- Versie
- Downloaden 37
- Bestandsgrootte 394.35 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
29 augustus 2010
Tweeëntwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Sir. 3,17-18.20.28-29; Ps. 68; Heb. 12,18-19.22-24a; Luc. 14,1.7-14
Inleiding
Nederigheid
Het thema van deze zondag is de grote waarde van nederigheid. Tegenover nederigheid staat hoogmoedigheid. Wie al hoog staat, doet er goed aan bovenal bescheiden te zijn. De nederige telt in Gods ogen, niet degene die zich boven anderen verheft. Aan nederigen openbaart God zijn geheim, niet aan hoogmoedigen (Sir. 3,20).
In de antwoordpsalm, Psalm 68, horen we hoe God het voor de minsten opnam en koningen verjoeg (v. 6 en 13). Prachtig wordt verhaald hoe Gods keus voor de kleine berg Sion als zijn woonplaats door de grote bergen van het Basan-massief met argusogen bekeken wordt (v. 16v). In de feestelijk intocht van God mag de jongste of kleinste stam, Benjamin, voorop lopen en ‘de groten van Juda’ daarachter (v. 28).
Zelfs in de Hebreeënbrief, die als epistellezing geen direct verband met de overige lezing behoeft te hebben, wordt op een gelukkige wijze dit thema omspeeld. Het overdonderende en schrikaanjagende spektakel van de theofanie op de Sinai-berg staat tegenover het lieflijk tafereel van de berg Sion, het hemelse Jeruzalem. Het eerste doet volgens Hebreeën onder voor het tweede. Wie oog krijgt voor deze Umwertung aller Werte ziet het thema van de nederigheid overal terug.
Calculerende genodigden
Hetzelfde kan nu gezegd worden van de evangelielezing. De nederigheid wordt aangeprezen tegenover de alles overheersende zucht naar eer en glorie. Nederigheid loont. In Lucas 14 heeft Jezus kritiek op Farizeeën en schriftgeleerden die met hem genodigd zijn bij een ‘vooraanstaande Farizeeër’ (v. 1). Zij zoeken bij de maaltijd de belangrijkste plaatsen op. Ofschoon deze episode alleen door Lucas wordt verteld, is een dergelijke kritiek ook bij de andere synoptische evangeliën te vinden (Mar. 12,39; Mat. 23,6 en Luc. 20,46). Lucas illustreert bovenstaande praktijk als Jezus met eigen ogen het verwerpelijke gedrag van de andere genodigden gadeslaat.
Jezus staat daarmee in de wijsheidstraditie als hij dit gedrag niet alleen aan de kaak stelt, maar ook een handreiking doet om zich in het openbaar anders te gedragen (vgl. Spr. 25,6v). Lucas 14 is een pendant van de gelezen tekst uit Sirach. Ook daar wordt een bepaald gedrag afgekeurd en een ander, beter gedrag gepropageerd. In Lucas doet Jezus de idee aan de hand om niet de eerste maar de laatste plaats in te nemen. Wie immers teruggezet wordt, wordt in het openbaar te schande gemaakt. Dat is niet zozeer letterlijk maar vooral figuurlijk een afgang. Wie daarentegen naar voren of naar ‘boven’ gehaald wordt, heeft er alleen maar bij te winnen. Kortom, het is op voorhand verstandiger, wijzer, de laagste plaats in te nemen.
Nu kan men zich terecht afvragen of Jezus hiermee niet een verkeerd soort nederigheid aanprijst. De eerzucht wordt niet afgezworen maar slechts gecamoufleerd als nederigheid of bescheidenheid. Door de laagste plaats in te nemen, hoopt men immers hoog te eindigen. De drive om gezien te worden is gebleven. De nederigheid is alleen maar gespeeld. Kan Jezus dit bedoeld hebben? Niet uitgesloten moet worden dat Jezus’ aanbeveling ironisch bedoeld is. Dat Jezus zegt: ‘Als je dan toch de hoogste plek wilt innemen zonder gezichtsverlies, speel het spel dan goed.’
Maar een andere ervaring speelt mogelijk een rol, namelijk dat Jezus heel goed weet dat een verkeerde aanleg niet verdwijnt zodra deze aan het licht is gekomen. Hij weet dat je voor de praktijk je kop niet in het zand moet steken. Beter is het met deze aanleg te rekenen, en de verkeerde intentie door praktische oefening te wijzigen, in de hoop dat de slechte intentie al doende verdwijnt. Een verkeerde neiging wordt omgebogen in de goede richting. De onoprechte nederigheid wordt tot ware nederigheid, waarin niet meer naar de beste plaats gezocht wordt. De ware nederige houdt op een plaats voor zichzelf te eisen. Het komt zelfs niet meer in hem of haar op om voor zichzelf iets te vragen. De conclusie (v. 11) luidt: ‘Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, en wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden.’ Wij vinden dit logion ook bij Marcus en Matteüs terug.
Calculerende gastheer
De verzen 12 tot en met 15 zijn net als de verzen 7 tot en met 10 alleen bij Lucas te vinden. Jezus stelt hier in het kader van dezelfde maaltijd een nieuw punt aan de orde. Ditmaal worden niet de gasten bekritiseerd, maar krijgt de gastheer het op zijn brood. De gastheer doet in calculeren niet onder voor zijn gasten. Gewoonlijk zal men vrienden, bekenden en verwanten uitnodigen, en nadrukkelijker: ‘rijke buren’. Kortom, mensen met wie je iets hebt of van wie je kunt verwachten dat zij op hun beurt te gelegener tijd iets voor jou zullen doen (vgl. Luc. 16,1-9). Zo zit er achter de keus voor zulke genodigden iets even berekenends. Zo moet het echter niet zijn. Als je mensen voor een maaltijd uitnodigt, stelt Jezus, doe het dan zonder bijbedoelingen. Nodig mensen uit die niets voor jou terug kunnen doen: armen, kreupelen, verlamden en blinden. Het zijn precies die mensen met wie Jezus voortdurend te maken heeft.
Overigens is het feit dat Jezus zelf bij een vooraanstaande Farizeeër aan de maaltijd aanligt een teken dat hij geen voorkeur had. Hij schoof bij hoog- en laaggeplaatsten aan, zonder iemand naar de ogen te zien. Ook neemt hij geen blad voor de mond. Bij de verzen 12 tot en met 14 kan nog gedacht worden dat kritiek op de gastheer helemaal tegen de etiquette is. Zo hoort Jezus zich als gast toch niet te gedragen!
Bij de zogenaamde ongepaste uitlating van Jezus zijn evenwel de volgende twee kanttekeningen te plaatsen. Het is, in de eerste plaats, niet gezegd dat Jezus zijn gastheer publiekelijk voor het hoofd stoot. We lezen niet dat hij de gastheer in het openbaar, ten overstaan van de gasten, kritiseert. In de tweede plaats horen we in zijn observatie iets terug van een antwoord op de kritiek die Jezus zelf bij herhaling te horen kreeg in zijn omgang met sociaal onaanvaardbare mensen. In dit kleine stuk legt Jezus uit waarom hij zich met behoeftigen inlaat. In de kritiek op ‘de gastheer’ klinkt dus zijn eigen apologie door.
Hoe historisch is eigenlijk wat Lucas hier weergeeft? De exegeet Wim Weren onderstreept de opvatting dat we in Lucas hebben te rekenen met het feit dat de Tischreden een literaire vorm is. Lucas (en Handelingen) maakt gebruik van het gerespecteerde genre van het symposium, een filosofisch gesprek gehouden bij een goed maal.
Een niet onaardige observatie vinden we bij de Statenvertalers (1637), die enerzijds Jezus’ oproep om de armen uit te nodigen, het volle pond willen geven, maar anderzijds ook in hun maag zitten met bijbelteksten waarin gegeten wordt met verwanten en vrienden (Gen. 21,8; 43,25; Job 1,4 enz.). De Statenvertalers trekken nu de conclusie dat ‘het niet ongeoorloofd is deze vriendschap zijn vrienden te betonen’ zolang dat maar niet betekent ‘met vergeting der armen’. Of de Statenvertalers met deze uitleg de kool en de geit spaarden, en daarmee de angel uit de tekst haalden, blijft een vraag.
Paradoxaal slot
De hele tekst is ten slotte op een paradox gebouwd. Jezus keurt elke vorm van berekening af, maar geeft tot slot een motief dat daar geheel en al op is gefundeerd. Hij zegt immers dat je niet uit moet zijn op een beloning. En als je dat lukt, dan zul je daarvoor ‘bij de opstanding van de rechtvaardigen’ (v. 14) beloond worden! Het is goed te beseffen dat de paradox ons even door elkaar schudt. De paradox is als stijlmiddel in dit geval bedoeld om goed na te denken over het belang van beloning. De idee van beloning is op zich immers niet verkeerd, mits goed verstaan. Zo is het goed om de paradox te verstaan en ook te laten staan.
Literatuur
Wim Weren, ‘Lucas en Handelingen’ in: De Bijbel literair, Zoetermeer/Kappellen 2004.
G.Kuypers, Terug naar de verwondering, over het nut van paradoxen en parabels, Kampen 1993.
Preekvoorbeeld
De beide lezingen van vandaag zijn duidelijk. Ze bevatten een oproep om bescheiden en nederig te zijn. Dat is de houding die bij een gelovige past. Jammer genoeg leven wij in een tijd dat nederigheid en bescheidenheid niet zo hoog scoren. Waarom is het zo goed om nederig en bescheiden te zijn? Omdat we daarmee het ideaal van de bijbel nastreven. Wat is dat ideaal? Dat ideaal luidt: ‘Wees navolgers van God’ (Deut. 13,5). Elders zegt God zelf: ‘Wees heilig, want ik ben heilig’ (Lev. 19,2). Heilig-zijn houdt in dat je anders bent dan de anderen, omdat je bij God hoort. Of – zoals Jezus het ergens zegt: ‘Wees volmaakt, zoals uw hemelse Vader volmaakt is’ (Mat 5,48).
Augustinus, de beroemde bisschop uit de vierde eeuw, zegt ergens: ‘God is al nederig. En de mens is nog trots’ (sermo 142,6). Als je nederig bent, probeer je God na te volgen. God is zo nederig, dat hij het zelfs niet nodig vindt gezien te worden. Wíj, zijn mensen, mogen gezien worden. Hij laat ons de eer zijn kwaliteiten te tonen. God kun je vergelijken met de man of vrouw achter de volgspot bij een revue of musical. Als de ster op het toneel maar in het volle licht staat: dat is het belangrijkste. Zelfs als je zou willen omkijken om te zien wie zo handig en knap dat licht hanteert, dan kijk je tegen het licht in en je ziet niks. Zo is onze God. Wij mogen onze kunsten vertonen. Dat is zijn trots. Zoals het kerklied zingt: ‘…dat gij ons draagt; dat Gij ons dient.’ Welke andere godsdienst kan zeggen dat God de mens dient? Daarmee krijgt het woord ‘gods-dienst’ er ineens een heel nieuwe betekenis bij!
Vandaag horen we hoe Jezus ertoe kwam om hierover te beginnen. Hij is ergens aan tafel uitgenodigd, en ziet hoe de gasten elkaar verdringen om maar op de beste en belangrijkste plaatsen terecht te komen. Dan kun je zeggen dat je aan tafel naast die-en-die hebt gezeten. En de mensen zullen je vol bewondering aankijken. Welnu, die houding past een gelovige niet.
Bij een andere gelegenheid zit Jezus met zijn leerlingen aan tafel. Ze hebben ruzie over de vraag wie de belangrijkste is. Jezus legt uit: ‘Als je zo bezig bent, ben je geen haar beter dan al die machthebbers in de wereld die macht uitoefenen over mensen, en zich door hen willen laten bedienen. Bij jullie moet het omgekeerd zijn. Vertel eens: aan tafel: wie is er het belangrijkste: degene die aanzit of de bediende? Die aanzit toch zeker? Nou, Ik hoop dat jullie je gedragen als de bediende’ (Luc. 22,24-27. En je hóórt hem denken: ‘Want dat doet mijn Vader ook!’ ‘… dat Gij ons draagt, dat Gij ons dient…’ We herinneren ons dat hijzelf het goede voorbeeld gaf, toen hij als een slaaf de voeten van zijn leerlingen begon te wassen.
Vandaag hoorden we Jezus zeggen: ‘Als je een maaltijd geeft, nodig dan mensen uit die er niets tegenover kunnen stellen.’ En weer hóór je hem denken: ‘Want dat doet mijn Vader ook!’ Hoe doet God dat dan? Straks zullen wij naar voren komen, onze handen ophouden en het brood van God mogen ontvangen. En wees eerlijk: wat stellen wij daar nou helemaal tegenover? Maar is dat een reden voor God om ermee op te houden? Integendeel. ‘Welnu,’ zegt Jezus, ‘neem daar een voorbeeld aan. Doe jij zo weer aan anderen.’ En dan mag het gerust over geestelijk voedsel gaan. Je mag dat voedsel aan anderen ook toedienen in de vorm van goede daden of opbouwende woorden.
Voorbeelden uit de wereld van de heiligen
Waarschijnlijk hebt u wel eens gehoord van de heilige Elisabeth van Thüringen (of van Hongarije); zij leefde in de twaalfde-dertiende eeuw. Van haar wordt verteld dat zij als koningin veel zorg had voor arme mensen. Elke dag bracht zij de spijzen die overbleven van de koninklijke tafel (de tafel dus van haar en haar man) zelf naar het armenhuis in het dorp. Ze was daarin zo vrijgevig dat de anderen op het paleis bang waren dat er voor hen niets meer zou overblijven. Dat gaf veel conflicten.
Soortgelijke verhalen lezen we herhaaldelijk in het leven van heiligen. Vooral in de middeleeuwen. Want in die tijd waren ze bijzonder gevoelig voor standsverschil. Als je bij de adel of de geestelijkheid behoorde, ging je natuurlijk niet om met mensen uit de lagere stand. Wanneer iemand dat wel deed, was dat opvallend. Zo opvallend dat ze dan al gauw een heilige in je meenden te zien. Dan hadden de mensen in de omgeving het idee dat de tijden van het evangelie in hun midden waren teruggekeerd. En konden ze zeggen: het evangelie is bij ons gebeurd. In de persoon van die of die heilige.
Zo leefde er in de tiende eeuw in Winchester, Engeland, een heilige bisschop Brinstan. Hij had de gewoonte aangenomen om elke dag de voeten van de armen te wassen, precies zoals Jezus had gedaan bij zijn leerlingen vlak voor het Laatste Avondmaal. Daarna nodigde hij hen bij zich aan tafel en bediende hen zelf.
Misschien kent u wel Sint Ivo, de heilige advocaat en priester uit Bretagne. Hij leefde in de dertiende eeuw. Van hem wordt het volgende verhaal verteld: Thuis deelde hij elke avond zijn tafel met een hele drom zwervers en bedelaars. Hij was degene die hen bediende en verzorgde. Er wordt verhaald dat op een avond een bijzonder onappetijtelijke verschijning aan zijn poort kwam aankloppen. De man zat onder de zweren en hij stonk afschuwelijk. Ivo liet hem aan zijn rechterhand plaatsnemen. Hij at met hem samen uit dezelfde schotel. De anderen waren nog lang niet uitgegeten, toen de vreemde zwerver alweer opstond om te vertrekken. Bij de deur stak hij zijn hand op en groette allen: ‘De Heer zij met u.’ Onmiddellijk nadat hij door de deur was verdwenen, keerde hij terug, maar nu zo stralend en schitterend en zo'n weldadige geur verspreidend, dat het voor iedereen duidelijk was: dit is de Heer zelf. Nog lang daarna hoorde men Ivo verzuchten: ‘Ik kan het maar nauwelijks geloven dat de Heer aan ons een bezoek heeft gebracht. Ik had hem ook bijna niet herkend.’
God is nederig. Hij identificeert zich met nederige mensen. Wij zouden dus open moeten staan voor nederige mensen, de nederige mens in onszelf moeten toelaten. Ik zou mij de vraag kunnen stellen: wat zou ik dus – in alle bescheidenheid en nederigheid – op mijn plek kunnen doen, willen ze later van mij kunnen zeggen: ‘Het leek wel of met hem of haar de tijden van het evangelie in ons midden waren teruggekeerd’?
Wim Reedijk, inleiding
Dries van den Akker sj, preekvoorbeeld