- Versie
- Downloaden 56
- Bestandsgrootte 96.03 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 14 juni 2022
- Laatst geüpdatet 18 augustus 2022
22e zondag dhj, C jaar, 28-8-2022
28 augustus 2022
Tweeëntwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Sir. 3,17-18.20.28-29; Ps. 68; Heb. 12,18-19.22-24a; Luc. 14,1.7-14 (C-jaar)
Inleiding
Vooraf
De lezingen van deze zondag plaatsen de nederigheid of zachtmoedigheid in het midden. Deze humilitas, dit verbonden zijn met de aarde, met de humus, het met twee benen op de grond blijven en oog hebben voor het kleine en onaanzienlijke wordt gepresenteerd als een deugd die God welgevallig is. De passage uit het boek Sirach beschouwt deze nederigheid als kenmerkend voor de wijze. In Lucas zal Jezus deze houding als een grondhouding aanmerken voor wie uitgenodigd is om aan Gods koninkrijk deel te hebben.
Sirach 3,17-18.20.28-29
De geselecteerde verzen komen uit een eenheid, 3,17-31, die nederigheid of zachtmoedigheid als onderwerp heeft. Het geheel valt uiteen in vier delen:
vv. 17-20: nederigheid/zachtmoedigheid als deugd
vv. 21-24: oproep om zich tevreden te stellen met de ontvangen wijsheid
vv. 26-28: waar arrogantie toe leidt
vv. 29-31: nederigheid/zachtmoedigheid als deugd van de wijze
In het eerste vers, roept Ben Sirach zijn ‘zoon-leerling(en)’ op om met zachtmoedigheid te handelen. Dat maakt je meer geliefd dan ‘iemand die geeft’ (v. 17); om je zachtmoedige houding word je meer gewaardeerd dan iemand die geschenken of bezit uitdeelt. ‘Hoe groter je bent, des te kleiner moet je je maken’ (v. 18), een bescheidenheid die ertoe leidt dat je bij God genade zult vinden. Vers 19, dat in een groot deel van de handschriften ontbreekt, karakteriseert de genade die de nederigen of zachtmoedigen ten deel valt als het ‘openbaren van zijn (= Gods) geheimen’, die voor verhevenen en beroemden verborgen blijven (vgl. Mat. 11,25; Luc. 10,21), want, zo vervolgt vers 20, ‘groot is Gods macht en door de kleinen wordt Hij verheerlijkt’ (de Willibrordvertaling 95 geeft v. 20 overigens weer in de vertaling van de Hebreeuwse tekst van Sirach).
In de daaropvolgende verzen (21-24) drukt Ben Sirach zijn leerlingen op het hart zich tevreden te stellen met wat aan wijsheid is geopenbaard (d.w.z. de geheimen uit v. 20). Te veel willen begrijpen, zeker datgene wat verborgen is, is niet alleen zinloos, het leidt ook tot zelfoverschatting (v. 24). De wijze past dus bescheidenheid. Sommige exegeten hebben de verzen 21-24 uitgelegd als kritiek op het Griekse, onderzoekende en speculatieve denken dat getypeerd wordt als ‘ongezonde inbeelding’ (v. 24). Daar zou Ben Sirach tegenover plaatsen dat de wijsheid uit de eigen, joodse traditie een betere basis vormt voor een geslaagd leven.
In de verzen 26-28 plaatst Ben Sirach de wijze tegenover de verstokte, degene met een versteend hart (vv. 26.27), die in vers 28 zelfs ‘arrogant’ of ‘hoogmoedig’ wordt genoemd. We mogen aannemen dat hiermee degene wordt bedoeld die geen genoegen neemt met de ontvangen wijsheid, maar, ondanks de aansporingen om zich daarmee tevreden te stellen, verder zoekt en in die heilloze zoektocht volhardt. Vers 25, opnieuw afwezig in de meeste handschriften, spreekt in dat geval over blindheid waardoor echte wijsheid ontbreekt. In de verzen erna wordt zelfs gezegd dat deze arrogantie tot kwaad en slechtheid zal leiden. Het hart van de wijze, daarentegen, denkt na over de gelijkenissen (d.w.z. over de spreuken uit het wijsheidsgenre) en wenst zichzelf een luisterend oor (v. 29). De wijze is degene die het laaiende vuur in zichzelf blust en de zonde vergeldt met goede daden (v. 30). Het is in de beperking en in goede daden dat de wijsheid zich uit, een wijsheid – en daarmee sluit de cirkel zich – die een mens geliefd maakt (v. 31, vgl. v. 17).
Lucas 14,1.7-14
De gekozen verzen maken deel uit van de grotere eenheid 14,1-24 die zich afspeelt op eenzelfde locatie (het huis van een leider van de Farizeeën), bij dezelfde gelegenheid (een maaltijd) en derhalve met eenzelfde publiek (de gastheer en de genodigden voor de maaltijd). De maaltijd waarvoor Jezus is uitgenodigd, vindt plaats terwijl hij op weg is naar Jeruzalem (9,51; 13,22), naar de plaats waar hij zal sterven. Aan het eind van de vorige eenheid werd Jezus – door Farizeeën! – gewaarschuwd dat Herodes hem naar het leven staat (13,31), maar Jezus laat zich niet van zijn reisdoel afbrengen; als hij als profeet moet sterven, dan in Jeruzalem! De tegenstand die uiteindelijk tot Jezus’ dood zal leiden wordt ook voelbaar in onze tekst waarin Jezus de maaltijd zal aangrijpen als beeld (vandaar misschien ook dat het woord ‘parabel’ valt in v. 7) voor het koninkrijk van God waarin andere waarden bepalend zijn dan in de vriendschapsmaaltijden (waaronder symposia) zoals ook de Farizeeën die destijds hielden. De eenheid 14,1-14 valt uiteen in drie delen, elk met een eigen genre: een genezingsverhaal (vv. 1-6), ethisch onderricht (vv. 7-14) en ten slotte een parabel (vv. 15-24).
De verzen die onze aandacht hier vragen kunnen weer in twee eenheden verdeeld worden:
vv. 7-11: onderricht aan de aanwezigen over het uitkiezen van de beste plaatsen
vv. 12-14: onderricht aan de gastheer over wie uit te nodigen voor een maaltijd
Beide eenheden zijn op vergelijkbare wijze opgebouwd:
Aanleiding/inleiding: v. 7 v. 12a
Wat afgeraden wordt: vv. 8-9 v. 12bc
Wat aangeraden wordt: v. 10 v. 13
Afsluiting: v. 11 v. 14
Lucas 14,7-11
We moeten aannemen dat het verhaal over de genezing van de waterzuchtige (vv. 1-6), plaatsvindt voor de maaltijd aanvangt, wellicht bij een aperitief dat in een andere ruimte werd geserveerd. We horen namelijk van de verteller dat Jezus een ‘parabel’ vertelt wanneer hij ziet hoe de aanwezigen de beste plaatsen voor de (hoofd)maaltijd uitkiezen (v. 7). Zijn woorden doen denken aan wijsheidsspreuken zoals die bekend zijn uit bijvoorbeeld Spreuken 25,6-7 en Sirach 3,18.
‘Wanneer iemand je uitnodigt voor een bruiloftsmaal…’ (v. 8). Het woord ‘bruiloftsmaal’, gamos in het Grieks, staat in het meervoud wat er mogelijk op duidt dat het gebruikt wordt in algemene zin: bij feestelijke maaltijden. Tegelijk zou het gebruik van dit woord, in combinatie met de aanduiding ‘parabel’ erop kunnen wijzen dat Lucas het gebruikt als een beeld voor het koninkrijk van God.
Jezus leert om niet op de ereplaats aan te gaan liggen, op de plaats direct links of rechts naast die van de gastheer; het zou immers kunnen dat er iemand is uitgenodigd die ‘belangrijker wordt geacht dan jij’ (v. 8). Het Griekse woord entimos betekent ‘meer gewaardeerd’ wat benadrukt dat ‘eer’ hier vooral als bemiddeld in een sociale context verstaan moet worden: jouw eer wordt bepaald door hoe anderen jou waarderen. En deze sociale waardering bepaalt de tafelschikking! Wie zichzelf – al dan niet terecht – hoger aanslaat en een plaats uitzoekt die daarmee correspondeert, loopt het risico door de gastheer opgeroepen te worden deze plaats op te geven en beschikbaar te stellen aan iemand die hoger wordt aangeslagen. En dat kan je maar beter voorkomen, want de schaamte die deze degradatie met zich meebrengt, weegt zwaar (v. 9). Daarom adviseert hij een (aanzienlijk) voorzichtiger benadering: kies liever de laatste plaats (v. 10) zodat de gastheer naar je toekomt en je aanspreekt als ‘vriend’ (file) en je uitnodigt hoger op te gaan. Dat zal een eerbetoon zijn ‘ten overstaan van allen die met jou aanliggen’. Wat de verzen 8-10 laten zien is dat het de gastheer is die uiteindelijk jouw waardering of eer bepaalt binnen de sociale context van de gastvrijheid die hij verleent.
Wanneer in vers 11 een logion wordt toegevoegd, is dat niet zozeer een veralgemenisering van wat Jezus daarvoor heeft geleerd, maar tilt de verteller het verhaalde op een hoger plan. Kon Jezus’ wijsheidsonderricht nog beschouwd worden als praktisch advies, hier duidt de passieve vorm van de werkwoorden ‘verheffen’ en ‘vernederen’ erop dat de relatie met God in het vizier komt: in het koninkrijk van God mag degene die zich vernedert rekenen op verheffing door God, terwijl wie zich zichzelf verheft erop kan rekenen vernederd te worden. Vandaar ook dat Jezus adviseert de laatste plaats te kiezen; dat blijkt dus geen valse bescheidenheid of ‘op nummer zeker gaan’, maar een bewuste omkering van het gangbare: de laatste is in het koninkrijk van God de eerste plaats! Het gaat dus om een fundamenteel andere kijk op eer en waardering en het zijn met name zij die in de ogen van de toenmalige wereld de ‘nederigen’ waren, degenen die doorgaans sociaal niet gewaardeerd werden (en zichzelf niet hoog hadden zitten), die door God worden uitgenodigd op zijn bruiloftsmaal en daar de ereplaatsen toegewezen krijgen (vgl. Luc. 1,51vv). Voor Jezus’ toehoorders moeten deze woorden behoorlijk onaangenaam zijn geweest, al is het niet de eerste keer dat Jezus zich op dit punt kritisch uitlaat (vgl. 11,43) noch de laatste (zie 20,46). In de volgende perikoop zullen de ‘nederigen’ door Jezus in de spotlight worden geplaatst.
Lucas 14,12-14
Jezus richt zich vervolgens specifiek tot zijn gastheer, tot degene die hem heeft uitgenodigd (v. 12). ‘Wanneer u een ochtend- of avondmaal geeft…’. In Jezus’ dagen waren er twee maaltijden op een dag. Het Griekse woord ariston duidt op de eerste die vaak in de loop van de ochtend of rond het middaguur werd gehouden, terwijl de deipnon, de tweede maaltijd, de hoofdmaaltijd was en op de avond werd genuttigd. Op sjabbat werd er soms een derde maaltijd gehouden, direct aansluitend aan de bijeenkomst in de synagoge. Het gaat Jezus niet zozeer om een specifieke maaltijd, maar om de gasten die worden uitgenodigd. Hij bekritiseert het gebruik om mensen uit de eigen sociale kring uit te nodigen omdat de overweging erachter is dat deze – vrienden, broers, familie of rijke buren (bloedverwanten en mensen van aanzien) – de uitnodiging zullen retourneren. Daarmee wordt niet alleen de investering vergoed waardoor de gastvrijheid geen gave of geschenk meer is, maar wordt een dynamiek in stand gehouden waarbij men eer en macht verkrijgt en veiligstelt binnen een gesloten sociaal systeem van wederzijdse diensten en gunsten. Jezus’ alternatieve voorstel (v. 13) doorbreekt dit systeem dat armen en onaanzienlijken buitensluit. Dat gebeurde blijkbaar niet alleen bij maaltijden, deze groepen werd ook de toegang tot de tempel ontzegd om spijsoffers te brengen (Lev. 21,17-23). In Qumran werden ze uitgesloten van deelname aan de gemeenschappelijke bijeenkomsten:
Ieder die verontreinigd is in zijn vlees, verlamd in zijn voeten of handen, lam, blind, doof, stom of verontreinigd in zijn vlees met een smet die zichtbaar is, of de waggelende oude man die niet rechtop kan blijven tijdens de samenkomst; dezen zullen niet binnen gaan en hun plaats innemen te midden van de samenkomst van de mannen met aanzien omdat de heilige engelen in het midden van de samenkomst zijn. (1Q28a 2,5-9)
Het accent ligt hierbij op het feit dat men deze mensen als onrein beschouwde. Jezus benadrukt een andere reden waarom deze groep niet werd uitgenodigd: ze kunnen niets terugdoen, dat wil zeggen betekenen, voor de gastheer. Jezus stelt voor dat wanneer er een gastmaal wordt gehouden (hier aangeduid met weer een ander woord, dochè, dat letterlijk ‘ontvangst, receptie’ betekent) juist zij worden uitgenodigd die de invitatie niet kunnen retourneren. Hij noemt armen, kreupelen, lammen en blinden, de vier groepen die ook vermeld zullen worden in de aansluitende parabel als de gasten die uitgenodigd worden wanneer de eerder genodigden het met allerlei excuses af laten weten (zie 14,21 waarbij de lammen en de blinden in omgekeerde volgorde worden genoemd).
Omdat zij de uitnodiging niet kunnen retourneren, wordt de gastheer gelukkig geprezen, want hij ontvangt iets veel groters terug dan wat hij van familie of vrienden zou kunnen krijgen: (echte) dankbaarheid (zie 6,32v) en gerekend worden tot de kinderen van de Allerhoogste (6,35). En Jezus stelt zelfs (of: toch nog) een toekomstige vergelding in het verschiet die plaatsheeft bij de opstanding van de rechtvaardigen (v. 14). Hoe dat precies vorm zal krijgen wordt niet vermeld. Waarschijnlijk is het belangrijkste dat men gerekend wordt tot de rechtvaardigen, tot degenen die gastvrijheid tot barmhartigheid hebben gemaakt waarvoor niets wordt terugverlangd.
Preekvoorbeeld
Het moet vandaag wel over de nederigheid gaan. Wat dat betreft laten de lezingen van deze zondag aan duidelijkheid niks te wensen over. De woorden dat wie zich verheft vernederd zal worden, en wie zich vernedert verheven, lijken ons gegeven om als het ware van buiten te leren dat wij goed af zijn als wij nederig zijn. En de gelijkenis van Jezus over de bruiloftsgasten maakt duidelijk, dat wij er niet goed aan doen de hoogste plaatsen op te zoeken.
Over nederigheid dus. Niet een erg gewild onderwerp, vrees ik. Met een beroep op de nederigheid zijn heel wat mensen klein gehouden, werd je verboden trots te zijn op dingen die je goed had gedaan en werden alle pogingen om op te vallen of de aandacht te trekken die je soms zo hard nodig had de kop ingedrukt.
Maar gaat het bij nederigheid wel over dit soort praktijken? Over dat wij niet trots mogen zijn op wat wij goed kunnen en doen; dat wij klein moeten denken over onszelf of onszelf eigenlijk gering moeten achten? Gaat het er over dat wij er niet naar zouden mogen streven dat wij zo goed mogelijk doen wat wij goed kunnen, zodat wij er ook eer mee inleggen? Zou dit allemaal niet mogen omdat wij nederig moeten zijn?
Als wij goed luisteren kunnen wij horen dat nederigheid ons vandaag niet als een ideaal wordt voorgehouden. Zij wordt aangeprezen omdat wie nederig weet te zijn verheven zal worden, en hogerop zal worden geroepen. Dit betekent dat nederigheid niet inhoudt dat wij niet op de hoogste plaatsen horen of dat wij enkel tevreden mogen zijn met de laagste plaats. Het kan juist heel goed het geval zijn dat wij op de hoogste plaats horen; dat wij iemand zijn voor wie een ereplaats wordt vrijgehouden. Alleen, wij mogen daar niet uit onszelf gaan zitten. Wij dienen te wachten tot wij daartoe worden uitgenodigd. En terwijl wij daar op wachten, kunnen wij maar beter een bescheiden plaats innemen.
En hier heeft nederigheid mee te maken: dat wij onze plaats weten. Het betekent dus niet: er van uitgaan dat je een lage plaats hebt. Dat is helemaal nog niet gezegd, maar je moet wel weten dat God jouw plaats bepaalt en dat aan God overlaten. Dát is nederigheid.
Onze plaats weten.
Welke plaats is dat dan? Wij hebben onze plaats te midden van alle schepselen Gods. Wat dat betreft, hebben wij dezelfde plaats als de stenen van de straat, de sterren aan de hemel, de engelen en de dieren. Allemaal bekleden wij de plaats van schepsel Gods te zijn. Dit wil zeggen: alles wat wij zijn en wat wij hebben, danken wij aan God. Hoe wij ook van elkaar verschillen – en er is natuurlijk wel verschil tussen ons en de stenen en tussen ons en de engelen – toch is er de fundamentele gelijkheid dat wij allemaal, stenen en engelen en mensen, zijn wie wij zijn dankzij God.
Nederigheid betekent, geloof ik, dat wij de verschillen die er tussen ons zijn niet maken tot een verschil tussen hoger en lager of meer en minder goed ten opzichte van God. Er zijn verschillen tussen de schepselen; er zijn verschillen tussen de mensen, in innerlijk en in uiterlijk, in wat je wel en niet kunt, in waar je wel en niet goed in bent. Nederigheid is niet dat wij deze verschillen wegpoetsen, als zouden die er niet mogen zijn. Dat is valse nederigheid. Dat is doen alsof wij allemaal gelijk zijn en alsof de een niet ergens beter in is dan een ander. Nederigheid heeft er mee te maken, dat wij die verschillen van harte aanvaarden; dat wij die laten bestaan en ons er met elkaar over kunnen verheugen.
Maar dit lijkt heel moeilijk. Jaloezie is een ondeugd die ons hierbij parten speelt. Wij gunnen elkaar niet makkelijk dat de een beter in iets is dan wijzelf. Zou dat niet kunnen komen omdat wij aan de verschillen tussen ons toch bijna als vanzelf waarderingen verbinden van: omdat jij dit of dat beter kunt dan ik, ben jij vast ook een beter mens; ben jij misschien wel beter in Gods ogen, of word je door God misschien wel meer bemind dan ik?
Dat wij zo doen komt, omdat wij onze plaats niet kennen. Omdat wij niet meer weten dat alle verschillen verschillen zijn tussen mensen die allemaal op dezelfde plaats staan: de plaats van schepsel Gods te zijn. Die plaats wél kennen, dat is nederigheid en daarom is nederigheid ook het tegendeel van jaloezie. Nederigheid is juist dat waar wij terecht trots op zijn niet gebruiken om ons boven elkaar te verheffen. Nederigheid betekent dat wij niet willen uitstijgen boven de fundamentele gelijkheid van dat wij alles wat wij zijn en hebben, van God hebben gekregen, net als alle andere mensen. Er is niets, ook al zijn wij er nog zo goed in of ook al hebben wij nog zo ons best gedaan om er goed in te worden, waarom wij zouden mogen gaan denken dat wij daarom bij God meer rechten hebben dan anderen of dat wij daarom bij God wel iets vóór zouden hebben.
Hoe dicht wij bij God mogen zitten op het grote bruiloftsfeest van het hemels gastmaal, dat is aan God. Het kan zijn dat wij tot degenen behoren die die ereplaatsen mogen innemen. Of dat mag, bepalen niet wij; dat is niet enkel afhankelijk van dat waar wij meestal terecht trots op zijn omdat wij er goed in zijn.
Of je snapt dat het zo met je is gesteld, of je snapt dat je plaats is te midden van alle schepselen die, net als jij, alles aan God hebben te danken, en dat het God is die bepaalt welke plaats jij mag innemen bij Hem, blijkt uit hoe je omgaat met wie niks hebben om trots op te zijn. Dat blijkt hieruit of jij die een ereplaats bij jou wilt laten innemen; blijkt uit hoe je omgaat met wie niets hebben om trots op te zijn, die in niks goed zijn. Dat blijkt hieruit of je die een ereplaats bij je wilt laten innemen en of je je niet te goed voelt om met die mensen op voet van gelijkheid om te gaan; of die mensen voor jou niet te min zijn om ze bij jou toe te laten en te laten delen in waar jij wel goed in bent of waar jij wel veel van hebt.
Zo omgaan met elkaar is er blijk van geven je plaats te weten; is blijk geven van nederigheid. Nederigheid is op voet van gelijkheid omgaan met wie veel ontberen of aan wie veel wordt onthouden. Niet om met je goedheid of gulheid eer in te leggen. Dat is hoogmoed. Maar gewoon, omdat zulke mensen dezelfde plaats innemen als jij en ik en net als jij en ik in afwachting zijn van wanneer God ons roept om aan te zitten aan zijn bruiloftsmaal. Waarom zouden wij elkaar in afwachting daarvan niet alvast tegemoetkomen door elkaar hier, onder ons, al een ereplaats te geven? Dat zou wel eens de ware nederigheid kunnen zijn.
inleiding dr. Hans Lammers
preekvoorbeeld dr. Jan van den Eijnden OFM