- Versie
- Downloaden 87
- Bestandsgrootte 206.28 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 6 juni 2020
- Laatst geüpdatet 13 januari 2021
16 augustus 2020
Twintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 56,1.6-7; Ps. 67; Rom. 11,13-15.29-32; Mat. 15,21-28 (A-jaar)
Inleiding
De lezingen vragen aandacht voor hen die etnisch geen deel uitmaken van het volk Gods maar er wel mee sympathiseren. Vreemdelingen, buitenlanders, ‘heidenen’ zeggen de Joden. De lezingen laten echter ook zien dat biologie niet alles is – dat gerechtigheid en geloof ook belangrijk zijn.
Jesaja 56,1.6-7
De terugkeer uit de ballingschap betekent een grote stap in het geloofsbewustzijn van Israël. Ze zien zich dan geconfronteerd met anderen die ‘hun’ land bewonen. Dat dwingt hen tot nieuwe stellingname ten opzichte van hen. Enerzijds zien ze het als een zaak van Gods gerechtigheid, en daar kunnen zij niet bij achterblijven (v. 1). Anderzijds dromen ze van een toekomst waarin de heilige berg een huis van gebed zal zijn voor alle volken. Oecumenischer kan bijna niet! Maar het is een toekomstdroom want de (die) tempel-voor-allen moet ook in Jesaja’s tijd nog herbouwd/gebouwd worden. Vers 8 laat dat nog eens door God bevestigen met de spreuk: ‘Anderen zal ik verzamelen en toevoegen aan hen die reeds verzameld zijn.’
Matteüs 15,21-28
Ongeveer halverwege het Evangelie plaatst Matteüs de ontmoeting met de Kanaänitische vrouw. Die volgt op de confrontatie met de Farizeeën en Schriftgeleerden die hem verwijten dat zijn leerlingen zich niet houden aan de religieuze reinheidsvoorschriften. Voor Jezus zijn het blinde leiders, die niet zien dat echte onreinheid niks met al of niet wassen van handen, maar met het innerlijk van de mens van doen heeft. Jezus gaat daar weg; hij ‘wijkt uit’, vertaalt de Willibrord, net als in Matteüs 2,12; 2,13v; 2,22 en 4,12. Ik zou het Griekse anechoorèsen hier vertalen met: hij kiest een andere koers om te laten doorklinken wat deze ontmoeting met de buitenlandse Kanaänitische betekent.
Na de confrontatie met Farizeeën en Schriftgeleerden gaat Jezus naar het buitenland, Tyrus en Sidon. Een naamloze Kanaänitische vrouw roept hem toe: Heer, zoon van David (zie Mat. 21,9vv en 22,41-45), ze belijdt hem als Messias, iets wat van joodse zijde juist betwist wordt. Ze komt op voor haar dochter, zoals ook andere ouders (zie Mat. 8,5vv; 9,18vv, 17,14vv). Maar dit is wel de enige keer dat een vrouw, een moeder zelfs, het initiatief neemt. Een geloofs-feministe avant la lettre.
Dat heeft ze geweten! Want Jezus besteedt geen aandacht aan haar, zwijgt haar dood. De leerlingen, eveneens Joden, willen zelfs van haar af, dat ze weggestuurd wordt. Misschien is ze daarom wel naamloos. Voor Joden is ze namelijk alleen maar lastig – en als niet-Jodin kennen zij haar niet echt bij name. Jezus herhaalt nog eens dat zij, als niet-Jodin, niet tot zijn zending behoort. Dat had hij ook al gezegd toen hij zijn leerlingen uitzond in 10,6: ‘alleen de verloren schapen van het huis Israël’. Punt uit! Denk ook aan de Romeinse honderdman die in hoofdstuk 8 als niet-Jood, geprezen wordt om zijn groot geloof, zoals Jezus bij Joden nog niet heeft aangetroffen.
Maar de vrouw geeft niet op. Knielt voor hem (v. 25). In dat woord ‘knielen’, Grieks: proskuneo, zit iets nederigs mogelijk zelfs vernederends. Met een beetje goede wil kun je er zelfs een binnenrijm met de kunarioi (de hondjes, v. 26v) in lezen. Als zij smeekt: Heer, help mij, antwoordt Jezus vrij grof: het brood van de kinderen, moet je niet aan de hondjes geven, waarmee, voor een goed verstaander, de Joden en de heidenen (= niet-Joden) worden bedoeld. Ik zei ‘grof’, omdat de niet-Joden hier als dieren, als Untermenschen worden weg gezet. En als dat zo is, dan mag je hen verder ook dood zwijgen.
Maar dan pareert de vrouw heel slim, voor de derde keer met het erkennende en waarderende ‘Heer’, dat de kinderen en de hondjes bij elkaar horen. Zonder kinderen viel er niks onder tafel en zonder hondjes werd het daar een smeerboel. Zij kunnen niet zonder elkaar: eten van dezelfde tafel – de een aan tafel, de ander van wat er afvalt. En dan gaat Jezus om: haar vasthoudendheid waardeert hij met: jij hebt een groot vertrouwen; het is haar vertrouwen dat de doorslag geeft. Bedenk hier dat Jezus zijn (Joodse) leerlingen een aantal keren verwijt dat zij een ‘klein geloof’ hebben. Zie: 6,30; 8,26; 14,31; 16,8;17,20. ‘Moge’, zegt hij tot de vrouw, ‘gebeuren wat je vraagt’.
In het slotwoord van het evangelie geeft de verrezen Heer zijn leerlingen de opdracht: ’Gaat en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen...’ (28,19). Alle volkeren, dus niet alleen de Joden! De honderdman in Israël (8,5-13) en de Kanaänitische vrouw buiten Israël (15,21-28) markeren belangrijke grensverleggende stappen in het denken over Jezus zending: niet beperkt tot één volk, niet beperkt tot één land, maar reddend en heilzaam voor allen die hem met geloof benaderen en aanvaarden.
Enkele hints die na de exegese van deze tekst opborrelen:
– Een kolibrie fourageert met z’n puntsnaveltje. In de Indiaanse traditie is de kolibrie symbool voor een sterke vrouw die de wereld verandert, druppel voor druppel (uit een interview met Karen Armstrong)
– Ook Romeinen 11 staat vandaag op het liturgisch rooster. Misschien zou Romeinen 9,22vv nog wel toepasselijker zijn. Daar wordt namelijk gezegd: dat je niet-Joden niet van Gods heil mag uitsluiten. Theologisch sluit het Tweede Vaticaanse Concilie daarbij aan door te zeggen: ook buiten de kerk is heil te vinden (Nostra Aetate 2).
Zie: S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86
Preekvoorbeeld
Vlak voor zijn dood was de grote pianist Vladimir Horowitz nog eens in het concertgebouw, in Amsterdam. De grote zaal was uitverkocht. Er waren veel genodigden en hooggeplaatsten. Het NOS-journaal was er ook. De verslaggevers mochten in de zaal geen opnames maken, en maakten noodgedwongen opnames op de gang. De camera zoemde in op een ober, die stiekem de deur op een kiertje had gezet. In de verte hoorde je de piano, maar je zág de ontroering van de ober! Zo stil als hij daar stond te genieten, de vinger van zijn rechterhand tegen zijn lippen, in de andere hand het dienblad met kopjes. Kost wat kost wilde hij erbij zijn. Het verlangen, de liefde van een buitenstaander.
In het evangelie is een Kanaänitische, die buitenstaander, een niet-Joodse vrouw, Zíj zoekt Jezus, haar bevrijder, hoopt ze. Met de ons zo vertrouwde woorden spreekt ze Hem aan: Heer heb medelijden met ons, Kyrië eleison. Jezus lijkt niets met haar te maken te willen hebben. Hij negeert haar.
Een choquerend verhaal. Jezus wijst de vrouw die ten einde raad is af en krijgt daarbij steun van zijn leerlingen. Ze vinden haar lastig met haar geroep: ‘Stuur die vrouw toch weg, want ze blijft ons achterna roepen.’ Jezus, de goede herder, de pastor zelf, poeiert haar af en vergelijkt haar met een bedelende hond. ‘Ik ben slechts naar de verloren schapen van Israël gezonden.’ Hoe verloren zal die moeder zich gevoeld hebben met haar schaapje, haar zieke dochter, thuis? Door de duivel is ze bezeten, vertelt het verhaal. Bezeten door stemmen en machten, die haar kwellen. Vroeger heetten die machten duivels, tegenwoordig geobsedeerd zijn door… zeg het maar. Het woord is anders, maar de kwellingen zijn dezelfde gebleven.
Wat Jezus’ reactie nog moeilijker te begrijpen maakt, is dat hij zelf op de vlucht is voor zijn volk, voor zijn huisgenoten. Jezus heeft zich namelijk de ergernis van de Schriftgeleerden op de hals gehaald door te zeggen dat reinheid niet zit in het cultisch reine handen hebben, maar van binnenuit moet komen. We kunnen het lezen in het eerste gedeelte van het vijftiende hoofdstuk van het Matteüsevangelie. Hij heeft de schriftgeleerden ‘huichelaars’ genoemd en moet de grens over vluchten naar de streek van Tyrus en Sidon. De streek waar de onreinen, de heidenen, wonen. In het begin van het verhaal is Jezus in zekere zin zelf ‘verloren schaap’. Hij is gezonden naar het huis van Israël, maar passeert nu zelf de grens. Je zou van hem nu dan ook wat meer solidariteit met de outcasts verwachten.
Wat beweegt Jezus hier toch? Wil hij door haar te tergen het beste en sterkste uit de Kanaänitische vrouw naar boven halen, zoals sommige sportcoaches met hun atleten doen. Of moet hij zelf bekeerd worden? Leefde hij als kind en gelovige van zijn tijd in de veronderstelling dat de Messias, de zoon van David, inderdaad gezonden was naar de verloren schapen van Israël? Moest Jezus gaandeweg ontdekken, dat hij buiten de toenmalige ‘kerk’muren meer geloof vond dan daar binnen? Moesten ook voor Jezus de ogen open gaan, dat de Heer een huis van gebed wil voor alle volken, zoals we in de Jesajalezing hoorden?
Hoe het ook zij, in die Kanaänitische vrouw komt het beste en sterkste naar voren. Ze laat zich niet in de hoek drukken. Ze komt nog meer naar voren en werpt zich voor Jezus voeten, zodat hij niet om haar heen kan. En als Jezus haar lijkt te vernederen door te zeggen dat men het brood dat voor de kinderen bestemd is, niet aan de hondjes geeft, blijft ze assertief. Zelfs meer dan dat. Ze blijft fatsoenlijk en reageert gewiekst: ‘Toch wel Heer, want de hondjes eten toch immers ook de kruimels die van de tafel van hun meester vallen.’
En wat gebeurt? Jezus wordt geraakt. Bij zoveel moed, zoveel vertrouwen en geloof gaat Hij om: ‘Vrouw, ge hebt een groot geloof! Uw verlangen wordt ingewilligd.’
Wat kunnen we met dit verhaal, wie zijn wij in dit verhaal? Zijn we wellicht het huis van Israël, dat meent dat de Heer bij ons woont, dat hij een voorkeur heeft om binnen onze muren te vertoeven? Kennen we niet de ergernis als vreemden binnen de grenzen van onze kerkelijke patronen binnendringen en ons naderen met hun soms dringende verlangens. Wellicht lijken we soms op die leerlingen, die zeggen: ‘Stuur die vrouw toch weg.’
Wellicht hebben we een dochter of geliefde thuis, die zichzelf kwijt is, beheerst door krachten die haar of hem in hun greep houden, of zijn we zelf die dochter? Hoe goed en heilzaam als je iemand hebt als die Kanaänitische vrouw, die als een leeuw voor je vecht.
Misschien ben je jaloers op het geloof van die vrouw. Zou je daar wat meer van willen hebben. Zo staande blijven als je in de hoek wordt gedreven, zo waardig en krachtig reageren als je wordt vernederd, zo blijven geloven in de liefde van God en mensen.
Een vreemde vrouw, die je raakt, jouw verlangen wekt, die je stil maakt…
inleiding dr. Henk Bloem
preekvoorbeeld drs. Hans Schoorlemmer