23e zondag dhj, A jaar, 10-9-2023

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 73
  • Bestandsgrootte 163.82 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 27 juli 2023
  • Laatst geüpdatet 27 juli 2023

23e zondag dhj, A jaar, 10-9-2023

10 september 2023
Drieëntwintigste zondag door het jaar

Lezingen: Ezech. 33,7-9; Ps. 95; Rom. 13,8-10; Mat. 18,15-20 (A-jaar)

 

Inleiding

Profetenlezing: Ezechiël 33,7-11

Ezechiël zag een stralende verschijning,
            die de Heer hem boven de wagen met cherubs liet zien.
            Ook herinnerde hij aan Job,
            die altijd op de rechte weg bleef.
            (Sir. 49,8v)

De priester Ezechiël (= mijn sterkte is God) werkt als profeet en wachter te midden van de ballingen in Babylon. Hij is een tijdgenoot van de profeet Jeremia. De Israëlieten worstelen met de vraag wie er schuldig zijn aan de verwoesting van Jeruzalem en aan de ballingschap. Met een spreekwoord geven ze antwoord op dit probleem: Als de ouders onrijpe druiven eten, krijgen de kinderen stompe tanden (18,2; Jer. 31,29). Ezechiël krijgt van JHWH de opdracht om tegen de Israëlieten te zeggen dat ze dit spreekwoord nooit meer mogen gebruiken (18,3v). Zonde en gerechtigheid zijn geen erfelijke eigenschappen. Ieder mens is uniek in Gods ogen en is persoonlijk verantwoordelijk voor zijn eigen leven. Met een aantal voorbeelden maakt Ezechiël duidelijk dat ieder mens door God geroepen is om te leven in vrijheid en verantwoordelijkheid (18,5-32; Sir. 15,20).
Jezus Sirach typeert de profeet Ezechiël in zijn ‘Lofzang op de voorvaders’ (Sir. 44,1–50,29) met bovenstaande woorden (49,8v; vgl. Ezech. 1,1-3,15; 14,14).
De wachter Ezechiël (3,16v) legt een sterk accent op de persoonlijke verantwoordelijkheid van ieder mens (18,1-32) en op de opdracht tot ommekeer:
‘Mensenkind, zeg tegen het volk van Israël: “Jullie zeggen: ‘onze misdaden en onze zonden worden ons aangerekend en wij gaan eraan te gronde – hoe kunnen we dan nog blijven leven?’”
Zeg tegen hen: “Zo waar Ik leef – spreekt God, JHWH –, de dood van een slecht mens geeft Me geen vreugde, Ik wil dat hij tot inkeer komt en in leven blijft. Kom tot inkeer, keer terug van de heilloze weg die jullie zijn ingeslagen. Want waarom zouden jullie sterven, volk van Israël?” (33,10v).
Deze tekst is ook een belangrijke sleutel bij het bidden van de zogenaamde vloekpsalmen. Niet de zondaar moet uitgerukt worden, maar de zonde, opdat de bekeerde mens leeft!
Iedere mens – geschapen naar God en de naaste toe – is door God geroepen om te leven in vrijheid en verantwoordelijkheid. Hij is persoonlijk verantwoordelijk voor zijn eigen leven en verantwoordelijk voor het leven van zijn broeder of zuster (18,3-32).
Omkeer is een proces: In het licht van onze Barmhartige God, aan de hand van Tora & Profeten en het evangelie van Jezus Christus, tot het inzicht komen dat je gezondigd hebt (je doel, roeping hebt gemist, mis-daan hebt, een deug-niet); je afkeren van de zonde en je omkeren naar God en zijn Tora door recht en gerechtigheid te doen, barmhartig te zijn en vrede te stichten.
            Eens goed altijd goed en eens fout altijd fout gaan voor de Gerechte niet op. De weg van zijn gerechtigheid is: de daden in het heden tellen. De goede daden in het heden en de wandaden in het heden tellen (zonde en gerechtigheid zijn geen erfelijke eigenschappen!) Gerechtigheid doen wist de vroegere wandaden van ongerechtigheid uit. Maar de goede daden van vroeger maken het huidige leven in ongerechtigheid niet goed.
Voor de zondaar is er leven wanneer hij omkeert, voor de gerechte wanneer hij gerechtigheid blijft doen. Omkeer is elke dag mogelijk, want onze God is een barmhartige God. ‘Zelfs wanneer een mens honderd zonden begaat – de ene nog groter dan de andere – en hij zich ervan afkeert en omkeert, zo spreekt de Barmhartige, gezegend zij Hij: Ik ben met hem in erbarmen en neem zijn omkeer aan. En wanneer een mens zich verheft en God lastert, maar dan omkeert, zo spreekt de Barmhartige, gezegend is Hij: Ik vergeef hem al zijn zonden, zoals het heet: Schep ik soms behagen in de dood van de zondaar?’ (seder Elijahu suta ix).

Wanneer je het volgende doet,
            weet ik of je de Heer en mij, zijn en jouw dienaar, liefhebt;
            er mag nooit een broeder in de wereld zijn
            die gezondigd heeft zoveel hij maar kon zondigen,
            en die, nadat hij jouw ogen heeft gezien,
            zonder jouw barmhartigheid moet weggaan,
            ofschoon hij barmhartigheid vraagt.
            En als hij geen barmhartigheid vraagt,
            vraag hem dan of hij barmhartigheid wil.
            En als hij daarna duizend keer onder jouw ogen zondigt,
            moet je hem meer liefhebben dan mij
            om hem zo tot de Heer te trekken.
            En je moet altijd voor zulke mensen barmhartig zijn.
            (Franciscus van Assisi, Brief aan een broeder minister, 9-11).

Epistellezing: Romeinen 13,8-10
Zie: S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86

Evangelielezing: Matteüs 18,15-20
De parabel over het afgedwaalde (verloren) schaap sluit Jezus af met: ‘Zo is het ook bij jullie Vader in de hemel: Hij wil niet dat een van deze geringe mensen verloren gaat (Mat. 18,14.6.10). De grootsten in het koninkrijk der hemelen zijn de geringe mensen (18,1.10.14). In dit kader gaat Jezus in gesprek met zijn leerlingen en wijst Hij op de broederlijke/ zusterlijke vermaning, op de wederzijdse verantwoordelijkheid binnen de gemeente.
Jezus sluit zijn onderricht over deze verantwoordelijkheid ten opzichte van elkaar af met: ‘Want waar twee of drie mensen in mijn Naam samen zijn, ben ik in hun midden (18,20; vergelijk: ‘Wanneer er twee samenzitten en er worden tussen hen woorden van de Tora gewisseld, dan bevindt Gods Aanwezigheid zich tussen hen’ (Abot 3,2b).
Met deze uitspraak besluit Jezus zijn woorden over de correctio fraterna, waarmee hij duidelijk maakt dat het hierbij niet gaat om excommunicatie, maar om het terugwinnen van de broeder of zuster voor de gemeenschap. Vanwege zusterlijke verbondenheid met elkaar en verantwoordelijkheid voor elkaar, geeft Jezus aan zijn leerlingen de volmacht om elkaar te vergeven (18,18vv). Dit roept bij Petrus de vraag op hoe vaak hij zijn broeder of zuster moet vergeven.
Zevenmaal lijkt Petrus voldoende te vinden, maar Jezus wijst erop dat de maatstaven van het koninkrijk der hemelen anders zijn: zeventig maal zeven keer! Anders gezegd: Er is geen grens aan het aantal, er hoeft niet geteld te worden. Zolang er geteld wordt is er niet echt vergeven. Pas wanneer je de tel kwijt bent, niet meer telt, ben je vergevingsgezind zoals de hemelse Vader vergevingsgezind is (18,21v.35). Jezus’ woord over het zeventig maal zeven maal vergeven van de zondige broeder of zuster, onderstreept Gods oneindige barmhartigheid, waartoe ook de volgelingen van Jezus geroepen zijn.
Omkeer en een nieuw begin en dus (her)opname in de gemeenschap, blijven steeds mogelijk.
Het elkaar vermanen dient te geschieden volgens de maatstaven van Gods barmhartigheid en dient het herstel van de gemeenschap te beogen, een zusterlijke broederschap waarin de een de ander hoger acht dan zichzelf.
Binnen de bedding van de broederschap spreekt Dietrich Bonhoeffer ook over de broederlijke vermaning. Hij laat er echter iets belangrijks aan vooraf gaan: ‘Daarom zal het een absoluut vaststaande regel zijn voor elk christelijk gemeenschapsleven dat het verboden is om achter iemands rug over een ander te praten’ (GL 65). Dan spreekt hij over drie diensten die de broeders elkaar dienen te bewijzen. De dienst van goed naar de ander luisteren, de dienst van daadwerkelijke bereidheid om de ander te helpen en de dienst van het verdragen van de ander, want ‘God heeft de ander niet gemaakt, zoals ik hem gemaakt zou hebben. Hij heeft mij de ander niet tot broeder gegeven, opdat ik over hem zou heersen, maar opdat ik door hem de Schepper zou ontdekken’ (GL 66). Onder deze laatste dienst valt ook de broederlijke vermaning. Het is een uiting van door God geschonken verantwoordelijkheid voor elkaar (vgl. GL 75.76).

Wij zegenen u,
            die met ons wilt zijn,
            die zich vinden laat,
            wanneer wij samenkomen.
            Wij zegenen u om de belofte,
            dat gij een God van leven zijt.
            (Andries Govaart, 312,20)

Literatuur
D. Bonhoeffer, Leven met elkander = Gemeenschapsleven (gl), in: Verborgen omgang (red. L. Lagendijk), Baarn 2003
M. Dijkstra, Ezechiël Visionair, in: De Bijbel Spiritueel (red. Frans Maas e.a.), Zoetermeer/Kapellen 2004, 409-416
A.J.H. Heschel, De profeten, Vught 2013
J. Hulshof, Zondag aan de rivier, Baarn 2018, 146-147
H. Janssen OFM, Leven in verantwoordelijkheid, in Franciscaans Leven-3, 85 (Juni 2002), 121-126
H. Janssen OFM, Psalmen: Vloekpsalmen, een zegen!, in: St. Hellemans e.a. (red.), Een katholieke Kerk met toekomst, Bergambacht 2012, 24-29
A. Mello, Mattheüs, de schriftgeleerde, Kampen 2002
J. Smit, Het verhaal van Matteüs, Zoetermeer/Averbode 2007
N. Tromp, Een bewogen grensganger. Ezechiël en de kracht van het levende woord, Amersfoort 1980
W. Weren, Vensters op Jezus, Zoetermeer 1998, 75-77

 

Preekvoorbeeld

Ik schat dat de lezingen van deze zondag verdeelde reacties oproepen. ‘Heb uw naaste lief als u zelf”. Dat is – zegt Paulus in zijn brief aan de Romeinen – het samenvattend gebod van de Wet, dat wil zeggen de joodse Bijbel. Daar stemmen velen van ons mee in. De reacties op het evangelie en op de profetie van Ezechiël zijn anders, schat ik zo in.

Wanneer uw broeder gezondigd heeft, wijs hem dan onder vier ogen terecht. Luistert hij naar U, dan hebt gij uw broeder gewonnen. Maar luistert hij niet, haal er dan nog een of twee personen bij, opdat dat alles beruste op de verklaring van twee of drie. Als hij naar hen niet wil luisteren…

Het evangelie van vandaag is onderdeel van het onderricht dat Jezus zijn leerlingen geeft over hoe om te gaan met problemen in de gemeenschap. In het voorafgaande heeft Jezus zijn leerlingen opgeroepen om desnoods negenennegentig schapen alleen te laten om het ene schaap te zoeken dat de weg is kwijtgeraakt!! En in het stuk dat op het evangelie van vandaag volgt, vraagt Petrus aan Jezus: Als mijn broeder tegen mij misdoet, hoe vaak moet ik hem dan vergeven? Zevenmaal? Is dat genoeg? Jezus antwoordt: ‘Nee, niet zevenmaal, maar zeventig maal zevenmaal!’ De context van het evangelie is dat Jezus de leerlingen aanmoedigt de kudde bij elkaar te houden, mogelijkheden te zoeken die ander binnenboord houden.
Dát is context! Maar de sleutel om het lastige evangelie van vandaag te verstaan vinden we ook in het laatste vers: Waar twee of drie in mijn naam samen zijn, ben ik in hun midden. Hier voelen we Nabijheid… De liefdevolle nabijheid van de Barmhartige. In een paar woorden vinden we hier de mooiste en beste beschrijving van de kerk, die er is. Voor de kerk binnen de muren, voor de kerk buiten de muren: in Zijn Naam samen zijn. In naam van JHWH. De naam die betekent: Ik ben er, wie ik ook ben; Ik ben voor jou, wie je ook bent… Als die Naam in ons midden trilt, gonst, tastbaar is… zijn we kerk…

Dit is de verbindende tekst van ons evangelie. Jezus roept zijn leerlingen op in die Naam de ander aan te spreken. De ander die jou of anderen pijn doet, kwetst of erger… Kan dat? In kracht, in vertrouwen, in liefde de ander aanspreken?
Als iemand uit onze kring of uit een ander verband waarin je leeft, je kwetst, of een ander pijn, onrecht doet…, hoe ga je daarmee om? Speelt ons geloof, speelt Gods Naam dan een rol? Kan ik oprecht zeggen: ‘In Gods naam’ dit kun je niet maken!’ Is ‘Gods Naam’ meer dan een uitdrukking?

Ben ik niet bang voor trammelant, voor de kous op de kop? Of dat ik hem of haar, die we toch eigenlijk goed kunnen gebruiken in onze gemeenschap kwijtraak? Niet eenvoudig om de ander in vertrouwen en kracht aan te spreken.
De raad van Jezus: spreek de ander aan! Eerst onder vier ogen.. Met als inzet : de relatie herstellen, te binden. Lukt het niet, probeer het dan met zijn tweeën. Haal er hulp bij.
Blijft de deur nog dicht, probeer het met de hele kring. Doordring hem of haar van de pijn van de gemeenschap, doordring de boosdoener van je verlangen ook hem, ook haar te behouden. Maar er is een grens. Soms moet je zeggen: dit kan niet, zo kunnen wij niet verder. Ontbinden is pijnlijk, het schuurt aan je ziel, maar toch kan dat ‘in Gods naam’ beter zijn.... En: tollenaars en heidenen blijven welkom, de Vader staat op de uitkijk...

Ik eindig mijn overweging met een verhaal over paus Johannes XXIII, toen hij nog bisschop Roncalli was. Hem kwam ter ore, dat een pastoor van zijn bisdom ernstig aan de drank was. Hij was vaker in het café dan op de pastorie. Niemand durfde hem aan te spreken. Hij ging wel over de tong, maar, iemand anders moest het maar vertellen.
Roncalli ging naar het dorpje waar de pastoor stond. Hij belde aan op de pastorie. Niemand thuis. Dan maar naar het café. En daar zat de pastoor aan de borrel. Hij pakte hem niet bij de kraag, nagelde hem niet te midden van cafébezoekers aan het schavot. Nee, hij liep er rustig naar toe, tikte hem op schouders en fluisterde: Eerwaarde, ik wil u graag spreken. Ik heb u nodig. Ik zou bij u willen biechten, is dat mogelijk?
Een heiligenverhaal uit de twintigste eeuw.

inleiding Henk Janssen OFM
preekvoorbeeld drs. Hans Schoorlemmer