- Versie
- Downloaden 38
- Bestandsgrootte 299.07 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
28 augustus 2011
Tweeëntwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jer. 20,7-9; Ps. 63; Rom. 12,1-2; Mat. 16,21-27 (A-jaar)
Inleiding
Jeremia 20,7-9
Deze tekst behoort tot de zogenaamde ‘belijdenissen’ van Jeremia, die zich allemaal in het eerste deel van zijn boek bevinden. Echte belijdenissen zijn het eigenlijk niet, maar eerder klachten, klaaggebeden of dialogen met God, waarin de profeet die lijdt onder zijn roeping, zijn hart uitstort en zijn gevoelens de vrije loop laat. We moeten deze teksten lezen tegen de achtergrond van Jeremia’s dubbele roeping: zijn roeping tot profeet, een moeilijke taak waar hij zich te jong en te onbekwaam voor voelt en zijn roeping tot het in die tijd wereldvreemde celibaat, een soort profetie metterdaad om het volk duidelijk te maken dat het geen toekomst meer heeft en dat huwen dus geen zin meer heeft. Jeremia vindt geen gehoor. Zijn boodschap ontmoet overal tegenstand. Men lacht hem uit en men wil hem zelfs van kant maken. Dan klaagt de profeet zijn nood bij God, of beter nog: hij klaagt God zelf aan. Voor de Heer heeft hij alles veil gehad, zelfs het celibaat, maar die schijnt hem nu aan zijn lot over te laten. God had hem nochtans zijn hulp toegezegd, maar als het moeilijk wordt in het leven lijkt niemand verder weg te zijn dan God.
Met veruit de meeste exegeten beschouwen we de belijdenissen van Jeremia als authentieke klachten van de profeet zelf. Tijdens en na de Babylonische ballingschap is het lijdende volk deze klachten, waarin het zich perfect herkende, wel op zichzelf gaan toepassen en collectief gaan verstaan, maar dit neemt niet weg dat het ‘ik’ in deze klachten oorspronkelijk het persoonlijke ‘ik’ van de profeet zelf is.
In deze verzen is de klacht van Jeremia bijzonder fel. Hij is echt de wanhoop nabij. Hij vecht met God en met zichzelf over zijn roeping. God heeft hem verleid, bijna zoals een jongen een meisje verleidt. De celibatair Jeremia vergelijkt zijn verhouding tot God met een huwelijk. Hij liet zich door hem verleiden. Hij is bezweken. God was hem te sterk. Maar nu voelt hij zich beetgenomen, bedrogen. Heeft God hem wel echt geroepen? Was het geen droom of geen waanbeeld? De hele dag lacht men hem uit. Hij moet voortdurend ‘geweld en onderdrukking’ schreeuwen, maar de mensen geloven hem niet. Ze plagen hem, roepen hem achterna, beschouwen hem als een zonderling, willen hem voor het gerecht slepen en ter dood laten brengen.
De oplossing schijnt voor de hand te liggen: ermee ophouden, er definitief een punt achter zetten, maar iedere keer als hij zich voorneemt niet meer te spreken in Gods naam, laait er een vuur op in zijn hart. Dan voelt hij dat het woord van God dieper wortel heeft geschoten in zijn hart dan hij dacht. Hoe meer hij aan zijn engagement wil ontsnappen, hoe sterker hij in zijn hart ervaart dat hij eigenlijk helemaal voor de boodschap van de Heer gemaakt is, dat zijn leven helemaal samenvalt met de zending waarvoor God hem geroepen heeft. Het zijn gevoelens waarin velen zich ook vandaag kunnen herkennen. Ontmoedigde godsdienstleraren stappen na het verlof toch weer met overtuiging de klas in, omdat zij het niet kunnen laten, omdat het sterker is dan zijzelf, omdat er eigenlijk geen job is die beter bij hen past dan deze.
Matteüs 16,21-27
Ook hier gaat het over een crisissituatie. Jezus begon zijn leerlingen duidelijk te maken dat hij naar Jeruzalem moest gaan, veel zou moeten lijden, ter dood zou worden gebracht, maar op de derde dag zou verrijzen. Dat lijden en dat ter dood gebracht worden is onaanvaardbaar voor Petrus. Hij neemt Jezus apart en begint hem te berispen. Lijden en dood passen volgens hem niet bij een Messias. De reactie van Jezus is hard. Hij die Petrus kort daarvoor nog ‘zalig’ en ‘steenrots’ had genoemd, noemt hem nu ‘satan’ en ’struikelblok’, want zijn gedachten zijn niet Gods gedachten, maar die van mensen. Het Hebreeuwse woord satan betekent oorspronkelijk ‘tegenstander’, iemand die hindernissen in de weg legt. Eerst later is het een van de vele namen voor de duivel geworden. Hier vertalen we het best door ‘tegenstander’. Petrus wil Jezus ‘tegenhouden’ op zijn weg naar Jeruzalem. Hij doet dit allicht met de beste bedoelingen (of bijbedoelingen?), maar het is duidelijk dat hij alleen rekening houdt met zijn eigen opvattingen over Messias-zijn, die helemaal anders zijn dan die van Jezus zelf. Jezus gaat bewust op naar Jeruzalem, niet omdat hij lijden en dood zoekt, maar omdat hij trouw wil zijn aan zijn diepste levenskeuze en tot het uiterste wil gaan in het volbrengen van Gods heilige wil. Petrus mag dat niet verhinderen. Daarom zegt Jezus: ‘Ga weg, satan, terug!’ In het Grieks staat er eigenlijk: ‘Ga weg, satan, achter mij aan!’ Petrus moet niet verdwijnen, maar hij moet opnieuw volgeling worden, medestander in plaats van tegenstander. Zijn plaats is niet tegenover Jezus, maar achter hem aan.
Daarna maakt Jezus duidelijk welk lot zijn volgelingen wacht. ‘Een leerling is niet groter dan zijn leraar.’ Dat stond reeds in de zendingsrede (Mat. 10,24). Ook de verzen 16,24v hebben trouwens een parallel in hoofdstuk 10,38v van diezelfde rede. Wie Jezus volgt moet zichzelf verloochenen, geen rekening houden met zichzelf, afzien van zijn eigen wil en verlangens. Verder moet hij zijn eigen kruis opnemen en zo achter Jezus aangaan. Ook dat zal wel meegespeeld hebben bij de reactie van Petrus toen hij Jezus terzijde nam. Hij was niet alleen bezorgd over het lot van Jezus, maar ook en vooral om zijn eigen lot. Hij was bang en niet bereid om hetzelfde lot te ondergaan.
Zo maakt iedere geroepene, ook de volgeling van Jezus, in zijn leven een crisis door. Jezus navolgen betekent zijn leven verliezen om het echte leven te winnen. Geven om te krijgen. Sterven om te leven. Verliezen om te winnen. De vreemde paradox van het christendom! Het is niet vanzelfsprekend om die weg te gaan, ook christenen worden uitgelachen en naïef genoemd, maar wie het aandurft zal ervaren dat dit de beste weg is. Dan laait er, zoals bij Jeremia, een vuur op in zijn hart. Zo durven leven betekent verrijzenis, opstanding, een nieuwe wereld, gelukkig worden, hier en nu, maar ook over de dood heen. Als christen zullen we later beoordeeld worden op onze daden, waarmee concreet onze relatie met Jezus wordt bedoeld. Zijn we bereid hem na te volgen, ook als die weg doorheen het lijden loopt? Willen we ons leven bewaren en het zo verliezen? Of zijn we bereid het te verliezen en zo het echte leven te winnen?
Preekvoorbeeld
Jeremia klaagt zijn nood bij God en Matteüs spreekt over een crisissituatie. Dit overkomt dus een profeet en het overkomt Jezus. Zou het dan ook niet aan ons gebeuren?
Voorbeelden:
In februari j.l. bezocht ik een collega en vriend in een hospice; hij was doodziek. Een hospice kan een gezegende plaats zijn, een vrouwelijke plek. Iemand die zo ziek is, wordt weer als een kind dat een moeder nodig heeft. Die moeder is, hoop ik, onze God, onze lieve Heer, onze lieve Vrouw.
Die collega was een vroom man, een man van gebed, van een mild pastoraat, gelovig. Hij zou een goede grootvader zijn geweest. Het eerste wat hij zei was: ‘Het is zo moeilijk om je leven uit handen te geven’. Hij had er geen vrede mee, zoals Jeremia geen vrede had. Vrede is gemoedsrust en overgave. Hij bad om vrede. Hij was bijna 90 jaar en greep terug naar de woorden van zijn jeugd op het seminarie en zelfs in het Latijn. In pace dormiam et requiescam. Laat ik toch in vrede slapen en rusten. Maar dat kon hij nog niet.
Vier dagen later stierf hij. Toen pas kreeg ik een helder ogenblik; ik herinnerde mij ineens waar hij die Latijnse woorden vandaan had: Het was de antifoon van de eerste psalm van de metten in de oude liturgie van Paaszaterdag. Mijn vriend was nog tussen Goede Vrijdag en Pasen.
Is hij in vrede gestorven? Ja. Na mij kwam er een pastoraal werkster, die hem voorbad: ‘Heer, in uw handen beveel ik mijn geest.’ Dat zei hij na. Toen zei zij: ‘Het is volbracht.’ Ook dit herhaalde hij. Hij nam het aan. Hij was gerust en hij stierf in overgave.
Bij veel parochianen gebeurt het overlijden niet met die woorden: dat hoorde bij mijn collega. Bij veel doodzieke mensen is het even waardevol als iemand hun hand vasthoudt of iets liefs zegt of je gezicht opfrist of je kussen opschudt of iets anders wat een moeder voor haar kindje doet. Op dat ogenblik hebben wij een moeder nodig: het kan een man zijn of een vrouw. Als je daarin maar ervaart, dat de lieve Heer aanwezig is.
Dus als je maar voelt: ik hoef niet ongerust te zijn. Wees niet bezorgd over de dag van morgen, ook niet over de dag van je dood. Als je maar voelt dat de liefde van de Eeuwige een eeuwige liefde is.
Emily Dickinson stierf in 1886 en na haar dood ontdekte men meer dan 1700 gedichten van haar hand. Toen leefde zij stil en verborgen. Nu geldt zij als een van de grootste dichters van de negentiende eeuw. Haar Engels is niet gemakkelijk. Ik probeer één gedicht te vertalen:
The heart asks pleasure first
Eerst wil ons hart geluk.
En dan: spaar mij voor pijn.
En dan: een pijnstiller.
En dan: te kunnen slapen.
En dan: als het moet zijn
de wil van onze Rechter,
het voorrecht dood te gaan.
Het is de volgorde, herhaald ‘en dan’: eerst geluk, dan verdriet, dan een pijnstiller (misschien troost), slapen, dood. The privilege to die. Het zijn de wensen of fasen in een mensenleven, dat gaat van gezondheid naar sterfelijkheid, of van genoegen naar verdriet.
De Mensenzoon, zegt Jezus, zal veel moeten lijden en ter dood worden gebracht. Golgota: drie uur in de middag, op vrijdag, kreeg hij het voorrecht dood te gaan. ‘Vader, in uw handen’ (bad mijn collega ten slotte).
Eerst had Jezus het volledige mensenleven op zich genomen. Met alle geluk en alle verdriet. Petrus protesteert tegen het verdriet. Terecht. Jezus zal klagen in de Hof van Olijven.
Is het protest van Petrus helemaal fout? Ik mis dit in de volgorde van Emily Dickinson. Er is alleen de pijnstiller. Gelukkig dat er palliatieve zorg is. Soms kun je op het laatst alleen nog maar morfine geven.
Maar vooraf is er misschien aanvaarding, vrede. Wellicht na het protest. Zoals bij de profeet Jeremia. Ook bij Jezus, denk ik. Daarna het einde benoemen als privilege. ‘Wie zijn leven wil redden, zal het verliezen, wie zijn leven verliest om mijnentwil, zal het vinden.’
Ieder van ons kent wel eigen ervaringen met een crisis en een doodsbedreiging. Waarom die niet gebruiken?
Maar dichters weten soms hierover nog meer trefzeker te spreken. Vooral vrouwen, denk ik, zoals Jacqueline van der Waals: ‘Sinds ik het weet…’ of Vasalis: ‘En nu nog maar alleen…’
Literatuur
Wie een voorbeeld zoekt van vertrouwvol sterven, de ars moriendi, leze de laatste twee bladzijden van H. Fortmann: Oosterse renaissance.
Sylvester Lamberigts, inleiding
Wim van den Ende, preekvoorbeeld