- Versie
- Downloaden 277
- Bestandsgrootte 127.82 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
1 september 2019
Tweeëntwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Sir. 3,17-18.20.28-29; Ps. 68; Heb. 12,18-19.22-24a; Luc. 14,1.7-14 (C-jaar)
Inleiding
Sirach 3,17-18.20.28-29
De eerste lezing komt deze keer uit het boek Wijsheid van Jezus Sirach, dat tot de deuterocanonieke boeken behoort. Het staat dus niet in de Hebreeuwse Bijbel. Het boek heeft ook een complexe tekstoverlevering. De tekst is lange tijd alleen in het Grieks bekend geweest, maar inmiddels zijn nu ook fragmenten in het Hebreeuws voor drievijfde van de tekst bekend. Deze wijken echter vaak af van de Griekse versies waarop onze vertalingen gebaseerd zijn. Van de Griekse tekst bestaat er bovendien een lange en een korte versie. In de NBV-vertaling zijn de toegevoegde verzen cursief weergegeven, in de Willibrordvertaling ’75 is dat niet het geval en in de Willibrord ’95 zijn ze weggelaten. Vers 19, dat niet in de eerste lezing is opgenomen, is zo’n vers. Afgezien van deze problemen met de tekst is wel duidelijk waar, door wie en wanneer het boek is geschreven. De auteur is ‘Jezus, de zoon van Eleazar, de zoon van Sirach, uit Jeruzalem’ (Sir. 50,27), ook wel Ben Sirach (zoon van Sirach) genoemd. En op grond van gegevens uit de proloog kan het boek gedateerd worden rond het begin van de tweede eeuw voor Christus.
Zoals uit de titel al kan worden afgeleid, behoort het boek tot het genre van de wijsheidsliteratuur. Het materiaal in het boek is zo geordend dat passages over de wijsheid afgewisseld worden met thematisch geordende onderdelen die een meer belerend karakter hebben. De verzen van de eerste lezing (Sir. 3,17v.20.28v) maken deel uit van het eerste deel van het boek (Sir. 1,1–4,10) dat opent met een lofzang op de wijsheid (Sir 1,1-10). Daarin wordt gesteld dat God zelf de bron is van alle wijsheid. De uitspraken die in het boek zijn opgenomen vertonen grote overeenkomsten met soortgelijke uitspraken in het boek Spreuken, dat eveneens tot het genre van de wijsheidsliteratuur behoort.
De uitspraken die in de eerste lezing zijn opgenomen, hebben een herkenbare vorm. Het zijn vaak korte spreuken met duidelijke pointe. Zoals vaker het geval is bij Sirach, wordt de lezer in vers 17 aangesproken met ‘kind’ (teknon; Willibrord ’75 heeft hier ‘zoon’).
Vervolgens wordt ‘hij’ (de beoogde lezer van het boek is wel duidelijk een mannelijke lezer, tenzij anders aangegeven) opgeroepen om ‘zachtaardig’ te zijn. De motivatie daarvoor wordt gegeven in het tweede deel van de spreuk: dan ben je meer geliefd dan iemand die geschenken geeft. Zachtaardig zijn is dus de betere keuze. Het komt je relatie met andere mensen ten goede. In vers 18 volgt een tweede spreuk, waarin een andere deugd centraal staat: de bescheidenheid of nederigheid (tapeinoosis). Deze spreuk heeft een vorm van een kwantitatieve vergelijking (hoe… des te…). In dit geval wordt gesteld dat iemand die ‘hoger staat’ (WV) of ‘belangrijker’ (NBV) is, zich ook ‘kleiner moet maken’ (WV), ‘bescheidener moet zijn’ (NBV). Dit komt je relatie met God ten goede, die zich dan welwillend opstelt en genade schenkt. Vers 20 sluit daarbij aan. Hier lopen de vertalingen in de WV en de NBV evenwel uiteen. De volgorde is nu omgekeerd: eerst wordt er iets gezegd over God. Zijn kracht (NBV), barmhartigheid (WV) is groot. Daarna volgt een uitspraak over diegenen die bescheiden zijn: zij prijzen God (NBV) ‘aan de nederigen toont Hij zijn geheimen’. De NBV vertaling sluit hier het dichtst aan bij de tekst van de versie in de Septuagint.
Tegengesteld aan de bescheidenheid, die geprezen wordt in de vorige verzen, is de hoogmoed. In vers 28 wordt die voorgesteld als een ziekte waarvoor geen genezing bestaat, omdat die haar oorsprong vindt in het kwaad, dat zoals een plant wortel in hem heeft geschoten. Voorbeeldig daarentegen is de wijze die in zijn hart de betekenis van de beeldspraak (letterlijk ‘parabel’) overdenkt (v. 29).
Lucas 14,1.7-14
In de evangelielezing (Luc. 14,1.7-14) doet Jezus een aantal uitspraken die met hetzelfde thema te maken hebben. Met uitzondering van vers 11 komen deze woorden alleen in het Lucasevangelie voor. De context wordt gegeven in Lucas 14,1: Jezus is te gast voor een maaltijd bij een vooraanstaande Farizeeër. In vers 7 wordt de directe aanleiding gegeven voor het vertellen van een parabel. Jezus ziet hoe er genodigden zijn die voor zichzelf een ereplaats uitkiezen. Hij vertelt vervolgens een gelijkenis over een bruiloft (vv. 8-11). Jezus confronteert de aanwezigen dus niet rechtstreeks met hun gedrag, maar via een omweg, met goede raad.
De parabel vertoont sterke overeenkomsten met Spreuken 25,6v, waar staat: ‘Gedraag je niet aanmatigend in aanwezigheid van de koning, ga niet op de plaats van een voornaam persoon staan. Het is beter dat de koning je naar voren roept dan dat hij je plaats laat maken voor een edelman.’ Jezus vertaalt dit advies naar een situatie waar zijn publiek mee vertrouwd is. Lucas portretteert hem op die manier als een wijsheidsleraar.
In vers 11 volgt er nog een bijkomende motivatie in de vorm van een algemene uitspraak: ‘Iedereen immers die zich verheft zal vernederd worden, maar wie zich vernedert zal verheven worden.’ Dit vers komt ook nog voor aan het einde van de parabel over de Farizeeër en de tollenaar (Luc. 18,10-14) en in Matteüs 23,12, in de context van de rede over de Schriftgeleerden en de Farizeeën. Het lijkt dan ook eerder een onafhankelijke uitspraak te zijn (mogelijk uit de woordenbron q) die door Lucas en Matteüs in verschillende contexten is gebruikt. De tegenstelling tussen verheffen (hupsoo) en vernederen (tapeinoo) vormt een punt van overeenkomst tussen deze uitspraak en de tekst uit Sirach in de eerste lezing, waar nederigheid wordt aangeprezen. Het vers roept tevens het Magnificat in herinnering, waar Maria over God zegt: ‘Machthebbers heeft hij van hun troon gehaald, geringen (tapeinous) gaf Hij een hoge plaats (hupsoosen)’ (Luc. 1,52). De term ‘nederig’ of ‘gering’ verwijst hier evenwel naar degenen die maatschappelijk niet in tel zijn. Dat vormt ook een punt van overeenkomst met de uitspraken van Jezus in de volgende verzen (14,12vv).
Het advies dat Jezus geeft is nu gericht tot de gastheer (v. 12) en houdt eveneens verband met de situatie van een maaltijd. Hij raadt hem namelijk aan om geen mensen uit te nodigen die hem op hun beurt zouden kunnen uitnodigen om iets terug te doen, maar veeleer degenen die dat niet kunnen: mensen die in armoede leven of een gebrek hebben. Wanneer je dat doet, zegt Jezus, zult u gelukkig zijn, ‘want het zal u teruggegeven worden bij de opstanding van de rechtvaardigen’ (v. 14), wat zoveel betekent als: God zal het u lonen.
Dit vers heeft de vorm van een ‘gelukkig’-spreuk of zaligspreking, zoals we die ook aantreffen in de wijsheidsliteratuur (bijv. in Sir. 14,1v) en in de zaligsprekingen door Jezus in Lucas 6,20vv en Matteüs 5,2-12. Bij Lucas komen behalve vier zaligsprekingen ook vier ‘wee’-spreuken voor (6,24vv). Aansluitend bij het thema van arm en rijk worden zo eerst de armen gelukkig geprezen (6,20) en daarna de rijken beklaagd, omdat zij hun deel al ontvangen hebben (v. 24). Ook op andere plaatsen in het Lucasevangelie wordt het thema van armoede en rijkdom aangekaart. Het komt bijvoorbeeld ook aan de orde in de parabel over de rijke landeigenaar in Lucas 12,16-21 en de parabel over de arme Lazarus in Lucas 16,19-31. Het zijn parabels die alleen bij Lucas voorkomen. Het kan dan ook een Lucaans thema worden genoemd.
Literatuur
Wildo van Peursen, ‘Wijsheid van Jezus Sirach,’ in Jan Fokkelman en Wim Weren (red.), De bijbel literair: Opbouw en gedachtegang van de bijbelse geschriften en hun onderlinge relaties, Zoetermeer/Kapellen, 2003, 475-486
Huub Welzen, Lucas. Belichting van het bijbelboek, ’s Hertogenbosch/Leuven, 2011
Preekvoorbeeld
De eerste lezing was uit een boek met de titel ‘Wijsheid van Jezus Sirach’. Nu is er wijsheid in vele soorten en maten, denk maar aan boeken als: ‘Wijsheid uit de abdijen’, ‘Wijsheid uit de woestijn’, ‘Wijsheid uit India’ of ‘De wijsheid van de wolven’, en waarom niet, de video-clip ‘De wijsheid van Johan Cruijff’ van de rapper Youssef K.: ‘Als het maar simpel is, hoeft het niet moeilijk te zijn, maar het is simpel om iets moeilijk te maken.’
Diverse spreuken van de ‘Wijsheid van Jezus Sirach’ gaan over bescheidenheid en nederigheid. Ze zijn bedoeld om je op je plaats te zetten, zodat je het niet te hoog in de bol krijgt. Vergelijk je niet voortdurend met anderen en denk niet steeds in termen van ‘hoger’ en ‘lager’ en van ‘meer’ en ‘minder’. De eerste plaats hebben, je wordt er niet meer om. De laatste plaats krijgen, je wordt er niet minder om, want je bent waard wat je waard bent in de ogen van God. Hoogmoed die eenmaal wortel heeft geschoten in je hart, is moeilijk te genezen. Daarom zegt Jezus Sirach: ‘Hoe hoger je staat, des te kleiner moet je je maken, en je zult genade vinden bij de Heer’.
Misschien heeft Jezus aan deze woorden gedacht, toen hij zag hoe de genodigden bij een maaltijd op de beste plaatsen uit waren. Hij bekeek het tafereel en zei: ‘Als je op een bruiloft genodigd bent, ga je niet meteen op de ereplaats zitten. Straks komt de gastheer met iemand, die belangrijker is dan jij en dan zetten ze jou aan het uiteinde van de tafel, wat voor jou een afgang zou zijn. Kies dus een bescheiden plaats, dan kun je er alleen maar op vooruit gaan.’ Koning Salomo zegt het bijna precies zo in het Boek van de Spreuken: ‘Gedraag je niet aanmatigend in aanwezigheid van de koning, ga niet op de plaats van een voornaam persoon staan. Het is beter dat de koning je naar voren roept dan dat hij je plaats laat maken voor een edelman.’
Tot zover gaat het over welgestelde notabelen, die zich de luxe kunnen permitteren wat te kissebissen om de beste plaats aan tafel. Jezus trakteert hen op een stukje traditionele levenswijsheid. Maar dan komen opeens heel andere spelers het toneel op: gebrekkigen, kreupelen, blinden, we mogen het verder zelf aanvullen: mentaal gehandicapten, drugsverslaafden, ex-gedetineerden, zwervers… Nu zijn de notabelen niet langer onder elkaar. De deur gaat wijd open naar de straat, wanneer Jezus tegen zijn gastheer zegt: ‘Als je een gastmaal geeft, nodig armen, gebrekkigen, kreupelen en blinden uit. Gelukkig zul je zijn, omdat zij niets terug kunnen doen’. Het beeld van de tafel met de genodigden wordt een parabel van het Rijk Gods, dat daar begint waar het doorsnee burgerfatsoen eindigt.
Doe je er wijs aan mensen die in de grote wereld niet meetellen, en die niets terug kunnen doen, bij je thuis uit te nodigen? Jezus laat zien hoe in het koninkrijk Gods onze maatschappelijke ladder op zijn kop gezet wordt. Gods ideeën over ‘hoog’ en ‘laag’ staan blijkbaar haaks op de onze, zoals ook Gods ideeën over ‘wijs’ en ‘dwaas’ onze wijze ideeën onderuit halen.
Een christen die dit goed begrepen heeft, was Pino Puglisi, pastoor op Sicilië, die dertig jaar geleden zijn parochianen vanaf de kansel aanspoorde maffia-activiteiten bij justitie te melden. Indertijd vonden sommige mensen dat onverstandig, onwijs. Immers, zoals Jezus Sirach zegt: ‘Wie het gevaar zoekt, komt erin om.’ In zekere zin hadden ze gelijk, want de moedige pastoor werd in 1993 vóór zijn kerk doodgeschoten. Maar Puglisi geloofde in een hoger soort wijsheid dan de wijsheid van het gezonde verstand. Hij zei ooit dat een gelovige geen andere vrees moet hebben dan ‘de vreze des Heren’, die – zoals Jezus Sirach trouwens met nadruk zegt – begin en eind van alle wijsheid is.
Jezus en zijn volgelingen beantwoorden de vraag wat wijs en onwijs is, op een verrassende manier. Je vijand die je op de rechterwang geslagen heeft, ook je linkerwang aanbieden, is dat nog wijs? Of bidden voor wie je vervolgen? Of iemand die je hemd claimt, ook nog je jas geven? Of een melaatse omhelzen, zoals Franciscus deed? Of twee mentaal gehandicapte mannen uitnodigen bij je te komen wonen, zoals Jean Vanier, de stichter van de Arkgemeenschappen, in 1964 deed?
Met het noemen van deze namen wil ik niet suggereren dat je een spirituele hoogvlieger moet zijn om het evangelie in praktijk te brengen. Je kunt ook ‘gewoon’ goed zijn voor een ander, die het slecht getroffen heeft. Gelukkig zijn veel ‘gewone’ mensen ‘gewoon’ goed voor een ander, zonder dat ze er iets voor terugkrijgen. Anderen mogen zeggen: ‘Je moet wel goed gek zijn om zoiets te doen’, maar zij weten iets van de dwaasheid van God, die zoals Paulus zegt, wijzer is dan de wijsheid van de mensen (1 Kor. 1,25).
inleiding prof. dr. Caroline Vander Stichele
preekvoorbeeld dr. J. Hulshof sm