- Versie
- Downloaden 57
- Bestandsgrootte 301.12 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
6 september 2015
Drieëntwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 35,4-7a; Ps. 146; Jak. 2,1-5; Mar. 7,31-37 (B-jaar)
Inleiding
In de lezingen van deze zondag gaat het over doven en stommen. Hun oren gaan open en hun tong wordt losgemaakt. Verhalen over genezing, of beter over redding en bekering uit bezetenheid en isolement. Alleen wie weet te horen kan juist spreken en verkondiger worden van opwekkend nieuws.
Marcus 7,31-37
Het reisschema van Jezus in de evangeliën is niet altijd of zelfs vaak niet logisch. Plaatsnamen die we in de evangeliën tegenkomen kunnen als bakens fungeren, die ons helpen om verbanden in de opbouw van het verhaal te doorzien. Zo voert Marcus ons in het evangelie van deze zondag naar het gebied van Dekapolis, wat letterlijk betekent: ‘tien steden’. Het gaat om een verbond van tien (of meer) steden, dat in het noordoosten van Israël ligt. In 63 voor Christus heeft Pompejus, Romeins veldheer, dit gebied afgescheiden van het Joodse rijk en toegevoegd aan de Romeinse provincie Syrië. Het is niet de eerste keer dat Jezus hier komt. Eerder (Mar. 5,1-20) trok Jezus al rond door deze streek en genas hij iemand die bezeten was van een onreine geest en in rotsgraven verbleef. Toen Jezus vertrok smeekte de genezen man om met hem mee te mogen gaan, maar hij weerhield hem daarvan. Jezus staat hem dat niet toe, maar roept hem op om te getuigen van wat de Heer aan hem gedaan heeft. De ex-bezetene lijkt gehoor te geven aan deze opdracht. Want inderdaad horen we hoe hij rondtrekt. Hij verkondigt echter niet wat de Heer hem gedaan heeft, maar wat Jezus hem gedaan heeft.
In het evangelie van vandaag keert Jezus terug naar dezelfde streek van Dekapolis. En zijn komst brengt direct mensen in beweging. Zij komen naar hem toe met iemand die doof is en moeilijk spreekt, met een doofstomme dus.
Jezus haalt de man uit de menigte en neemt hem apart, zoals hij dat ook eerder deed bij de genezing van de dochter van Jaïrus, één van de synagogebestuurders (Mar. 5,40), en later bij de blinde van Betsaïda (Mar. 8,23). Het gaat hem niet om het spektakel, integendeel, dat wil hij juist vermijden. Het gaat om de persoonlijke ontmoeting en het herstel, waarna hij de genezene terug binnen kan leiden in de gemeenschap.
Na de genezing van de doofstomme gebiedt Jezus ‘hun om het aan niemand te zeggen.’ Hij spreekt nu niet alleen tot de genezene, maar tot de hele menigte. Maar zijn gebod wordt genegeerd. De omstanders worden verkondigers. Sommige vertalingen geven het optreden van de menigte weer met ‘rondvertellen’ of ‘ruchtbaar maken’. Maar er staat toch echt hetzelfde woord als aan het einde van het verhaal met de bezetene: verkondigen. Zo treden zij in de voetsporen van Johannes de Doper (Mar. 1,4) en Jezus (Mar. 1,14). En het beginnend enthousiasme van het eerste optreden van Jezus in Kafarnaüm (‘zij waren geestdriftig over zijn leer’, Mar. 1,22) neemt grotere vormen aan (‘ze werden steeds geestdriftiger’, Mar. 7,37).
Dat enthousiasme is zowel in de genezing van de bezetene als van de doofstomme gebaseerd op wat de Heer en/of Jezus gedaan heeft, gemaakt heeft.
Het slot van het evangelie van deze dag brengt ons in de sfeer van Genesis 1, waar staat dat God alles maakt en waar hij vervolgens van dat alles zegt dat het ‘goed’ is. Dat woord ‘goed’ neemt de menigte vandaag ook in de mond, wanneer het in het evangelie vol geestdrift verkondigt: ‘Hij heeft alles goed gemaakt.‘ Zij zien dus in Jezus de realisering van Gods schepping, zoals die bedoeld is.
In het evangelie gaat het over de genezing van een doofstomme: iemand die niet kan horen en ook niet kan spreken. In de Schrift is het horen primair: ‘Hoor, Israël’ (Deut. 6,4). En Paulus benadrukt het belang van het horen: ‘Het geloof is uit het horen’ (10,17). Aan die hoorbereidheid ontbreekt het echter nog al eens. Zo horen we bij Jeremia (5,21): ‘Hoor toch, dwaas en onverstandig volk, dat ogen heeft maar niet ziet en oren heeft maar niet hoort.’ En bij Ezechiël (12,2): ‘Mensenkind, u woont te midden van een opstandig volk, dat ogen heeft om te zien, maar niet ziet, en oren heeft om te horen, maar niet hoort; het is nu eenmaal een opstandig volk.’
In de lijn van wat we horen bij Jeremia en Ezechiël lijkt het te gaan om een niet willen of kunnen horen, een zich afsluiten voor wat van buitenaf op hen afkomt en een louter luisteren naar zichzelf. En als gevolg daarvan ook een spreken dat uitgaat van henzelf.
Doofheid en stomheid zijn dan uitdrukking van iemands bezetenheid van zichzelf: iemand die zelf heer en meester wil zijn over zijn eigen leven en die ook God geen God laat zijn en geen oor heeft voor diens wijsheid. Paulus zegt het zo: ‘Een mens van nature is niet ontvankelijk voor alles van de Geest van God, want dat is voor hem dwaasheid en hij is niet bij machte het te herkennen, omdat het slechts op de wijze van de Geest doorgrond wordt’ (1 Kor. 2,14).
Uit zichzelf komt de doofstomme niet naar Jezus toe. Er staat dan ook dat anderen hem naar Jezus toe brengen. Zij hebben het goede met hem voor.
En in de ontmoeting met Jezus gaan hem de oren open en kan hij ook ‘juist’ spreken. Doorgaans luidt de vertaling dat de doofstomme na de aanraking van Jezus ‘normaal’ kan spreken. Maar er lijkt hier meer aan de hand. Elders wordt hetzelfde woord vertaald met ‘juist’ (Luc. 7,43: ‘Gij hebt juist/op de juiste manier geoordeeld). Bevrijd van zijn bezetenheid kan de doofstomme op een juiste manier horen en spreken. Hij zal de waarheid niet langer verdraaien.
Als we de twee genezingen van Jezus in het gebied van Dekapolis in Marcus 5,1-20 en in Marcus 7,31-37 in samenhang met elkaar bekijken, dan helpt dat ons om een beter inzicht te krijgen in het bevrijdend handelen van Jezus.
Een dergelijke samenhang tussen bezetenheid en doofstomheid komt vaker voor bij Marcus. In Marcus 9,14-29 komt iemand bij Jezus met zijn zoon, die bezeten is. Hij is in de greep van een stomme geest (v. 17). Uiteindelijk bestraft Jezus de onreine geest met de woorden: ‘Stomme en dove geest, Ik beveel je, ga uit hem weg en kom niet meer in hem terug’ (vv. 25-26).
Jesaja 35,4-7
In de eerste lezing uit de profeet Jesaja horen we spreken over ‘woestijn en dor land’ (Jes. 35,1 en 7). Deze plaatsaanduidingen verwijzen naar situaties waarin mensen vervreemd zijn van God en van zichzelf. Situaties waarin mensen niet meer kunnen horen en spreken. In die situatie zal JHWH echter een keer brengen: ‘Hijzelf komt u redden’ (v. 4). En dan horen we over doven, van wie de oren worden geopend en over stommen, van wie de tong wordt vrijgemaakt en die gaat juichen.
De hoofdstukken 34 en 35 worden wel de kleine Apocalyps genoemd, woorden van bemoediging tot mensen in ballingschap. Mensen, die radeloos zijn, moedeloos (v.4).
De goddelijke wraak en vergelding, waarover de lezing van vandaag spreekt, zijn uitgebreid aan de orde geweest in hoofdstuk 34. Die wraak en vergelding gelden Edom, dat geprofiteerd had van de val van Jeruzalem in 587. Maar voor Juda daagt redding: ‘Maar u komt hij redden’ (v. 4): ‘De verlosten van JHWH keren terug; met gejubel zullen zij Sion binnenkomen’ (Jes. 35,10).
Preekvoorbeeld
Mensen zien het: Wat die Jezus doet is goed! Een dove en gebrekkig sprekende man kan weer horen en praten! Nieuw leven voor deze mens. Zou jij ook willen dat Jezus’ kracht jou open maakt?
Voor de meesten is horen en communiceren vanzelfsprekend, maar het spreekt niet vanzelf!
Wellicht ken jijzelf het pijnlijke verdriet dat jij mensen niet goed verstaat. Wat zegt u? Ik versta u niet! Je moet vaak maar raden wat ze zeggen. Je voelt je buitengesloten, want je kunt niet goed meer meedoen. Wat een geluk als dan een gehoorapparaat je kan helpen en als ook dat niet helpt, dan mag je hopen op mensen, die jou bij het leven betrekken.
Ken jij mensen die zich niet goed kunnen uiten? Door hun vreemde taal of door afasie? Ze weten wat ze zeggen willen maar krijgen het niet over hun lippen. Dat is zeer frustrerend! Als je met hen contact wil maken, vraagt dat grote aandacht en geduld! Als je tijd neemt om hen te verstaan, als je tijd neemt voor een dove medemens, kun je geraakt worden door haar of zijn verlangen naar begrip en medeleven.
De man uit het evangelie heeft mensen gevonden die met hem meevoelen en voor hem opkomen, want zij brengen hem bij Jezus. Deze mensen smeken Jezus: kijk deze man toch eens, hij is doof en kan bijna niet praten. Help hem! Het is bijzonder en voorbeeldig wat er dan precies gebeurt.
Eerst neemt Jezus hem apart, terzijde. Om met deze mens in contact te komen is concentratie nodig en tijd om te zien wat er aan de hand is. Aandachtig tijd nemen voor elkaar is iets wat ook in onze tijd van haast en volle agenda’s van groot belang is.
Dan maakt Jezus de dove man duidelijk dat hij de nood verstaat, doordat hij zijn vingers in de oren van de man doet. Dáár zit de barrière! En hij raakt met speeksel zijn tong aan, bijna alsof hij zo de tong van de man weer soepel kan maken. Wat mij in deze gebaren opvalt, is dat Jezus deze mens niet alleen lijfelijk nabij is, maar dat hij heel precies werkt met grote aandacht!
Daarna maakt Jezus de man duidelijk dat hij bidt door naar boven te kijken en hij zucht diep, zo sterk voelt hij met de man mee. Hij spreekt zijn diepste krachten aan. Pas dan zegt hij tegen de man ‘Ga open!’ Vanuit zijn verbondenheid met Gods kracht geeft hij de man de kracht om open te gaan.
Hij spreekt de kracht in deze man aan. Zijn oren gaan open en hij kan weer spreken.
De man moet allereerst enorm geraakt zijn door de aandacht en de liefde van Jezus.
Vervolgens moet hij geschrokken zijn van al het geluid dat hij hoorde en dat hij zichzelf hoorde praten!
Hij moet ook gestraald hebben van verrassing en vreugde. Later die dag toen hij alleen was, is hij misschien ontroerd geraakt omdat hij vogels hoorde fluiten of een kind hoorde huilen. Hij heeft ervaren dat het goed is wat Jezus heeft gedaan en wellicht heeft hij zich bij de enthousiaste leerlingen van Jezus aangesloten om uit te dragen dat God werkelijk nieuw leven kan schenken.
Ook op de omstanders maakt het gebeuren grote indruk. Er dreigt een Jezus-hype te ontstaan. Jezus als uitzonderlijke wonderdoener, maar dat wil hij niet. Daarom moeten ze hun mond er over houden.
Maar toch, iedereen praat erover. Als iemand goed doet, zonder winstoogmerk, gewoon uit zijn hart, dan groeit blijkbaar het vertrouwen, zo werkt Gods geest van mond tot mond.
De meesten hier horen nog redelijk, maar iedereen hier kent het verlangen om echt gehoord en begrepen te worden. Iedere mens wil gekend worden en merken dat hij de moeite waard is. Als dat niet gebeurt, kruipen we in onze schulp, raken we in isolement.
Hoe kunnen we dan weer open worden? Anderen kunnen daarbij helpen. Durven we erop vertrouwen dat we altijd weer kracht krijgen om elkaar te openen en op weg helpen? Kijk maar, het gebeurt!
Er zijn hier mensen die de tong van de stomme losmaken, omdat ze buitenlandse vrouwen de Nederlandse taal leren. Er zijn hier zieken en gezonden, die tijd nemen voor elkaar, die elkaar ontmoeten en verstaan en die zo de rijkdom van hun ervaringen met elkaar delen.
Het verhaal van vandaag nodigt ons uit open te gaan en elkaar te openen. Wederzijds dus! Doof of horend, gesloten of open, je bent samen kwetsbaar en samen afhankelijk van Gods levenskracht. Laten we danken voor Jezus, die ons openmaakt voor Gods levenskracht. Laten we danken voor de Geest, die ons goede woorden geeft om elkaar te bemoedigen of te corrigeren, die ons de gebaren daartoe geeft,woorden of gebaren die worden gewonnen uit zwijgen en geduld. Woorden en gebaren om elkaar te zegenen.
drs. Theo van Adrichem OFM, inleiding
drs. Paulus van Mansfeld, preekvoorbeeld