- Versie
- Downloaden 54
- Bestandsgrootte 305.69 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
21 augustus 2011
Eenentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 22,19-23; Ps. 138; Rom. 11,33-36; Mat. 16,13-20 (A-jaar)
Inleiding
Profetenlezing: Jesaja 22,19-23
Jesaja 22 speelt zich af tegen de achtergrond van de Assyrische belegering van Jeruzalem. De profeet Jesaja stelt Jeruzalems misplaatste zelfvertrouwen aan de kaak (vv. 1-14). Juda en Jeruzalem hebben ‘geen oog voor de maker van dat alles’ en zegenen hem niet door te leven volgens de Thora (v. 11). In plaats van zich om te keren ‘maken zij plezier en vieren feest’ (vv. 12-13). Dit wangedrag kan God niet vergeven en daarom worden zij bedreigd (v. 14).
Onze perikoop (v. 19-23) is een onderdeel van een profetie over Sebna en Eljakim (vv. 15-25). Het gaat om het uitoefenen van een ambt in het paleis te Jeruzalem. Omdat macht gemakkelijk corrumpeert (vgl. 1 Sam. 8), houdt de Thora het volgende aan de koning voor: ‘Als de koning eenmaal over zijn rijk heerst moet hij een afschrift van dit Thoraboek laten maken, naar de tekst die bij de Levitische priesters berust. Hij moet het onder handbereik hebben en erin lezen zolang hij leeft. Zo leert hij ontzag te hebben voor JHWH, zijn God, en alle woorden uit dit boek in acht te nemen. Dan zal hij zich niet inbeelden dat hij meer is dan anderen en in enig opzicht boven de wet staat, en zal zijn koningschap over Israël bestendigd worden en op zijn zonen overgaan’ (Deut. 17,18vv). Koningen en andere leiders staan in dienst van God en dienen dienstbaar te zijn te midden van hun broeders en zusters. Zij moeten echte voorgangers zijn op de weg van de Thora, op de weg naar God(s Koninkrijk).
In de verzen 15-19 gaat het over Sebna, de beheerder van het paleis. Als hofmaarschalk (vizier) heeft hij de functie van onderkoning, zoals Jozef die had in Egypte (vgl. Gen. 41,40-57). In zijn hoogmoed en arrogantie meet hij zich koninklijke rechten aan. Hij heeft hoog in de rotsen een laatste rustplaats voor zich laten uithakken en laat zich vervoeren in praalwagens. Hij legt zichzelf in de watten in plaats van zijn diensttaak voor het volk te verrichten. Daarom is hij een schande voor het huis van zijn meester en ontneemt God hem zijn ambt. Aan de macht en aan het leven van deze kleine Farao komt een afschuwelijk einde.
Op dezelfde dag waarop Sebna van zijn post wordt beroofd, wordt Eljakim als zijn opvolger aangesteld (v. 19-23; 2 Kon. 18,18vv). Zijn naam wekt verwachtingen: Eljakim betekent God richt op en zoon van Chilkia JHWH is mijn deel. Een hoopvol programma!
JHWH zelf (be)roept Eljakim tot zijn dienstknecht (ebed) en daardoor staat hij in de rij van Abraham (Gen. 26,24), van Mozes (Ex. 3,4; 14,31), van David (2 Sam. 7,5), van Jesaja (Jes. 20,3; 41,8), van Cyrus (Jes. 45,1-4) en van de verwachte messiaanse telg aan de stam van David (Zach. 3,8). Evenals zijn voorgangers dient Eljakim heil en bevrijding te brengen voor zijn volk (Jes. 42,1-9).
JHWH bekleedt hem met gewaad en gordel, de ambtskleding van de hogepriester Aäron (Ex. 28,4.39-40). Bekleed met de volmacht van een priester dient hij te bemiddelen tussen God en zijn volk. Als een goede vader zal hij zijn voor de inwoners van Jeruzalem en het volk van Juda (vgl. Gen. 45,8: Jozef; 1 Sam. 24,12: Saul), respectvol en met gezag.
Aan deze priesterlijke en vaderlijke dienstknecht vertrouwt God de sleutel van het huis van David toe (Jes. 9,5; 1 Kron. 9,27). Niemand kan de tempel of het huis van de koning binnen, tenzij Eljakim de poort opent. Hij zorgt ervoor dat iedereen veilig is binnen het paleis en de tempel. Als een goede vader des vaderlands zorgt hij namens God dat de mensen geborgen zijn (vgl. Mat. 16,18-19; Apok. 3,7).
Deze wijze van dienstbaar leiderschap staat als een stalen pin in stevige grond, zij is betrouwbaar en je kunt je erop verlaten (1 Sam. 25,28; Jes. 33,20; Zach. 10,4). In deze dienaar komt JHWH zijn belofte aan David en zijn huis na. De troon van David staat als een huis en de familie voelt zich erdoor vereerd.
Uit alles blijkt dat God Eljakim niet zomaar als de nieuwe hofmaarschalk van de koning heeft aangesteld, maar dat in hem de ideale leider (koning) wordt geschilderd. Dit is opvallend, want Eljakim wordt noch koning, noch priester genoemd, en als eerste minister wordt hij ook niet in de dynastie van David opgenomen. In tegenstelling met zijn voorganger Sebna is de sleutelmacht bij Eljakim in zeer goede handen.
Ondanks zijn naam, zijn aanstelling van Godswege en zijn integere ambtsuitoefening, loopt het met Eljakim ook slecht af. Onder de familiedruk is hij bezweken. Zijn familie en vrienden heeft hij bevoordeeld. Zelfs Eljakim heeft zich door zijn macht laten corrumperen, wegens nepotisme komt hij ten val en stort de hele boel in. (vv. 24-25; vgl. 24,1-13).
Evangelielezing: Matteüs 16,13-20
In het Hellenistische Caesarea Filippi vraagt Jezus voor het eerst wie volgens de mensen de Mensenzoon is. Zelf heeft hij dit al vaak aangegeven: ‘de Mensenzoon kan zijn hoofd nergens te ruste leggen’ (8,20); ‘de Mensenzoon heeft volmacht om op aarde zonde te vergeven’ (9,6); ‘de Mensenzoon is heer en meester over de sabbat’ (12,8); ‘Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van een grote vis zat, zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het binnenste van de aarde verblijven’ (12,40); ‘Hij die het goede zaad zaait is de Mensenzoon’ (13,37). De Mensenzoon scheidt als een herder de schapen van de bokken voor het welzijn van de kudde. Hij is de rechter van de eindtijd (10,23; 13,41-45; 25,31-46) die Gods laatste woord spreekt over de mensen met als criterium de zeven werken van barmhartigheid: ‘Alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan’ (25,40). Mensenzoon roept associaties op met Daniël 7: ‘In mijn nachtelijke visioenen zag ik dat er met de wolken van de hemel iemand kwam die eruitzag als een mens. Hij naderde de oude wijze en werd voor hem geleid. Hem werden macht, eer en het koningschap verleend’ (Dan. 7,13v). Deze mensen(zoon) die voor de troon van de oude wijze wordt geleid is een collectief: de heiligen van de Allerhoogste, de overweldigde heiligen, die Gods eeuwige koninkrijk zullen beërven (Dan. 7,17.21v.25; 12,7). Het zijn de chassidiem die door Antiochus IV worden onderdrukt. Aan deze martelaren geeft de Allerhoogste omwille van hun trouw aan Gods Thora (2 Makk. 7) het koningschap tot in eeuwigheid. Deze Mensenzoon is dus een beeld voor de (lijdende) rechtvaardigen van het Joodse volk. Joodse verklaarders hebben in deze figuur ook de Messias gezien: ‘Wanneer Israël zich verdienstelijk maakt en ommekeer doet, zal de Messias snel en majesteitelijk komen, als een berijder van wolken. Wanneer het volk geen ommekeer doet, zal hij niettemin komen. Dan komt hij echter langzaam en minder verheven, als een arme man op een ezel’ (vgl. Zach. 9,9; bSanhedrin 98a). Met deze Mensenzoon identificeert Jezus zich.
De mensen ervaren de Mensenzoon op verschillende wijzen: als (de opgewekte) Johannes de Doper (3,1-17; 11,1-19), als Elia, de ten hemel opgenomen profeet die de messiaanse tijd aankondigt (2 Kon. 3,11; Mal. 3,23), als Jeremia, de profeet van de ondergang en van de hoop (2 Makk. 15,14; 2,1-8; Sir. 49,6v) of als een van de andere profeten (v. 14).
Na dit antwoord nodigt Jezus zijn leerlingen uit tot een persoonlijk antwoord en keuze (v. 15). Namens de leerlingen belijdt Simon Rotsblok: ‘U bent de messias, de Zoon van de levende God!’ (v. 16; vgl. 14,33). De Mensenzoon is de Messias in wie het messiaanse koninkrijk doorbreekt (4,17); de Messias die veel moet lijden, ter dood gebracht en opgewekt wordt (v. 21) is de Zoon van de levende God (vgl. Deut. 5,26; Jes. 37,4; Ps. 84,3). Hij hoort helemaal bij God en God bij hem (v. 16).
Jezus prijst Simon zalig: dankzij de Vader in de hemel (h)erkent deze Bar-Jona (zoon van Jona, de profeet die voor zijn opdracht vluchtte, Jon. 1,1-3; 4,1-3), wie Jezus is, wat zijn programma is. Met deze belijdenis geeft Simon Petrus ook aan waar hij zelf staat: hij wil volgeling van de Messias zijn. Jezus antwoordt Simon met een belijdenis, die een opdracht inhoudt: ‘jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet kunnen overweldigen’ (v. 18). Als een nieuw Sion (Jes. 28,16), als een betrouwbare rotsblok moet Simon het bij elkaar geroepen volk van God (ek-klésia) voorgaan op de weg van de Messias. Hij is de nieuwe dienstknecht Eljakim aan wie de sleutelmacht van het koninkrijk der hemelen is toevertrouwd, hij mag namens God in barmhartigheid en gerechtigheid bindende uitspraken doen (v. 19; 18,15.18).
Het Rotsblok zijn is geen eigenschap, maar een programma. Het waar maken van deze taak valt niet mee. Sebna en Eljakim zijn er niet in geslaagd en werden afgezet. Simon Rotsblok wil niet dat Jezus zijn weg als Messias ten einde toe gaat (vv. 21-22). Daarom zegt Jezus tegen Petrus: ‘Ga terug, achter mij, Satan!’ (v. 23). Het is bemoedigend dat Simon niet definitief wordt afgezet, maar dat Jezus Messias het met hem blijft wagen. Simon Petrus – in verbondenheid met de andere leerlingen – is de belijdende en falende voorganger (26,31-35.69-75) op wie de Messias een appél blijft doen (28,16).
Het is nog te vroeg om te proclameren dat Jezus de Messias is. Jezus heeft nog een hele (lijdens)weg te gaan en zijn leerlingen hebben nog veel tijd nodig om dit echt te verwerken om ook deze weg te (kunnen) gaan (v. 20).
‘Ik kom niet los van de vraag … wie Christus op dit ogenblik voor ons eigenlijk is. Hoe wordt hij werkelijk Heer van de wereld? … God doet ons weten dat wij moeten leven als diegenen, die hun leven inrichten zonder God (als gaatjesvuller). De God, die met ons is, is de God die ons verlaat (Mar. 15,34: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?). De God die ons in de wereld doet leven zonder de werkhypothese God, is de God voor wiens aanschijn wij staan. Voor en met God leven wij zonder God. God laat zich uit de wereld terugdringen tot op het kruis, God is zwak en machteloos in de wereld en juist zo en alleen zo is hij met ons en helpt hij ons. In Mat. 8,17 staat overduidelijk dat Christus ons niet helpt krachtens zijn almacht, maar krachtens zijn zwakheid, zijn lijden! Het religieuze in de mens verwijst hem in zijn nood naar Gods macht in de wereld, God is de deus ex machina. De Bijbel verwijst de mens naar Gods onmacht en lijden; alleen de lijdende God kan helpen.’
‘Mensen gaan tot God in Zijn nood,
vinden Hem arm, veracht, geen onderdak, geen brood,
zien Hem ten prooi aan zonde, zwakte en dood.
Een christen staat naast God in al Zijn lijden.’
(Dietrich Bonhoeffer, Verzet en overgave, juli 1944)
Literatuur
Th. de Kruijf, ‘De broeders van de mensenzoon’, in: Schrift 146 (juni 1993) 49-52.
M. Menken, ‘Het Evangelie van Matteüs’, in: TvV-83,1 (jan.-febr. 2011) 5-17.
Preekvoorbeeld
Een landgoed met een statig huis. Een struise huishoudster met een grote sleutelbos in haar zak. Zij bepaalt wat er uit de voorraadkast wordt gepakt en zij inspecteert het linnengoed, voordat het de kast in gaat. Zij sluit alles af als de avond valt, niemand komt er ongenodigd binnen.
Wie geef jij de sleutel van je huis? Als je met vakantie gaat of ziek bent? Wie mag er voor je huisdieren of planten zorgen? Je post bekijken of aan je spullen komen? Aan wie vertrouw jij de sleutel toe? Want wie de sleutel heeft, wordt geacht te beschermen wat er binnen is en kwaadwillenden buiten te sluiten. Niemand wil zijn huis leeggestolen terugvinden met de planten dood in de vensterbank of je poes weggelopen.
Sebna, de hofmaarschalk, en daarmee ook de sleutelbeheerder van het paleis, heeft er een potje van gemaakt. Hij heeft misbruik gemaakt van zijn positie. Zichzelf koninklijke rechten toegeëigend. Hij heeft zich een graf laten hakken en rijdt in de koninklijke praalwagens rond.
Hij houdt zich niet aan de Thora; is geen voorbeeld van hoe je de weg naar God bewandelt. Zijn taak om – net als de koning – dienstbaar te zijn te midden van zijn broers en zusters, heeft hij veronachtzaamd. Dit is de reden dat hij uit zijn ambt wordt gezet en op een gruwelijke manier aan zijn einde komt.
Eljakim volgt hem op, dat hoorden we in de eerste lezing van vandaag. Eljakim is de nieuwe sleutelbeheerder van het koninklijk paleis. Zijn naam betekent: God richt op. Dat klinkt als een hoopvol perspectief. Hij zal zich goed van zijn taak kwijten: wat hij heeft gesloten, zal niemand openen en wat hij opent, zal niemand sluiten.
Soortgelijke woorden over binden en losmaken, krijgt ook Petrus te horen als Jezus hem symbolisch de sleutels van het koninkrijk der hemelen overhandigt. Petrus, de wankel-moedige leerling van Jezus, een van de twaalf, die in de lezing van vandaag namens hen allen belijdt dat Jezus de Messias, de Christus is. De mensenzoon in wie het Messiaanse koninkrijk doorbreekt.
Petrus, zoon van Jona, noemt Jezus hem. Jona, de oudtestamentische profeet, die liever wegvluchtte van zijn taak en pas na drie dagen in het binnenste van een vis te hebben gezeten,
gehoor geeft en zijn opdracht van Godswege gaat uitvoeren.
Petrus, hij verloochende Jezus tot drie maal toe, is hartstochtelijk en impulsief. Maar Jezus noemt Petrus ook rots. Zoals zo vaak in de bijbel, is je naam je program. Petrus moet een rots worden. Hij moet degene worden, die als een van de twaalf, de eerste volgelingen van Jezus bij elkaar weet te houden. Hen kan binden aan de leer van Jezus, hun rabbi en daarmee aan elkaar, tot een ecclesia. Tot een gemeenschap van mensen, die de blijde boodschap in hun hart meedragen en het koninkrijk der hemelen gestalte geven. Samen verbonden in het geloof in de Messias. Mensen van de Weg, gaande in het spoor van Jezus.
Petrus moet een rots worden, iemand waar je op kunt bouwen, een Christus-volger aan wie Jezus de sleutels van het rijk der hemelen met een gerust hart kan toevertrouwen.
Als Jezus mensen ontmoet, dan gebeurt er iets. Op welke manier ze ook geblokkeerd zijn – door verlamming, hebzucht, eenzaamheid, macht, bezetenheid of blindheid – Jezus heelt en geneest hen. Laat als het ware het program dat in hen is neergelegd, opnieuw zichtbaar worden. En ontsluit zo het rijk der hemelen voor hen en geeft het gestalte.
Jezus’ liefde voor hen maakt hen opnieuw tot de mensen zoals God ze bedoeld had, een kind van God, met toegang tot het rijk der hemelen.
Bij onze doop is er een program op ons gelegd, onze naam is: Christen. Daarmee zijn wij tot sleutelhouders geworden van het rijk der hemelen. We hebben er zelf toegang toe en kunnen het anderen laten zien, proeven, ervaren door hen er binnen te laten, het voor hen te ontsluiten.
Je komt in het rijk der hemelen door de sleutel van de liefde. Door ieder die we ontmoeten – in het voetspoor van Eljakim, in het voetspoor van Petrus, in het voetspoor van Jezus – te zien als een kind van God. Door met hen om te gaan als een broer of zus, als kinderen van een Vader die in de hemelen is. Zo licht Gods program op in een ieder die we ontmoeten, en wordt het rijk der hemelen niet alleen ontsloten, maar wordt het zichtbaar hier onder ons.
Henk Janssen ofm, inleiding
Ellie Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld