- Versie
- Downloaden 99
- Bestandsgrootte 204.98 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 6 juni 2020
- Laatst geüpdatet 13 januari 2021
30 augustus 2020
Tweeëntwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jer. 20,7-9; Ps. 63; Rom. 12,1-2; Mat. 16,21-27v (A-jaar)
Inleiding
Jeremia 20,7-9
Jeremia is een profeet die geraakt is door het lijden. Aan de ene kant het lijden van de mensen in hun ballingschap en aan de andere kant het lijden van JHWH vanwege de verbroken verbinding tussen hem en zijn volk. Jeremia vertolkt zowel de stem van JHWH als van de mensen, en trekt zich het lijden ook persoonlijk aan. Gods volk is in ballingschap en de tempel in Jeruzalem is verwoest, hun oude en vanzelfsprekende leven is voorbij. Nu moeten zij overleven op vreemde en dorre grond. Niets is meer zoals het was, de plek waar JHWH woont (de tempel) is vernield en dat zet alles op zijn kop. De band tussen JHWH en zijn volk is voorgoed veranderd, en daarvan getuigt het hele boek Jeremia. Vragen naar het waarom, naar schuld en schaamte, van onrecht en eenzaamheid klinken door.
We krijgen ook een inkijk in de ziel van Jeremia, ook zijn eigen stem klinkt erin door, als mens, als profeet. Dat blijkt al aan het begin van Jeremia, als we zijn roepingsverhaal horen. Hij sputtert tegen als JHWH hem roept: ‘Ik ben te jong, ik kan het niet’ (Jer. 1,6) In de drie verzen van vandaag horen we de klacht van Jeremia. Hij spreekt JHWH heel direct en persoonlijk aan: Jeremia is bezweken voor Gods verleiding, God is te sterk voor hem. Het woord ‘verleiding’ komt vaker voor, onder andere in Exodus 22,15 en Hosea 2,16, en heeft de bijklank van liefdeslyriek. Een andere vertaling ‘bedrogen’ is ook mogelijk. Een neutrale vertaling voor hetzelfde woord is ‘overgehaald’. Jeremia spreekt, terwijl hij liever zou willen zwijgen. Vernedering en schande vallen hem ten deel. Het profeet zijn brengt hem in een isolement. Ook zijn eigen leven is voorgoed veranderd.
In vers negen lezen we wat hem ondanks alles toch gaande houdt: in zijn binnenste, waar gevoel en verstand, waar doen en emotie samenkomen, laait een vuur op. Eigenlijk wil Jeremia er niet aan, en toch is hij gegrepen door Iemand die hem in vuur en vlam zet. Het loont de moeite om de hele monoloog van Jeremia verder te lezen tot en met vers 18, om zo een completer beeld te krijgen.
Psalm 63
Psalm 63 sluit daar prachtig bij aan, omdat er een hunkerend verlangen uit spreekt. In kernachtige, poëtische zinnen schetst de psalmist zijn weg door de woestijn, in een dor en dorstig land zonder water verkeert hij. Naar JHWH hunkert zijn ziel en zijn lichaam. JHWH zoekt hij, wanneer hij eenzaam en dorstig rondloopt. In vers 3 blijkt dat hij God in zijn heiligdom heeft gezien, zijn liefde is meer dan het leven. In de korte zinnen is er sprake van symmetrie en herhaling, die een extra diepte geven. In vers 5 en 6 spreekt de psalmist uit dat hij God wil prijzen, zijn leven lang. Door de woestijnervaring van droogte en gemis, van eenzaamheid en leegte heen gegaan, kan nieuw leven hervonden worden. De verbinding is hersteld tussen de psalmist en God. Hij heeft zijn handen geheven, hij juicht in de schaduw van zijn vleugels, Gods rechterhand houdt hem vast.
Romeinen 12,1-2
Zie: S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86
Matteüs 16,21-27
Onze tekst uit het Matteüsevangelie is een cruciale passage in dat evangelie. Ruim vijftien hoofdstukken is Jezus onderweg. In 16,13 en verder wordt de vraag gesteld wie Jezus nu eigenlijk is. Als na een aantal pogingen blijkt dat hij de Messias zelf is, de Gezalfde die komt van Godswege, verbiedt Jezus de leerlingen daarover te praten met anderen. Vanaf nu verandert de kleur en toon van de teksten. In vers 21 wordt duidelijk hoe dat komt: Jezus vertelt zijn leerlingen dat hij veel zal moeten lijden, zal sterven en verrijzen. Pijnlijk helder schetst Jezus de weg die hij zal moeten gaan. Tegelijk is dat voor de leerlingen niet makkelijk te verteren. Zoals zo vaak is Jezus’ weg door het leven onnavolgbaar voor ons. In dit geval voert Petrus het woord, van wie in vers 18 gezegd is dat hij de rots is waarop Jezus zijn kerk zal bouwen. Petrus verzet zich tegen de gedachte dat Jezus zal sterven. Hij wil er niet aan, en wil het verhoeden.
Dit laat ons zien hoe moeilijk het is om te zien hoe onze levensweg zal gaan, om te aanvaarden dat er schaduwkanten aan zitten. Petrus wil opbouwen, hij is de man waar de gemeenschap op zal rusten. Daarom kan en wil Petrus niet aanvaarden dat dat met dood en lijden gepaard zal gaan. Niet met glorie, maar met ondergang. Niet vol trots, maar onder tranen. Jezus laat zien dat hij zijn levensweg, met alle zwaarte die daarin verscholen ligt, ziet als een weg die hij gaan zal onder de vleugels van de Eeuwige. Niet mensenhanden, maar Gods hand zal hem vasthouden tot in de dood.
Het tweede deel vanaf vers 24 betrekt dit ook op de leerlingen: Wat denken zij van de kanteling die er plaatsvindt? Reageren zij net als Petrus? Ze zijn nog nauwelijks bekomen van de schrik dat Jezus de Messias is en nu dit. Jezus speelt als het ware met de woorden van dood en leven, van het winnen en verliezen van het leven. Zoals een graankorrel sterven moet om vrucht te dragen, zoals een rups zich moet verpoppen om te kunnen transformeren in een vlinder, zo moeten mensen hun oude ik afleggen om nieuw te worden. Dat wat wij vasthouden omwille van onszelf, ons ego, zullen we moeten loslaten. Alles wat we doen en zeggen om groter te lijken dan we zijn, wat onszelf en anderen in de weg zit, wat tussen God en ons in staat, zal verdwijnen. Geen gemakkelijke boodschap. We worden uitgenodigd om ons verlangen naar God en heelheid de ruimte te geven, om zo te leven in luister, in overvloed, in gerechtigheid en vrede. Jezus is op een cruciaal punt gekomen in zijn leven: vanaf nu voert zijn weg naar Jeruzalem, waar hij ter dood veroordeeld zal worden. Om het leven te winnen, zal hij het leven, zijn leven los moeten laten.
Die ervaring kent ook de profeet Jeremia van binnenuit, net als de psalmist. Dat wordt ook gevraagd van de mensen die hem willen volgen, zijn leerlingen. Het verlangen naar God, naar heelheid vraagt iets van ons, ons oude bestaan, onze oude manier van redeneren en kijken staat op het spel. Tegelijk mogen we dat doen in het vertrouwen dat Gods rechterhand ons vasthoudt, tot in de dood.
Preekvoorbeeld
Het centrale zinnetje in het evangelie dat we zojuist hoorden, is met kleine variaties terug te vinden bij alle evangelisten. In de evangelies van Matteüs en Lucas staat het zelfs twee keer: ‘wie zijn leven wil redden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest, zal het vinden’ (zie behalve Mat. 16,25 ook 10,39; Mar. 8,35; Luc. 9,24 en 17,33; Joh. 12,25). Het is blijkbaar een gemakkelijk herkenbare samenvatting van Jezus’ boodschap. Maar als dat zo is, dan is de boodschap zelf allesbehalve gemakkelijk. ‘Hoe kom je daar nu bij’, reageert Petrus. ‘Gebruik je verstand. Als jij gevaar loopt, dan moeten we kijken wat ertegen te doen valt, niet er ons bij neerleggen’ Maar voor Jezus maakt deze redenering blijkbaar deel uit van dat leven dat moet worden verloren om het leven te vinden. Hij keert zich van Petrus af en Petrus moet kiezen. Draait hij zich opnieuw naar Jezus toe of blijft hij alleen achter?
Uiteindelijk is Petrus blijkbaar tot het inzicht gekomen dat Jezus gelijk heeft, maar dat duurde wel even. Als Jezus hem vraagt met hem te waken, valt Petrus in slaap, evenals Jacobus en Johannes. Als Jezus gearresteerd is en wordt weggevoerd, zegt hij tot drie keer toe dat hij Jezus niet kent. Hij wil liever het leven dat hij heeft redden dan al zijn kaarten te zetten op het nieuwe leven dat Jezus zou belichamen. In het evangelie van Matteüs is het laatste wat over Petrus vermeld wordt dat hij bitter begon te wenen over zijn eigen lafheid (Mat. 26,75). In het evangelie van Lucas wordt nog verteld hoe Petrus de verlaten zwachtels in het lege graf ziet liggen en niet-begrijpend achterblijft (Luc. 24,12). Het Johannesevangelie vertelt echter hoe de verrezen Jezus Petrus opnieuw roept. Hij wordt tot leider aangesteld van Jezus’ leerlingen en krijgt de opdracht hem te volgen (Joh. 21,15-19). Hij moet, zoals Jezus het in het evangelie van vandaag formuleert, zichzelf verloochenen en zijn kruis opnemen.
Maar waarom nu toch? Niet omdat dit leven niet mag worden gered, maar omdat het niet kan worden gered. Het leven zoals het is, klopt niet. Dat is wat Jeremia aanvoelt en aanzegt. Iedere keer denkt hij: ik doe het niet meer, ik laat me niet gek maken, ik trek me er niets meer van aan. Hij wil niet langer bekend staan als degene die altijd wat te zeuren heeft, die altijd roet in het eten gooit. ‘Ontzetting overal’, noemen zij hem spottend (Jer. 20,10), degene die, net als mensen vrede beginnen te krijgen met de situatie en oog beginnen te hebben voor de positieve kanten die er ook aan zitten, er zo nodig op moet wijzen dat het toch allemaal niet deugt. ‘Ben ik dan ter wereld gekomen om niets dan ellende en zorg te kennen’, vraagt hij zich af, en als gevolg daarvan ‘mijn dagen in schande te slijten?’ (v. 18). Hij heeft er schoon genoeg van. Maar hij kan het niet tegenhouden. Steeds weer ‘laait er een vuur op in mijn hart, het brandt in mijn gebeente’, hoorden wij hem zeggen. ‘Ik doe alle moeite om het in bedwang te houden maar dat lukt me niet.’
Het is Gods Geest die zich in hem roert, die hem de wereld laat zien vanuit de positie van degenen die er pijn aan lijden, op wie de lasten terecht komen en die daaronder gebukt gaan tot ze bezwijken. Het leven zoals het is, laat zich niet redden zonder nieuwe slachtoffers te maken. Dat is godgeklaagd en dat moet worden gezegd en getoond. Wie dat zegt en wie dat toont, die wordt zelf slachtoffer. Alleen echter wie zich daardoor niet laat afschrikken, vindt de weg naar het ware leven. God wil voor zijn schepselen een leven zonder pijn en geweld, zonder dood. De logica volgens welke mensen alleen ten koste van elkaar kunnen leven, waarin het een kwestie is van eten of gegeten worden, waarin wie zichzelf niet kan of wil verdedigen slachtoffer wordt, dient zich altijd aan als onvermijdelijk en realistisch. Dit is de natuur, zo is het nu eenmaal, zorg nu maar dat je aan de goede kant van de streep komt. Degenen die deze onvermijdelijkheid ter discussie stellen, worden naïef verklaard en uitgelachen. Net zolang totdat zij, zoals Jeremia, zichzelf gaan uitlachen en als naïef gaan zien. Als dat niet lukt, worden ze teruggeduwd en teruggeslagen, zoals Jeremia ook getuigt. Als het moet, worden ze gedood.
Daarom is er volgens Jezus geen weg naar het ware leven dan door de dood heen. Immers, juist de angst voor de dood houdt het onware leven in stand.
Nu toont het onware leven zijn onwaarheid alleen ten volle aan iemand die is aangeraakt door het ware leven. Dat is wat Jezus bewerkt. Hij laat zijn eerste leerlingen, degenen die met hem meetrokken, ervaren dat het kon gebeuren: blinden zien en lammen lopen, melaatsen genezen en doven horen, doden staan op en zo wordt aan armen de Blijde Boodschap verkondigd dat God hen nabij is (vgl. Mat. 11,5; Luc. 7,22). Hun leven kan wel als waardeloos worden behandeld, maar is kostbaar in Gods ogen. Jezus zendt ons op weg om, in navolging van hem en talloos velen die in zijn spoor zijn gegaan en nog gaan, zieken te genezen, doden op te wekken, melaatsen te reinigen en duivels uit te drijven (Mat. 10,8). Als wij geloven dat wij voor niets van hem ontvangen, kunnen wij voor niets geven en komt er een wereld aan het licht waarin mensen niet leven ten koste van elkaar, maar dankzij elkaar, en in wat zij elkaar te geven hebben hun waarde ontdekken. Wij zullen weten dat dit het ware leven is, het leven in de ruimte van de God die Jezus verkondigt en belichaamt.
Het gaat er dus niet om dat wij ons leven verliezen. Het gaat erom dat wij het leven verliezen om, zoals Jezus het hier zegt, ‘Mijnentwil’, om zijnentwil. Omwille van het leven dat door hem en met hem en in hem mogelijk is geworden en nog altijd mogelijk is, en dat het niet alleen Gods gave is aan ons, maar evenzeer, zoals wij het Paulus hoorden formuleren, onze offergave aan God. Gloria Dei vivens homo, schreef de kerkvader Ireneüs van Lyon (ca. 140-202), de glorie van God is de levende mens. De waarachtige en voluit levende mens, in navolging van Jezus, de Levende.
inleiding drs. Elise Rommens-Woertman
preekvoorbeeld prof. dr. Erik Borgman