkige interpretatie van Petrus’ Messiasbelijdenis ingang vindt. Jezus legt hun een zwijgplicht op. Jezus wijst erop dat Hij veel zal moeten lijden en de dood in zal gaan, maar ook, dat Hij uit de dood zal opstaan. Petrus verzet zich tegen dit beeld van de Messias. Op zo’n Messias als Jezus voorstelt, zitten hij en de andere leerlingen helemaal niet te wachten. Petrus meent Jezus een lesje te moeten leren. Hij neemt Jezus even apart en begint hem fel terecht te wijzen.
Nu krijgt Petrus een koekje van eigen deeg. Jezus draait zich om. Een prachtig staaltje van body language. Terwijl Jezus met zijn rug naar Petrus staat, zegt hij tegen hem: ‘Ga weg, achter mij, Satan’ (dat betekent ‘Tegenstander’). ‘Je denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen willen’.
Aan het begin van Jezus’ openbare leven was Satan aanwezig door zijn bekoringen in de woestijn (Mar. 1,13). Nu, bij de aanvang van Jezus’ opgang naar Jeruzalem om er te lijden en te sterven, duikt Satan weer op, in de persoon van Petrus.
Jezus zet Petrus op zijn nummer. Petrus wordt wel weggezét als ‘Satan’ maar niet weg gestúúrd. Volgens Matteüs 16,18 zal Petrus van ‘Steen des Aanstoots’ worden tot de ‘Steenrots’ waarop de Heer zijn kerk zal bouwen. Marcus legt uit dat Petrus Jezus moet blijven volgen, maar ánders dan Petrus zelf denkt.
In het Jodendom van Jezus’ dagen impliceert ‘een rabbi volgen’ eerbiedige gehoorzaamheid en dienstvaardigheid van een leerling jegens zijn meester. De evangelisten transformeren dit ‘volgen’ op een aantal punten. Niet de leerling kiest zijn meester, maar Jezus kiest zijn leerlingen. Volgelingen van Jezus zijn méér dan toehoorders. Ze zijn medewerkers, getuigen van het koninkrijk van God. Ze hechten zich niet slechts aan de léér van de meester maar vereenzelvigen zich met zijn persóón. Een echte leerling volgt Jezus in zijn zelfverloochening, in het wegcijferen van zichzelf. Dat is de binnenkant van de navolging van Jezus. ‘Je kruis opnemen’ is de buitenkant. Het kan zelfs inhouden dat jij je leven riskeert omwille van Jezus en zijn evangelie. Het bestaan van een leerling van Jezus wordt gedefinieerd door het leven van zijn Meester in al zijn facetten, tot de dood toe.
Om dit alles gelovig te aanvaarden hebben wij de terechtwijzing nodig die Jezus aan Petrus geeft, (‘Je denkt niet aan wat God wil, maar alleen wat de mensen willen’), maar dan omgekeerd. Wij dienen te denken aan wat God wil, en niet aan wat mensen willen. Jezus onderstreept deze gedachte met de paradox: ‘Wie zijn leven wil behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij en het evangelie, zal het behouden.’ Door deze omkering van alle waarden reikt Jezus de sleutel aan voor een goed begrip van onze Schriftlezing.
Deze totale inzet van een leerling van Messias Jezus in dienst van Gods Woord klinkt als een echo op het lot van ‘de Dienaar van JHWH’ in onze eerste Schriftlezing uit Jesaja.
Preekvoorbeeld
We hebben waarschijnlijk allemaal reeds iemand van onze familie of vrienden door de dood verloren. Je hebt hem of haar goed gekend. Maar toch, tijdens de begrafenis of nadien begint het voor jou pas door te dringen wie die mens is geweest, en gaat er iets oplichten van het mysterie dat hij of zij in zich droeg. Dat is blijkbaar ook de ervaring van de apostelen geweest: geruime tijd waren ze intens met Jezus samen, hoorden, zagen ze hem, praatten ze met hem. En toch…Het is slechts na zijn verrijzenis (een uitzonderlijk gebeuren!) dat de volle betekenis van zijn persoon en zijn leven tot hen doordringen.
Als Jezus vraagt: Wie zeggen de mensen dat ik ben? dan antwoordt Petrus: Gij zijt de Messias. En dat is een correct antwoord. Maar elk woord is als een doos: je moet ze eerst openen om te weten wat er in zit. Zo ook met het woord ‘Messias’. Petrus droomt blijkbaar van een nationalistisch-politieke bevrijder, langs waar hij de ladder van de roem kan beklimmen om eer en rijkdom te verwerven. Terwijl Jezus zich terugvindt in de figuur van de eerste lezing uit de profeet Jesaja: iemand die zal moeten lijden en door de religieuze overheid verworpen worden. En hier botst het serieus: zo erg dat Jezus de duivel vermoedt in de persoon van Petrus: ‘Ga weg, satan’, zegt hij heel brutaal. Dezelfde duivel die hem in de woestijn tot driemaal kwam bekoren. Maar het is ook diezelfde Petrus die door Jezus ergens in het evangelie van Matteüs ‘steenrots’ werd genoemd en nu ‘steen des aanstoots’ wordt.
Jezus heeft dikwijls pogingen gedaan om Petrus en zijn gezellen tot andere inzichten te brengen omtrent de Messias en zijn bevrijding. Bij verschillende gelegenheden heeft hij zijn leerlingen getest: ‘Begrijpt ge het dan nog niet? Zijn jullie zo hardleers.’ Maar zelfs op het laatste moment, tijdens Jezus’ arrestatie in de Hof van Olijven, slaan ze allen op de vlucht en laten hem in de steek. Zelfs Petrus zal zich tot driemaal toe distantiëren van Jezus: ‘Ik ken die man helemaal niet’. Zelfs op Pasen konden ze de vrouwen nog altijd niet geloven dat Jezus uit de dood verrezen was. Pas met Pinksteren durfden ze ermee naar buiten komen en dan vraag je je af: wat is er met die bange mannen gebeurd? Wat voor proces hebben zij doorgemaakt? Want plots word je getroffen door hun vrijmoedigheid van spreken.
De vraag die Jezus ons vandaag stelt blijft interessant en belangrijk ook in deze tijd. Ik herhaal ze even: Wie zeggen de mensen dat ik ben? Wie zeg jij dat ik ben? En hij verlangt van ons een persoonlijk antwoord. Geen antwoord uit de vroegere catechismus, dat we waarschijnlijk toch niet meer kennen. Wie is die Jezus voor jou vandaag? Ik wil de vraag nog even verduidelijken. Je kan iemand vragen wie hij voor jou is. Het kan zijn dat hij antwoordt: ik ben jouw collega op het werk. Of: ik ben jouw beste vriend. Of: ik ben jouw man. En het is duidelijk: elk antwoord zal het soort relatie bepalen die jij beleeft met die ander. Het soort relatie die je uitspreekt zal vanzelfsprekend ook je gedrag bepalen. Zeg ik: jij bent mijn man, mijn vrouw: elk antwoord heeft consequenties, gevolgen voor de manier waarop ik handel. Het zal bepalen wat ik doe of weiger te doen.
Het antwoord dat ik Jezus vandaag geef zal dus blijkbaar te maken hebben met de manier waarop ik al of niet met Hem omga en mij gedraag. Daarom zegt Jezus onmiddellijk in het evangelie van vandaag: ‘Wie mijn volgeling wil zijn moet mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen.’ Deze woorden gaan lijnrecht in tegen de ideeën en opvattingen van Petrus. Misschien bots ik er zelf ook hard op. Het moet ons niet verwonderen dat de eerste apostelen zoveel moeite hebben gehad met Jezus’ zienswijze. Het mag ons een troost zijn. Het is pas na Pasen dat ze Hem echt zijn gaan volgen: ze hadden door wie hij was en wat zijn zending inhield. En ze gingen ervoor. Je kan je afvragen: wat heeft hen uiteindelijk geholpen om te kiezen voor zijn boodschap? Wat kan ons helpen om de keuze of een nieuwe keuze te maken? Waarschijnlijk zijn de apostelen terug gaan denken aan de manier waarop Jezus rondging, welke indruk hij op het gewone volk maakte, hoe er nieuwe hoop ontstond waar hij sprak, hoe mensen hem probeerden aan te raken, hoe zij stilaan gingen zien hoe er vrede van hem uitging, ondanks de weerstand en de dreiging die rond hem groeide. Ook wij kunnen het af en toe stil maken om het evangelie te lezen en hem beter te leren kennen. Wij kunnen opnieuw zijn volgeling worden als wij hem aan het werk laten in onze talenten, onze tijd, ons mede-lijden, onze centen. Op die manier krijgt zijn rijk vandaag vorm en gestalte in onze wereld die zo hongert naar vrede en gerechtigheid. Ik denk daarbij vooral aan onze jonge mensen: wie wil er mee een plek bouwen waar zij deze boodschap op het spoor komen en kunnen hopen op een beter en zinvol bestaan? Wellicht voelen we nadien iets van diepe vrede in ons hart, zoals we voordien zelden geproefd hebben. Ik wens het ons allen.
inleiding dr. Jan C.M. Holman SVD
preekvoorbeeld Bob Van Laer OFM