- Versie
- Downloaden 319
- Bestandsgrootte 301.28 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
15 september 2019
Vierentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Ex. 32,7-11.13-14; Ps. 51; 1 Tim. 1,12-17; Luc. 15,1-(10)32 (C-jaar)
Inleiding
Exodus 32,7-14
De lezing uit Exodus vertelt dat Mozes boven op de berg al geïnformeerd werd over wat er beneden in het kamp gebeurde. ‘Ga terug naar beneden, want jouw volk, dat jij uit Egypte geleid hebt…’ De Heer spreekt niet over míjn volk maar over jóuw volk. Hij distantieert zich van het volk, of wellicht beter gezegd, het volk is door zijn doen Gods volk niet meer. Het heeft het ergste gedaan wat het kon doen, het verbond dat de Heer met hen aangegaan is, verbreken. Het verbond dat hen uit de slavernij bevrijdde en toekomst gaf, hebben ze laten vallen. Waarom? Uit ongeduld? Was het hun verlangen naar zekerheid, naar een god die zichtbaar en tastbaar is?
De Heer zelf noemt het hardnekkigheid. Wanneer iemand teruggeroepen wordt draait hij zijn hoofd en zichzelf om. Maar dit volk niet. Het houdt zijn nek stijf en gaat zijn eigen weg. ‘Maak ons een god die voor ons uit kan gaan,’ eisten ze van Aäron (Ex. 32,2). Een zelfgemaakte god zullen ze alleen maar op hun schouders kunnen dragen of op een lastdier laten meezeulen, terwijl de Heer van plan is het volk zelf te dragen en toekomst te geven (vgl. Jes. 46,1-4). Maar met dit volk is niks te beginnen.
‘Laat me begaan, dan kan ik hen in mijn brandende toorn vernietigen, maar uit jou zal ik een groot volk maken’. ‘Laat me begaan.’ Die woorden klinken als een vraag om toestemming, en nodigen Mozes uit tussenbeide te komen. Hij probeert de Heer milder te stemmen door vragen te stellen: Wat zal Egypte zeggen over een God die zijn eigen volk laat omkomen? En wilt u dan uw toorn laten woeden tegen uw volk dat u met grote macht uit Egypte bevrijd hebt?
Mozes neemt het op voor zijn volk, en wijst de Heer erop dat het zijn eigen volk is, kinderen van de belofte. Hij herinnert de Heer aan het begin dat hij met Abraham, Isaak en Israël gemaakt heeft, en de belofte aan hen gedaan van een rijk nageslacht en een land om er te wonen, en dat zou voor altijd zijn.
Het is treffend hoe Mozes het voor zijn volk opneemt. Een nieuw begin met hem alleen is niet aan de orde, want dat zou betekenen dat de Heer zijn belofte niet houdt. Hij houdt hem daarom zijn eigen belofte voor, en brengt hem er zo toe van het onheil waarmee hij dreigde af te zien, en een doorstart te maken, een nieuw begin. Dat doet vergeving. Ze maakt los wat vast gelopen is, en maakt toekomst mogelijk.
Dit verhaal staat in een context van traditiegegevens die anders gekleurd zijn. Daarin komt naar voren dat Mozes het opneemt voor zijn volk en om vergeving vraagt (Ex 32,32), maar we krijgen ook een ander gezicht van Mozes te zien: Mozes die verbolgen wordt wanneer hij ziet wat er in het kamp gebeurt, en door Aäron tot bedaren gebracht moet worden. Mozes die als een strenge leider het volk wil zuiveren. Hij plaatst allen voor de keus vóór of tegen JHWH. De Levieten komen bij hem staan en krijgen de opdracht om met harde hand de zuivering uit te voeren (32,19-29). Het hoofdstuk eindigt ook met de mededeling dat God het volk zal straffen omdat het een stierkalf gemaakt heeft.
Deze traditiegegevens bij elkaar roepen de vraag op: gaan barmhartigheid en vergeving gepaard met straf en vergelding? Wat zegt het evangelie hierover?
Psalm 51
Deze psalm is een gebed om ontferming en vergeving. De bidder doet een beroep op Gods liefde en barmhartigheid (v. 2), op Gods woord dat rechtvaardig is (v. 6), en zijn gerechtigheid die uit de dood redt en bestaan geeft (v. 16). De bidder smeekt God hem te reinigen van alle zonden en schuld, die hij zich volledig bewust is, en die hem van jongs af al aankleefde.
Met een gebroken geest en een vermorzeld hart (v. 19) keert hij zich tot God, en bidt al zijn zonden weg te nemen, weg te wassen, teniet te doen. Zonde is wat je relaties met God, met je medemensen, en met jezelf kapot maakt. De breuken die ontstaan zijn, moeten worden geheeld, de verbondenheid hersteld. Daarom: ‘stoot mij niet weg van uw Aanschijn, neem uw heilige Geest niet van mij weg’ (v. 13). Integendeel: ‘schenk mij een zuiver hart, een nieuwe standvastige geest in mijn binnenste’ (v. 12).
Waar hij vooral naar uitziet en om bidt is de vreugde die vergeving meebrengt. Dat komt telkens in zijn bede terug: Laat mij tonen van blijdschap en vreugde horen: u hebt mij gebroken, laat mij ook juichen (v. 10); red mij, geef mij de vreugde van vroeger (v. 14); ik zal juichen om uw gerechtigheid (v. 16); open mijn lippen, Heer, en mijn mond zal uw lof verkondigen (v. 17).
Wie naast de psalmist gaat staan en met hem om vergeving en vreugde bidt, zal dat met nog meer vertrouwen doen wanneer hij het evangelie van deze zondag kent.
1 Timoteüs 1,12-17
Zie A.B. Merz, ‘Pseudo-Paulus stelt voor altijd orde op zaken’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 69-79.
Lucas 15,1-32
De drie gelijkenissen die de evangelielezing vormen, hebben hun uitgangspunt in de omgang van Jezus met tollenaars en zondaars, waaraan Farizeeën en schriftgeleerden zich ergeren. Voor hen was het onmogelijk met zondaars en tollenaars om te gaan. Alleen wanneer zij zich duidelijk bekeerden, gepaard met vasten en boeten, dan zou hun houding kunnen veranderen. Maar de tollenaars en zondaars gaan allemaal naar Jezus toe om naar hem te luisteren. Hij ging met hen aan tafel. Dat betekent voor hen vergeving, er weer bij horen, opgenomen in wat Jezus als messias brengt: het koninkrijk van God. Bij het binnengaan ervan gaan zij de schriftgeleerden en Farizeeën voor (Mat. 21,31 en Luc.7, 29v).
Jezus vertelt het in gelijkenissen waarin vreugde de boventoon voert. De vreugde van het vinden. Lucas, die altijd aandacht heeft voor de plaats van vrouwen in het evangelie, laat op de gelijkenis van de herder met honderd schapen waarvan hij er een mist, de gelijkenis volgen met een vrouw die tien drachmen had en er een is kwijtgeraakt.
Beiden hebben er alles voor over om het verlorene terug te vinden. Daarmee komt in beeld hoe belangrijk en waardevol Jezus mensen vindt die de weg kwijtgeraakt zijn en verloren lopen, en hoe groot Gods vreugde om hun terugkeer.
In de eerste twee gelijkenissen zijn het de herder en de vrouw die op zoek gaan naar het verlorene, in de gelijkenis van de vader en zijn twee zonen, is het de jongste zoon die zelf opstaat en naar zijn vader terugkeert.
Opmerkelijk is de grote vrijheid die de vader aan zijn zonen geeft. Hij doet wat de jongste vraagt en geeft alle ruimte om zijn weg te gaan. En wanneer deze in een dieptepunt belandt, alles kwijt geraakt is, niet alleen de erfenis die hij opgeëist en opgesnoept heeft, maar ook zichzelf kwijt is, zijn gevoel van eigenwaarde heeft verloren – ‘ik ben niet meer waard uw zoon te heten’ – dan komt er een keerpunt in zijn leven, hij komt tot zichzelf, en blijft er niet bij zitten.
Twee keer wordt er van hem gezegd dat hij zal opstaan en naar zijn vader zal gaan. Zijn vader blijkt al op de uitkijk te staan, en komt hem tegemoet. En wat de jongste niet verwacht heeft, gebeurt. Hij krijgt niet eens de kans de degradatie die hij voor wilde stellen, ter sprake te brengen. Hij wordt meteen helemaal als zoon geaccepteerd, en in zijn vroegere relatie hersteld. Feest, ‘want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, was verloren en is teruggevonden.’
Een vreugdevolle boodschap voor allen die zich in de jongste zoon herkennen. Wat er ook gebeurd is in je leven, er is altijd een terug. Gun je dat een ander ook? Dat is de vraag die zijn oudere broer oproept.
Misschien herkennen we ons in zijn ergernis! Zal hij naar binnen gaan en delen in de vreugde? Het antwoord op deze vraag geeft Jezus in de gelijkenis niet. Die moet van de hoorders komen tot wie hij zich richt, van Farizeeën en schriftgeleerden, en al wie de gelijkenis hoort.
De oudste zoon wordt woedend. Hij distantieert zich van het gebeuren. Hij beschouwt de jongste niet meer als zijn broer en heeft het over ‘die zoon van u’. Zijn vader spreekt hij ook nergens als vader aan. De relaties met zijn vader en zijn broer haperen heel erg.
Zullen ze nog weer goed komen? Zal hij zijn broer weer als broer erkennen en op uitnodiging van de vader ingaan en het feest meevieren, het feest van barmhartigheid?
Waarom zo kwaad? De oudste voelde zich tekort gedaan. Voor hem die als een slaaf trouw bleef, was er nooit een bokje om met zijn vrienden feest te vieren. Dat is toch eigenlijk niet rechtvaardig. Er moet recht gedaan worden!
In ons bestel is de volgorde meestal: aanklacht, erkenning van schuld, schadevergoeding, vergelding, straf... en dan vergeving, barmhartigheid misschien! Van de gelijkenis leer ik dat barmhartigheid niet op het einde komt, maar van het begin af meespeelt. Barmhartigheid die recht doet. Net zoals de liefde gaat barmhartigheid altijd gepaard met gerechtigheid. Zij zijn twee kanten van dezelfde medaille.
Iemand die Gods barmhartigheid ervaart zoals de jongste zoon, wordt een ander mens en zal alles doen om het onrecht dat hij aangericht heeft weer goed maken. Gerechtigheid houdt de zorg in dat alles op de juiste plaats komt, dat je de relaties goed maakt, de ander geeft wat hij nodig heeft om te bestaan en toekomst te hebben. Gerechtigheid voor de slachtoffers. Gerechtigheid ook voor de daders.
De realisering ervan kan met veel moeite en pijn gepaard gaan, toch is gerechtigheid nooit een straf of vergelding, veel meer een bevrijding. Ze maakt mogelijk dat allen weer verder kunnen en toekomst hebben.
Gerechtigheid in overvloed! De jongste zoon was van plan tegen zijn vader te zeggen ‘neem mij aan als een van uw dagloners’, maar zijn vader herstelt hem in zijn relatie, en accepteert hem volledig als zijn zoon. Barmhartigheid gepaard gaande met overvloedige gerechtigheid, kun je zeggen. Die is er ook voor de oudste zoon, alleen had hij het niet door. Hij zag zichzelf als de gehoorzame die alles deed wat hem opgedragen werd, en voelt zich nu tekort gedaan. Maar nu wordt hij ook geroepen om een echte zoon van zijn vader te worden die hem in alles laat delen ‘alles wat van mij is, is van jou’. Wat wil hij nog meer! Overvloedige gerechtigheid.
De vader is een feest begonnen voor zijn jongste. Als de oudste mee naar binnengaat en feest mee viert, dan wordt het, kun je zeggen, een dubbel feest, want ook de oudste zoon is dan van dood weer levend geworden, was kwijtgeraakt en is op het feest terug te vinden.
‘Weest barmhartig zoals jullie hemelse Vader barmhartig is’, zegt Jezus in zijn veldrede (Luc. 6,36).
Wij blijken soms ver van de goddelijke barmhartigheid verwijderd te zijn, en juist bij verharding van de rechtspraktijk en de discussie erover, waar de kerk ook helemaal bij betrokken is, mag en moet de boodschap van Gods barmhartigheid die recht doet, gehoord worden – des te luider!
Preekvoorbeeld
Als het visioen verdwijnt, verwildert het volk (Spreuken 29,18)
Mozes, die dacht dat het geloof van het Joodse volk
in God, hun bevrijder, al stevig gegrond was,
komt van een koude kermis thuis.
Terwijl hij boven op de berg de contouren
van de nieuwe samenleving in steen beitelde,
kreeg het volk van God andere ideeën.
Van de tien kernwaarden, die in iedere ziel van het volk Gods
onuitwisbaar zouden worden gegrift,
dwaalde het volk – nog voordat ze ervan hoorde – al af.
Het werk van Mozes boven op de berg,
lijkt vergeefse moeite te zijn geweest.
Het volk van Israël – en alle afzonderlijke leden daarvan –
hebben in korte tijd al veel meegemaakt.
Ze zagen wonderlijke tekenen,
vierden hun eerste Pesach,
gingen droogvoets door de zee.
Maar het allerbelangrijkste gebeurde bij hen van binnen:
ze hervonden hun ziel,
werden weer mens,
geen slaaf meer, maar vrij.
Werden weer mensen met een ziel, die er toe doet,
werden mensen met een ziel waarbinnen hun God kon herleven.
Niet meer alleen de God van hun voorvaderen, Abraham, Isaak en Jakob
maar ook hun God, die er voor elk van hen persoonlijk is.
Met ieder van hen meetrekt – stap voor stap – door de woestijn,
op weg naar het land van belofte,
daar ligt hun toekomstige leven
samen, als Gods volk.
Maar beneden in het tentenkamp blijkt
het visioen van het beloofde land,
dat hen op weg deed gaan,
en hun pas herwonnen geloof in de God van Abraham, Isaak en Jakob
en daarmee ook in hun eigen God,
nog niet zo stevig verankerd als gedacht.
Hun ziel moet nog wennen aan het ongewisse
en verlangt terug naar het ordelijke Egypte,
met zijn vast omschreven goden.
Ze wachtten eerst nog geduldig, daar aan de voet van de Horeb.
Maar na veertig lange dagen
lijkt het of hun geestelijk leider, Mozes,
in de mistige wolken boven op de berg te zijn opgegaan.
Het visioen vervaagt, hun ziel verduistert
zonder leider, zonder voeding voor hun ziel
keert het volk terug naar het voor hen vertrouwde en bekende.
Ze willen een God, gemaakt van door hen zelf bij elkaar gebracht goud,
want zo is het een God die je kan aanraken en tastbaar is.
Ze willen een God naar praktische, menselijke maat.
Ze willen een God die je in ruil voor een offer, voorspoed en geluk geeft.
Ze willen geen God, die met je meetrekt op je weg
maar een onbewogen God, die je op een stevig voetstuk kunt zetten.
Het is een bijzonder verhaal dat we vandaag horen,
want ook God zelf, lijkt zijn visioen te hebben verloren.
Zijn visioen van een eigen volk, dat hem op de eerste plaats zet
dat zielsveel van hem houdt, zoals een kind van zijn vader.
Maar zijn plaats is ingenomen!
Het gouden stierkalf, door mensenhanden gemaakt,
roept dan ook zijn goddelijke toorn op.
Als God over het volk praat, is het ineens niet meer Gods volk,
maar nog enkel Mozes’ volk.
Mozes moet als het ware God weer bij zijn eigen ziel brengen
en weer in herinnering roepen,
dat het Joodse volk wel degelijk zijn volk is.
Mozes is degene die vraagt of God zijn hand over zijn hart wil strijken.
Mozes breekt een lans voor zijn volk dat nog als een kind is.
Mozes ziet dat de ziel van Gods volk nog klein en kwetsbaar is.
Maar toch, echt wel volk van God.
Hij brengt God zijn eigen visioen weer in herinnering
en gelukkig... God laat ‘het verwilderde’ idee van vernietiging varen.
‘Als het visioen verdwijnt, verwildert het volk’
In het Evangelie gaat ook een visioen teloor.
We horen over een vader die twee zoons heeft:
Hij heeft zijn zoons met liefde gevormd naar zijn beeld en gelijkenis,
hun waarden meegegeven als barmhartigheid en recht,
die zijn leven kenmerken en kwaliteit geven.
Op verzoek van een van de twee zoons, verdeelt hij zijn erfenis.
Heeft u er wel eens aan gedacht,
dat deze erfenis niet alleen uit geld heeft bestaan?
Maar dat in die erfenis ook de ziel en zaligheid van de vader opgesloten zit?
De erfenis die hij met al zijn liefde geplant heeft
in het hart en de ziel van zijn twee zoons.
De oudste zoon blijft braaf thuis en doet plichtsgetrouw zijn taken.
Hij doet zijn werk, maar een vertrouwensband hebben vader en zoon niet.
Er wordt nog maar weinig gepraat, ja over het werk en het weer,
maar geen delen van wat er zich in je binnenste afspeelt.
Je zou kunnen zeggen dat de oudste zoon zijn ziel heeft afgesloten.
De jongste zoon verkwist zijn vaders erfenis, jaagt niet alleen zijn geld erdoorheen
maar verkwanselt ook alles waarmee hij is grootgebracht.
Wat een teloorgang... drank, vrouwen, vervreemding...
In onze tijd zou de jongste zoon misschien
voor een goed betaald, maar harteloos beroep gaan,
verre vakanties hebben, luxe feestjes vieren, fanatiek sporten,
of zich bezig houden met nog andere dingen,
die de leegte in je ziel uiteindelijk niet blijken te kunnen vullen.
Als deze jongste zoon zich dan uiteindelijk tussen de varkens bevindt,
totaal vervreemd, bijna zelf tot een dier geworden, zonder ziel,
realiseert hij zich wat hij heeft verloren!
Hij leeft niet meer vanuit het visioen van zijn vader,
dat gekenmerkt wordt door liefde, barmhartigheid, geduld en recht.
Hij voelt het tot in zijn diepste wezen:
hij is door alles wat hij heeft gedaan, beslist geen zoon meer van zijn vader.
Hij lijkt zelfs helemaal niet meer op zijn vader!
Nee, die gelijkenis is verloren gegaan.
Op zijn hoogst zou hij nog een dagloner kunnen zijn,
die alleen voor een dag werk heeft en dus aan de genade van anderen is overgeleverd.
Maar de vader, die is nog steeds de vader die hij altijd was
hij houdt van zijn beiden zonen, ook al gingen ze allebei hun eigen weg.
Elke dag hoopt hij dat ze hun ziel bewaren, dat ze niet verloren gaan.
Over zijn jongste zoon maakt hij zich het meeste zorgen,
want de oudste bevindt zich gelukkig nog in het ouderlijk huis.
Hij gelooft ook, dat wat hij in zijn jongste heeft neergelegd,
niet helemaal verdwenen kan zijn.
Daarom staat hij elke dag op de uitkijk!
Zijn zoon zal echt – vroeg of later – zijn ziel hervinden.
Wat een vreugde! Wat verloren was is teruggevonden.
Hij omarmt zijn jongste zoon vol barmhartigheid.
Zijn visioen is niet teloor gegaan,
maar heeft uiteindelijk gewonnen.
In de vader en in de jongste zoon!
En nu maar hopen dat de oudste zoon ook echt wil komen meevieren.
Dat ook in hem de liefde en barmhartigheid
voor zijn broer en voor zijn vader het wint.
Want ‘wat van de vader was, is ook van hem’.
Vaders erfenis ligt ook in deze oudste zoon besloten.
Gods erfenis
in ons allemaal neergelegd
in onze ziel, die ons tot zijn mensen maakt.
Een ziel die helaas ook kwetsbaar is,
maar al te vaak vervreemd raakt
omdat we een ander visioen kiezen om voor te leven,
dan het visioen dat God voor ogen heeft.
Dat we het niet laten gebeuren!
Dat niet alleen zijn twee zonen,
maar wij allemaal onze ziel behouden
gevuld met liefde en barmhartigheid.
en als de verwildering mogelijk al heeft toegeslagen...
dat we onszelf weer hervinden!
inleiding drs. Nol Sales;
preekvoorbeeld drs. Ellie Keller-Hoonhout