- Versie
- Downloaden 42
- Bestandsgrootte 297.66 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
31 augustus 2014
Tweeëntwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jer. 20,7-9; Ps. 63; Rom. 12,1-2; Mat. 16,21-27 (A-jaar)
Inleiding
Jeremia 20,7-9
Deze korte lezing komt uit een groep van teksten die men de ‘Belijdenissen van de profeet Jeremia’ kan noemen. Onze tekst is alleen een deel van de klacht die Jeremia uitspreekt. In de vers 7-9 gaat het over zijn klacht tegen JHWH en in de verzen 10-12 over zijn angst en wantrouwen ten aanzien van zijn menselijke omgeving. Opmerkelijk is de lofzang in vers 13, die eindigt in alle ellende met zijn vervloeking van zijn geboorte, vers 14-18. In deze belijdenissen, vooral in onze tekst, komen we de persoonlijke belevingen van de profeet tegen. Hij laat zich helemaal kennen en hij deelt met ons als lezers zijn verdriet, zijn hoop en zijn wanhoop over de toekomst. Om dit op de juiste waarde te schatten is het goed ze te koppelen aan zijn roeping in Jeremia 1,4-10. Het oprukken en vernielen staan voorop, maar ook het opbouwen en planten. Het belangrijkste fundament is dat JHWH zegt: ‘Wees voor niemand bang, want ik zal je terzijde staan en je redden.’
Met deze sterke achtergrond wordt het nog nijpender wanneer de profeet moet constateren dat hij, volgens zijn eigen opvatting, heeft gefaald. De boodschap van JHWH heeft Jeremia overgebracht, maar niemand heeft geluisterd. Of de leiders van het volk hebben wél geluisterd, maar het resultaat werd het tegenovergestelde. De kritiek die Jeremia heeft op het volk dat liever eerbied voor de heidense afgoden heeft en vooral misbruik maakt van hun materiële bezit en niet volgens het verbond leeft en geen zorg voor de naaste heeft, maakt dat Jeremia in opstand komt tegen de koning, de priesters en ten slotte tegen alle inwoners van Jeruzalem.
De woorden ‘HEER, u hebt mij verleid’ hebben een zeer intieme en eigenlijk seksuele connotatie. Vergelijk Exodus 22,15, waarin een man wordt beschreven die omgang met een ongehuwd meisje heeft, en daarna zijn verantwoording moet nemen. Het woord kan ook vertaald worden met ‘lokken’. Hosea 2,16 beschrijft hoe JHWH het volk uit liefde wil lokken naar de woestijn om haar daar te beminnen. Voor Jeremia betekent zijn engagement met JHWH om zijn boodschapper te zijn, evenveel. Hij bevindt zich in een situatie waar hij niet anders kan, ook al doet het pijn, ook al ziet hij geen uitweg uit de ellende. Hij moet blijven doorgaan tegen alle verstandige redeneringen in. Hij gaat hieraan kapot. Maar toch. Tegen alle verstandige inspanningen in blijft toch uiteindelijk de hoop dat JHWH zijn naam waar zal maken. Ondanks alle hopeloze twijfels beschouwt hij JHWH als zijn beschermer op wie hij kan bouwen.
De politieke situatie waarin deze gebeurtenissen waarschijnlijk hebben plaatsgevonden is de tijd tijdens de Babylonische belegering van Jeruzalem, die zal aflopen met de bezetting van de stad en de afbraak van de stadswal en de tempel. Voor de tweede keer worden de inwoners naar Babylonië gedeporteerd, en het is over en uit met het koninkrijk van Juda. De profeet Jeremia zelf wordt gedwongen om met hulp van enige vrienden naar Egypte te vluchten, naar de plaats (makoom) waar je als trouwe bondgenoot van JHWH niet moet zijn.
Matteüs 16,21-27
Deze tekst kunnen we een plek geven tegen het einde van het openbare leven van Jezus in Galilea. Jezus is bezig zijn naaste leerlingen te onderrichten voor ze voorgoed het noorden verlaten en naar Judea en Jeruzalem gaan. Een van de belangrijke vragen in de ogen van de leerlingen is: Wie is Jezus? Allemaal hebben ze de enthousiaste lente van Galilea meegemaakt. Ze hebben indrukwekkend onderricht bijgewoond. Ze hebben wonderen meegemaakt, genezingen, broodvermenigvuldiging gezien en grote groepen mensen die hun hoop voor de toekomst op de man van Nazaret hebben gevestigd. Op een wonderbaarlijke manier laat de evangelist Matteüs Simon Petrus de vertolker worden van de leerlingen, dat Jezus de Messias is. Deze positieve gebeurtenis staat vlak voor de tekst voor vandaag.
Jezus gaat verder in het onderricht van zijn de leerlingen en probeert ze tot het inzicht te brengen dat het leven van de uitverkoren ‘Mensenzoon’, knecht van God (DeuteroJesaja) verbonden is met lijden en dood. Voor de gelovige Joden was dit ondenkbaar. De Messias was volgens de profeten degene die Israël zal herstellen. Hij was een bevrijder van ongerechtigheid, honger, lijden en bezetting door vreemde wereldmachten. De Messias zou het goede land herstellen. Nu zegt Jezus iets totaal anders, helemaal het tegenovergestelde. Simon Petrus en de andere leerlingen, kunnen dat niet accepteren. Zij hebben hun meester gevolgd, misschien omdat het in hun ogen een succesverhaal was. Lijden en dood hadden volgens hen niets met de Messias en het Koninkrijk Gods te maken.
De evangelist maakt gebruik van de tekst van Marcus en voegt er ter verduidelijking aan toe dat Jezus naar Jeruzalem moet gaan en dat hij, nadat hij door de hogepriesters veroordeeld is tot lijden en dood, op de derde dag opgewekt zal worden. Net zoals Jona drie dagen in de schoot van het dodenrijk was (Jona 2,1-10, vgl. Mat. 12,40) zal ook Israël op de derde dag worden opgewekt als kind van de levende God (Hos. 6,2v). Simon Petrus, die niet begrijpt wat Jezus bedoelt, begint Jezus te berispen. Hij ziet de overwinning wel, maar begrijpt het vereiste lijden en sterven niet dat daartoe zou leiden. Het wordt een harde confrontatie. Simon Petrus die eerst te horen kreeg dat hij gelukkig (zalig) kan zijn omdat de Vader in hemel hem het geheim van de Zoon van God had geopenbaard, wordt nu ineens vergeleken met Satan. In de woestijn waar Jezus op de proef wordt gesteld, wordt gezegd na de derde verleiding: ‘Ga weg, Satan!’ (Mat. 4,10) en deze uitdrukking wordt hier op Petrus toegepast. Dat herinnert ons eraan dat Simon Petrus zonder zijn gerichtheid op de plannen van God een verleider was. Als zodanig was hij een struikelblok voor Jezus in plaats van een rotsblok. Simon Petrus is en blijft de representant van de leerlingen. In het lijdensverhaal van Jezus wordt Simon Petrus weer de leerling die bij uitstek faalt en Jezus op een cruciaal moment zak verloochenen. Misschien heeft de evangelist het zo geschreven opdat de hoorders of de lezers met hun eigen vragen rond wie Jezus nu eigenlijk is tot inzicht en persoonlijke mening kunnen komen.
Deze lijdensvoorspelling is niet de laatste voor het passiegebeuren in Jeruzalem. Onbegrip zal bij herhaling terugkeren. Daarom voegt ook Matteüs toe wat het in feite kan betekenen om volgeling van Jezus te zijn. Voor de eerste christenen was het martelaarschap een realiteit. Het ging en gaat nog steeds over een beslissende keuze. Als we Jezus willen volgen kan er een offer van ons gevraagd worden. Martelaarschap onder christenen is ook vandaag niets onbekends.
Er kan geen vernieuwing zijn zonder sterven van de oude manier van denken. Waarachtig leerlingschap wordt geleefd in het licht van het komende oordeel, waar zij die hun leven om Jezus’ wil hebben gegeven, zichzelf zullen aantreffen te midden van de zegeningen die bij de overvloed van het leven in het koninkrijk horen (v. 27).
Preekvoorbeeld
‘Na een goed ontbijt weer naar school’ stond op het reclamebord bij een bakker. ‘Na een goed ontbijt’, om aan te geven dat het niet zomaar gaat: naar school gaan. Leerling-zijn kost energie en inspanning. Leerling-zijn is een serieuze zaak. Leerling-zijn is ook niet altijd leuk. Je moet dingen leren die moeilijk zijn, die je niet aanspreken, waarvan je de zin niet snapt. Misschien dat ze daarom aan het begin van het schooljaar zo vaak zeiden: ‘niet voor de school, maar voor het leven studeren wij’. Om je over de drempel van de moeilijkheden heen te helpen.
Petrus gaat vandaag naar school. In het gedeelte uit het evangelie dat we twee weken geleden gelezen hebben, heeft hij zich opgegeven en hij niet alleen. Hij sprak toen zijn geloofsbelijdenis uit: ‘U bent de Christus’. En wij hebben dat nagezegd in onze geloofsbelijdenis. Hij werd aangenomen, hij heeft de sleutels gekregen, en hij niet alleen. Hij heeft de sleutels gekregen als het teken dat het binden en het ontbinden van hem afhangt, en niet van hem alleen. Binden en ontbinden, het verband tussen God en mensen en tussen mensen onderling laten zien in zijn doen en laten, in ons doen en laten. En als hij, als wij het niet doen, dan gebeurt het niet. Als wij hier onder elkaar onze verdeeldheid niet weghalen, blijft die tot in de eeuwigheid bestaan; als wij hier mensen tegen elkaar uitspelen, of God tegen mensen uitspelen, komt het nooit goed. Ons doen en laten op aarde heeft consequenties tot in de hemel.
Petrus heeft goed geluisterd naar die opdracht om te binden, en denkt dat hij al weet wat dat betekent: binden, mensen in de buurt van God houden, mensen in de buurt van elkaar houden. Want als een overijverige leerling zegt hij direct, wanneer hij Jezus hoort spreken over lijden en dood: God bewaar je, Heer. Dat mag jou niet overkomen. Dat is toch helder: lijden en dood, dat zijn de breuken in het leven, daar worden verbanden verbroken, daar komen mensen alleen te staan. Hoe je ook meeleeft met iemand of hoe je ook weet en voelt dat anderen meeleven met jou, er is een ontzettende, onontkoombare eenzaamheid in lijden en dood. En het is niet vreemd dat mensen zich in pijn en lijden van God en mens verlaten voelen. God bewaar je, Heer. Dat zouden we toch ook zeggen?
En dan komt de eerste les van Jezus, de meester. Eerst krijgt Petrus te horen dat hij nog leerling is en zijn plaats niet weet: Ga weg daar, achter mij. Iemand die volgt, mag niet voorop lopen en zeker niet voor de voeten lopen. Petrus is nog leerling, maar de leerschool van het geloof, net zoals de leerschool van het leven, houdt niet op. Petrus is leerling en blijft leerling. Wij ook. En dan krijgt hij te horen dat hij zich meer laat leiden door menselijke overwegingen dan door wat God wil. Fundamenteler kan kritiek niet zijn.
Een harde les, wat mensen willen tegenover wat God wil. Geen pijn en lijden tegenover wel pijn en lijden. Geen kruis opnemen tegenover wel kruis opnemen. Hard maar duidelijk.
Hoewel: zo duidelijk vind ik dat niet. De suggestie dat God het lijden wil staat mij helemaal tegen, het idee dat geloven een pijnlijke kwestie is, het idee dat met God omgaan verre van vrolijk is, bevalt mij niet. Niet omdat ik graag opgewekt door het leven wil gaan, maar omdat ik vind dat dit niet past bij ons geloof. We lezen toch elke zondag niet voor niets uit het evangelie, uit de goede, blijde boodschap?
Volgens mij zegt Jezus dat ook helemaal niet, dat God lijden wil. Want als je het zo verstaat, speel je God en mens tegen elkaar uit. En dat is precies het tegenovergestelde van wat Jezus Petrus en ons opdraagt om te doen: verbanden laten zien. Nee, ik denk dat het anders ligt. Jezus wijst Petrus terug omdat hij dat verband leggen veel te oppervlakkig ziet en veel te beperkt. Petrus ziet het verband met God alleen maar in het mooie van het leven, op de momenten dat het goed gaat. God wil het lijden niet, maar wil wel in lijden en dood aanwezig zijn. Petrus begrijpt dat niet. Dat God ons in de ontzettende en onontkoombare eenzaamheid die wij allen meemaken of mee zullen maken, dat God ons daarin niet alleen laten wil laten.
Zo begint de eerste schooldag van Petrus. Hij moet nog veel leren voor hij klaar is voor het leven met God, en hij niet alleen.
Bengt Wehlin ofm, inleiding
Herwi Rikhof, preekvoorbeeld