- Versie
- Downloaden 45
- Bestandsgrootte 296.72 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
15 september 2013
Vierentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Ex. 32,7-11.13-14; Ps. 51; 1 Tim. 1,12-17; Luc. 15,1-(10)32 (C-jaar)
Inleiding
Op deze zondag durft de kerk het aan om het hele hoofdstuk 15 van het Lucasevangelie in de liturgie op te nemen. Men kan zich ook beperken tot de eerste tien verzen en de parabel van de verloren zoon/barmhartige vader laten schieten. De verloren zoon kwam immers al in de veertigdagentijd voorbij (de vierde zondag van het C-jaar). Het is meer dan de moeite waard om het hele hoofdstuk te lezen, dat qua compositie en thematiek één geheel vormt.
Lucas 15,1-32
Drie gelijkenissen vertelt Jezus rond verliezen en vinden, of preciezer verloren raken en teruggevonden worden. De setting van de gelijkenissen is van belang. Jezus is in het gezelschap van tollenaars en zondaars die naar hem willen luisteren. Farizeeën en schriftgeleerden hebben er moeite mee dat Jezus zondaars ontvangt en met hen eet. Middels de gelijkenissen wil Jezus aangegeven waarom hij de omgang en het gesprek met de zondaars niet schuwt.
De eerste twee gelijkenissen vertellen op bijna parallelle wijzen over het verliezen van één schaap/zilverstuk en de moeite die er gedaan wordt om het terug te vinden. Het terugvinden van schaap/zilverstuk leidt tot grote vreugde. Zo zal er in de hemel ook vreugde zijn bij de bekering van één zondaar. Eigenlijk zou Jezus het hier bij hebben kunnen laten: Hij zoekt het contact met tollenaars om hen terug te halen, tot bekering aan te zetten. Toch laat Jezus er een gelijkenis op volgen die niet zo schematisch is als de twee eerste en zich als een klein verhaal (drama) ontvouwt en waarin het schema van de vorige gelijkenissen (verliezen-terugvinden-vreugde) op een subtiele wijze terugkeert.
Een man verdeelt zijn vermogen onder zijn twee zonen op vraag van de jongste. Deze gang van zaken was absoluut niet gangbaar. De vraag van de jongste is ongehoord, maar de reactie van de vader des te meer. Hij geeft zijn bezit weg aan zijn zoon. Wellicht is hier al in het verhaal de gelijkenis van de vader met de Vader werkzaam. God gunt ons een ongehoorde vrijheid. De jongste zoon draait zijn te gelde gemaakte bezit er echter snel door. De lectionariumvertaling vermeldt: ‘Hij verkwistte zijn bezit in een losbandig leven.’ Verkwisten kan hier ook rondstrooien, royaal uitgeven betekenen; het weinig gebruikte ‘losbandig’ heeft als letterlijke betekenis: reddeloos. Later in het verhaal geeft de oudste zoon hiervan zijn eigen interpretatie: ‘verbrast met slechte vrouwen.’ De jongste zoon komt zonder geld te zitten en een hongersnood maakt dat hij werkelijk gebrek gaat lijden en varkenshoeder wordt. Hij had het varkensvoer wel willen eten. De vernedering voor een jood kan bijna niet groter zijn.
Nu in het diepst van zijn nood voltrekt zich een omslag: ‘Hij komt tot nadenken’. Is het bekering of zijn laatst mogelijke redding? Hij gebruikt in ieder geval grote woorden, die overigens passen bij zijn ongehoorde vraag om de erfenis al voor het overlijden van zijn vader te mogen ontvangen. Daarbij verwijdt hij het perspectief: ‘Vader, ik heb misdaan (gezondigd) tegen de hemel en tegen u’. Zonde ziet in de misstap tegen anderen ook een misstap tegen God. Hoe vanzelfsprekend het ook lijkt, toch is het in de gelijkenis niet duidelijk wat er met de zonde bedoeld wordt. Het weggaan bij zijn vader? Het verkwisten van het familiebezit?
Pas vanuit de band tussen vader en de Vader lijkt het begrijpelijk als we zonde interpreteren als het doorsnijden van de band met God. De ontvangst door zijn vader wordt op bijzondere wijze omschreven: 1. Hij ziet hem al vanuit de verte (staat dus op de uitkijk). 2. Hij is door ontferming bewogen (het raakt hem in het hart). 3. Hij snelt op hem toe. 4. Hij valt hem om de hals. 5. Hij kust hem hartelijk. De vader zegt niets. Geen vermanende woorden, maar liefdevolle ontferming. Hij ziet, is aangedaan en doet. Dezelfde houding zien we ook in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan en ook hier zijn de kernwoorden: zien en ontfermen, gevolgd door een handeling die bij de situatie past (Luc. 15,33). Het is niet voor niets dat men tegenwoordig als titel voor deze gelijkenis vaak ‘de barmhartige vader’ verkiest boven ‘de verloren zoon’. Even probeert de zoon te beginnen met zijn ‘ingestudeerde tekst’, maar de vader door ontferming bewogen, neemt het weer over en gelast een feest ter ere van de terugkomst van de zoon.
Hier zien we een directe link met de eerst gelijkenissen over het verloren schaap en het zoekgeraakte zilverstuk: gedeelde vreugde over het teruggevondene. Maar er zijn ook verschillen: de zoon komt op eigen initiatief terug zoals hij ook gegaan is. Hoewel de vader zielsveel naar hem verlangt, respecteert hij (Hij!) zijn vrijheid. Daarnaast benoemt hij de terugkomst als een overgang van dood naar leven. Het feest wordt groots gevierd: de berooide zoon krijgt het mooiste kleed, een ring aan zijn vinger en sandalen aan zijn voeten. Het gemeste kalf wordt geslacht.
Nu wisselt het perspectief van de jongste naar de oudste zoon. Bij zijn terugkeer van het werk op het land hoort hij het feestgedruis. Een knecht vertelt hem over de thuiskomst van zijn broer. Kwaad weigert hij naar binnen te gaan. Zijn vader komt naar hem toe. Voor de feestzaal ontspint zich een dialoog waarmee de gelijkenis ook eindigt. Letterlijk blijven we met de oudste zoon op de drempel staan in het ongewisse of hij naar binnen gaat. Daarmee wordt de vraag ook op onszelf betrokken. Nemen wij de uitnodiging van het feest van de Vader aan? De oudste zoon is boos omdat hij ondanks zijn goede gedrag – ‘nooit heb ik uw geboden overtreden’ – geen feest heeft gehad. De vader vertelt hem dat alles al van hem ís. Blijkbaar heeft hij zich dit niet gerealiseerd. En er moet feest zijn omdat de zoon weer terug is, levend geworden is.
Spannend is de manier waarop de familieverhoudingen benoemd worden: waar de oudste zoon zijn broer tegenover zijn vader betitelt als ‘die zoon van u’, antwoordt de vader dit met ‘die broer van je’. De oudste wil hem niet als broer zien, terwijl de vader hem juist als broer wil laten delen in de feestvreugde om de terugkomst.
De drie gelijkenissen vertellen telkens de hemelse bekering over de terugkeer/bekering van mensen die gezondigd hebben/afgedwaald zijn. Door het motief van de oudste en jongste zoon is er in de uitleg al vroeg ook een gelijkenis tussen het Joodse volk (de oudste zoon) en de nieuwe gelovigen/de kerk (de jongste zoon gezien). Daarmee wordt de context van de gelijkenis te ver opgerekt: oudste en jongste zoon zijn twee posities die steeds kunnen wisselen. God blijft naar mensen uitkijken, ook als ze hem uit het oog verloren zijn. Vanuit de positie van de oudste zoon zouden we ons de vraag kunnen stellen hoe wij omgaan met mensen die ‘afgedwaald’ zijn. Hoe gastvrij zijn wij als geloofsgemeenschap, als kerk, in ons persoonlijk leven?
Exodus 32,7-11.13-14
De eerste lezing neemt het thema van de afdwaling en afvalligheid op. Vlak nadat Mozes de Tien Woorden ontvangen heeft, maakt het volk een afgodsbeeld en aanbidt het. God wil het volk vernietigen, maar ziet er op voorspraak van Mozes van af. In de vergelijking lijken we hier de toornige God van het Oude Testament tegenover de genadige God (de vader in de gelijkenis) te zien. Afgezien van ons geloof dat de God van het Oude Testament de God van het Nieuwe Testament is, zijn hier zowel in de evangeliën als ook in het Oude Testament tal van plaatsen aan te wijzen waar dit beeld naar beide kanten genuanceerd wordt. Zo wordt in de gelijkenis van de arme Lazarus en de rijke gesproken over een onoverbrugbare kloof. De rijke kan niet meer gered worden (Luc. 16,26). En in Exodus openbaart God zich als de God Die er-zal-zijn (Ex. 3,14) en die ‘barmhartig is, medelijdend, lankmoedig, groot in liefde en trouw’ (Ex. 34,6).
Preekvoorbeeld
Bij het horen van het evangelie moest ik denken aan het verhaal van Franciscus, die staande voor de bisschop Assisi al zijn kleren uittrekt en aan zijn woedende vader teruggeeft. Zich op symbolische wijze van zijn erfenis ontdoet om een nieuw leven te kunnen gaan leiden.
En dan zie ik ze voor me. Drie zonen, die alle drie een verschillende relatie tot hun vader hebben: de twee zonen uit het evangelie en Franciscus. Bij alle drie zou je kunnen spreken van een crisissituatie. En bij alle drie is er sprake van een erfdeel, dat een belangrijke rol speelt.
Franciscus heeft het als ridder niet gehaald. Is in de gevangenis terechtgekomen en weet daarna niet meer waar hij het moet zoeken. Ridder worden zit er niet meer in. Hij verkoopt zijn paard en kostbare kleren en gooit het geld achteloos weg. Hij gaat zo ver dat hij van alles afstand doet en zich naakt onder de hoede van de bisschop stelt. Tot woede van zijn vader. Maar in dit afstand doen ontstaat ruimte. Ruimte om een nieuw leven te beginnen. Een leven dat niet gebaseerd is op eer en roem. Hij vertrouwt zich toe aan God, aan de barmhartigheid van God, die hij liever wil dienen dan zijn eigen onbarmhartige vader. Zo krijgt hij ruimte om vrij rond te kijken en te ontdekken wat voor goddelijke kracht er in de mens en in de schepping leeft. Om zich daaraan te geven. Zijn erfdeel is de aanwezigheid, in zijn leven, van de Allerhoogste.
De jongste zoon uit het evangelie heeft ook een droom. Zoveel mogelijk genieten en een luxe leventje leiden. Met zijn erfdeel leeft hij er op los. Los van thuis en van alle verwachtingen die ze hadden. Maar ook hij komt in een crisis terecht, gewoon omdat het geld er is doorgejaagd. Hij moet het smerigste werk doen om in leven te blijven. Dan begint hij aan thuis te denken, aan hoe goed hij het had. Crisis dwingt tot nadenken. En hij zet een belangrijke stap in de richting van zijn vader. Maar nog voordat de jongen zich schamen kan, zet zijn vader een heel belangrijke stap, hij snelt de jongen tegemoet. Hij verheft hem en geeft hem daardoor een nieuwe toekomst.
Maar daardoor komt juist de oudste zoon in een crisis. Hij heeft altijd volgens de regels geleefd en nu die broer van hem. Nou liever gezegd, die vader van hem, van wie hij dacht dat die wel achter hem zou staan en trots op hem zou zijn. Dat hij zo goed met zijn erfdeel is omgegaan. Hij heeft er hard voor gewerkt! Is dat rechtvaardigheid?
Rechtvaardigheid en barmhartigheid komen met elkaar in botsing. Barmhartigheid is ruimte geven, ruimte scheppen, ook voor hen van wie we denken dat ze het niet verdienen. Barmhartigheid heeft alles met liefde en betrokkenheid te maken. In de barmhartige vader mogen we God zien, die ruimte van leven wil geven, voor ieder die een stap in zijn richting zet. Voor ieder die op zoek is naar zijn liefde en mededogen.
Maar wij denken nogal eens dat God er juist is voor de rechtvaardigen, de mensen op wie niets is aan te merken, die hard werken en hun best doen. Ja, die denken nog al eens dat ze extra beloond zullen worden, dat het gemeste kalf voor hen is. Zij zijn toch goed omgegaan met hun erfdeel? Met wat ze in het leven hebben meegekregen en waarmee ze gewerkt hebben? Hopen we vaak niet op iets meer dan al die mensen die er met de pet naar gegooid hebben? Dat zou toch rechtvaardig zijn.
Liefde en recht. Ze staan nogal eens op gespannen voet met elkaar. In onze maatschappij, in de kerk en in verschillende situaties. Wanneer alleen vanuit het recht geoordeeld wordt en naar mensen gekeken, gaan we de essentie van het leven missen.
De vader van Franciscus stond in zijn recht om het geld van zijn zoon op te eisen en hem zo te dwingen het leven van een koopman te leiden. Maar de liefde was ver te zoeken. Franciscus stond in zijn recht om afstand te doen van zijn bezit en om zijn eigen weg te gaan en de liefde van God te zoeken in de melaatsen en de mensen die hij op zijn pad ontmoette. De jongste zoon stond in zijn recht zijn erfdeel op te vragen. Dan had hij geen rechten meer en kon hij alleen nog maar een beroep doen op de welwillendheid van zijn vader. In zijn diepste nood durfde hij te vertrouwen op de liefde van zijn vader. Dat die hem niet zou veroordelen en hem een plaatsje zou geven. De oudste zoon stond ook in zijn recht. Hij had gewerkt voor zijn erfdeel en iets extra’s. Hij had grote moeite met de liefde en de barmhartigheid van zijn vader. Dat vond hij niet rechtvaardig. Dat kon hij niet verkroppen. De vader stond in zijn recht om het gemeste kalf te slachten voor wie hij het zelf wilde. Hij deed het met liefde, ook voor zijn bezitloze zoon.
En ons erfdeel? Is dat ook niet het geloof, dat we meegekregen hebben? Zijn we van huis uit katholiek of nog iets meer? Wat doe ik met het evangelie, dat vertelt over dode situaties waar weer leven in gekomen is, omdat liefde en barmhartigheid boven recht gaan?
Marc Brinkhuis, inleiding
Frans Gerritsma ofm, preekvoorbeeld