- Versie
- Downloaden 37
- Bestandsgrootte 298.91 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
22 augustus 2010
Eenentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 66,18-21; Ps. 117; Heb. 12,5-7.11-13; Luc. 13,22-30
Inleiding
Jesaja 66,18-21
Binnen Trito-Jesaja (hoofdstuk 56-66), waarin met name de belofte van innerlijke vernieuwing van Israël en de verbeterde verhouding met de andere volkeren centraal staan, vormen de verzen 18-21 uit hoofdstuk 66 een groots visioen, een universalistische profetie: de ene God gaat alle volkeren en talen bijeenbrengen opdat ook zij zijn glorie zullen aanschouwen. Hij zal diegenen ‘die gespaard zijn gebleven’ uitzenden om zijn glorie te verkondigen onder alle volkeren.
In verband met de identiteit van ‘diegenen die gespaard zijn gebleven’ zou spontaan gedacht kunnen worden aan de Israëlieten, en dan met name die Israëlieten die God trouw zijn gebleven. Maar als de tekst wat nauwkeuriger bekeken wordt, blijken degenen die uitgezonden worden niet de Israëlieten te zijn, maar zij die deel uitmaken van ‘alle volkeren en talen’, niet-Israëlieten dus.
In de verzen die aan deze lezing voorafgaan (vanaf Jes. 66,1) klaagt God de ontrouwe en afvallige Israëlieten aan. In de verzen 1-4 wordt een scheiding gemaakt tussen de rijken, inclusief de priesters, aan de ene, en de vrome armen aan de andere kant. De institutionele structuur van de gemeenschap was in handen van diegenen die de profeet en de vrome armen beschouwden als afvallige Israëlieten. In vers 5 wordt gesuggereerd dat deze afvalligen ongelovigheid uitdrukten jegens de voorspellingen van de profeet over een schitterende en roemrijke toekomst. Zij betoogden een realistische aanpassing aan het leven zoals het geleefd zou kunnen en moeten worden. Het oordeel begint hier vanaf de tempel, de zetel van Gods’ aanwezigheid, een oordeel dat wordt begonnen met een Godsopenbaring. De profeet richt zich hier direct tot de trouweloze en afvallige Israëlieten die bijgelovige riten praktiseren. Het is juist over dezen dat Gods’ oordeel wordt uitgesproken.
In de verzen 18-21 worden de volkeren daarentegen op een positieve wijze beschreven, zij zullen Gods luister zien. Tarsis was waarschijnlijk een stad die gesitueerd moet worden ergens langs de kust van Zuid-Spanje of op een eiland in de Middellandse Zee. Pul daarentegen was vermoedelijk gelegen in het huidige Libië en Tubal ten zuidoosten van de Zwarte Zee, terwijl Lud en Mesek geïdentificeerd kunnen worden met Phrygië in Klein-Azië en Jawan met Ionië, een landstreek langs de westkust van Klein-Azië.
Deze naties worden niet geoordeeld. Zij ontvangen missionarissen en als antwoord op de bekendmaking brengen zij als een offer de Israëlieten die in het buitenland wonen weer terug naar God. Voor deze quasi-priesterlijke handeling zullen zij beloond worden met toelating tot de geledingen van het gewijde personeel van de Tempel.
Lucas 13,22-30
Na een oproep tot bekering (13,1-9), een genezing op sabbat (vv. 10-17) en een tweetal gelijkenissen over het Koninkrijk van God (vv. 18-21), vraagt iemand in vers 23 van hoofdstuk 13 aan Jezus of het er weinigen zijn die gered worden. De achtergrond van deze vraag is gelegen in de opvatting van de Joden uit de tijd van de evangelist, dat alle Israëlieten deel hebben aan de komende wereld.
In de rabbijnse literatuur wordt de vraag of er velen of weinigen gered zullen worden in het gericht op verschillende manieren beantwoord. Wanneer de vraag betrekking heeft op de toekomstige wereld van de tussentijd, ofwel in de periode tussen dood en opstanding, dan zijn het er weinigen die gered zullen worden, terwijl bij een vraag die betrekking heeft op de eindtijd na de opstanding der doden, heel Israël zal deelhebben aan de komende wereld.
Jezus’ antwoord echter is anders van aard en is vooral gericht op de mens zelf. Niet de algemene vraag of het er veel of weinig zullen zijn die gered worden wordt beantwoord, maar het is de vraagsteller zelf – en in hem allen die dergelijke vragen stellen – die in Jezus’ antwoord mee betrokken en opgeroepen wordt om te strijden. De Griekse term voor ‘strijden’ (agoonizeste v. 24) had in de toenmalige hellenistisch-joodse wereld met name betrekking op de heroïsche strijd die de gelovige in deze wereld, in het leven van elke dag, te strijden heeft.
Door juist deze term te gebruiken laat de evangelist uitkomen dat het binnengaan in het Rijk Gods niet zozeer een passieve aangelegenheid is, maar veeleer van eenieder afzonderlijk inspanning, toewijding en inzet vergt.
Opvallend is dat Jezus in vers 24 niet zegt dat er velen zijn die tevergeefs proberen om door de nauwe deur binnen te komen, maar wel dat er velen zullen zijn die, nadat de tijd om zich te bekeren voorbij is, tevergeefs zullen proberen om alsnog binnen te gaan.
Het beeld van de deur uit vers 24 wordt in vers 25 voortgezet. Opvallend is hier dat de nadruk gelegd wordt op het tijdstip waarop de heer des huizes is opgestaan en de deur gesloten heeft. Er is een tijd waarin de deur wijd open staat voor eenieder die binnen wil komen (de tijd waarin Jezus op aarde is) en een tijdstip waarop de deur dichtgaat. De reden om de deur dicht te doen wordt niet meegedeeld, waarschijnlijk vanwege een feestelijke maaltijd, zoals blijkt uit het werkwoord ‘aanliggen’ in vers 29. Na het sluiten van de deur zullen onder Jezus’ toehoorders personen zijn die dan buiten staan en op de deur kloppen om binnen te mogen komen. Door de toehoorders er persoonlijk bij te betrekken worden niet alleen de velen die zullen proberen om binnen te gaan uit vers 24 nog scherper in beeld gebracht, maar wordt ook Jezus’ oproep tot bekering des te noodzakelijker.
Na het soebatten van deze personen, waarin zij naar voren halen dat Jezus en zij samen tafelgenoten zijn geweest, antwoordt de heer des huizes in vers 27 dat hij ze niet kent.
Het geween en tandengeknars uit vers 28 is een vaste combinatie. Het is een formule om de lichamelijke reactie van die mensen aan te geven die menen dat zij erbij horen, maar toch geen deel kregen aan de vreugde van het Rijk Gods. Niet toegelaten worden aan de maaltijd in het Rijk Gods betekent ook dat je hierdoor uitgesloten wordt van de gemeenschap met de aartsvaders en profeten, die wél in dit Koninkrijk verkeren.
Van oost en west, van noord en zuid, zullen zij komen die wel mogen binnengaan en aanliggen in het Rijk Gods. Lucas vermeldt deze vier windstreken om zo de gehele wereld aan te duiden. In de joods-eschatologische verwachting wordt ook gesproken over het komende messiaanse rijk als over een feestelijke maaltijd, waaraan ook niet-joodse volkeren zullen deelnemen (Jes. 25,6; 43,5; 49,12; 59,19).
Door ook de toehoorders erbij te betrekken maakt Lucas duidelijk dat niet het aantal, dat gered zal worden, belangrijk is. De aangesprokenen zelf moeten beslissen. Tevens wordt duidelijk dat het joodse volk niet automatisch het Rijk Gods zal binnentreden omdat zij kinderen van Abraham zijn. Ook anderen, en wel uit alle volkeren der aarde, zullen en kunnen binnengaan en aanliggen aan de feestelijke maaltijd. Het nieuwe volk van God omvat dan zowel Joden als niet-Joden.
Preekvoorbeeld
Verwarrende woorden vandaag over eersten die laatsten worden en over een nauwe poort, waardoor je de hemel binnen kunt komen. Petrus bij die poort kijkt niet of er eelt op je knieën zit van het bidden, maar wel of er eelt op je handen zit van het werken voor je naasten.
De geboortekerk in Betlehem heeft ook een heel nauwe toegangspoort. Dat deurtje is zo klein zegt men, om mensen te paard te verhinderen de kerk binnen te rijden. Om Gods Rijk binnen te gaan moet je paard en rijkdommen achter je laten. Vandaag zoeken we samen naar de weg door die smalle poort.
Eersten worden laatsten, vertrouwde gelovigen worden niet herkend en moeten buiten blijven, ze huilen van verdriet en knarsetanden van woede, omdat vreemdelingen aanliggen als eregasten. Je schrikt je rot, als je dat hoort! De vreemdelingen op de eerste plaatsen in ons land! Wat wil Lucas van ons? Is dit blijde boodschap?
Of dit een blijde boodschap is hangt af van je positie. Voor de vreemdelingen uit het oosten en het westen, uit het noorden en het zuiden is dit zeker een blijde boodschap! Velen van hen zullen aanzitten in het koninkrijk Gods, staat er. Voor de bekenden, die hebben gegeten en gedronken met de Heer, maar die onrecht in stand houden, zijn dit keiharde woorden van afwijzing. Waar staan wij? Gaat dit echt over ons? Laten we ons gezeggen door deze tekst?
Jezus trekt op naar Jeruzalem, de stad waar hij zal sterven en verrijzen, zo opent hij de weg naar Gods hemelrijk, zo is hij een redder van mensen. Die overtuiging straalt hij uit. Daarom vraagt een iemand hem: ‘Heer, zijn het er weinig die gered worden?’ Wat een vraag! In die vraag klinkt mee: Ik kom als gelovige toch wel in de hemel? En ook klinkt mee: Als het er maar weinig zijn die gered worden, heeft het dan nog wel zin om gelovig te leven?
Jezus geeft een tweeledig antwoord: Aan degenen die denken dat ze door hun gelovige levenswijze uitverkoren zijn om de nauwe poort binnen te mogen zegt hij dat ze moeten strijden. Toewijding en inzet zijn nodig. Velen zullen niet gered worden, staat er.
Vervolgens zegt Jezus het nóg radicaler. Als eenmaal de huisvader is opgestaan (is verrezen) en dus binnen is in Gods Rijk, dan zullen júllie buiten staan en aankloppen. Dan kunnen jullie alleen nog praten door het kleine luikje in de deur en roepen dat jullie met hem hebben gegeten en gedronken. Maar de huisvader zal zeggen: ‘Ik heb jullie niet gezien toen ik honger en dorst had. En ook al degenen die een dak boven hun hoofd zochten en die voortgejaagd worden van land naar land, ook zij hebben jullie niet gezien. Jullie hielpen niet! Blijf dus maar buiten.’
Het tweede deel van Jezus’ antwoord rijmt op de profetie van Jesaja dat de volkeren Gods luister zullen zien en God zullen dienen. Jezus zegt dat de vreemdelingen uit alle volkeren, uit oost en west, noord en zuid zullen aanliggen aan tafel met Abraham in Gods Rijk van vrede.
Zullen wij daar ook bij zijn? Of horen we bij hen die buiten staan en die door het deurluikje kijken en knarsetanden van woede? Wat moeten we dan doen om gered te worden? Wat moeten we nog meer doen dan trouw in de kerk ter communie gaan en onze belasting en onze kerkbalans betalen?
Jezus, de huisvader, laat ons alléén binnen als we recht doen aan onze naaste. Dat is de kern! Als mensen gelovig of ongelovig recht doen aan hun naasten, krijgen zij de eerste plaatsen. Heeft het dan nog wel nut om naar de kerk te gaan en godsdienstig te leven? Natuurlijk, want om goed te weten hoe we recht kunnen doen aan onze naasten mogen we samen lezen in de Bijbel. We lezen er verhalen over recht doen en over breken en delen.
We kunnen als geloofsgemeenschap elkaar daarbij helpen. Vandaag zegt het evangelie ons te leren van de vreemdelingen in ons midden, hoe zij recht proberen te doen aan hun naasten, en dat doen ze, anders zouden ze niet binnen zitten in Gods Rijk. Ons land telt veel mensen die uit den vreemde komen. Er zijn er die hier wonen en die hier met ons bidden. Sommigen kwamen om aan armoe of geweld in eigen land te ontkomen. Ze hebben het meestal niet gemakkelijk, vluchtelingen en asielzoekers worden behandeld als verdachten, ze moeten zelf bewijzen dat ze niet door eigen schuld moesten vluchten. Twijfel hieraan of berichten dat hun land weer veilig is zijn al reden voor uitwijzing. Sommigen duiken dan onder in de illegaliteit, zonder recht op medische zorg of een uitkering. Ook wij staan vaak machteloos.
Kunnen wij met hen leren wat het betekent om elkaar recht te doen? Er zijn onder ons mensen, die een aantal van hen hebben leren kennen en die dat als een verrijking ervaren. Ze hebben ontdekt hoe mensen in zware omstandigheden hun waardigheid behouden en hoe gastvrij ze zijn en hoe ze delen van hun armoe en heel scherp zien wat recht en onrecht is.
Door als vriend en vreemde samen te zoeken naar wegen waarop we tot recht kunnen komen, zullen we de weg vinden door de nauwe poort naar de tafel in Gods Rijk van vrede.
Max van de Wiel, inleiding
Paulus van Mansfeld,preekvoorbeeld