- Versie
- Downloaden 42
- Bestandsgrootte 312.88 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
14 augustus 2016
Twintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jer. 38,4-6 + 8-10; Ps. 40; Heb. 12,1-4; Luc. 12,49-53 (C-jaar)
Inleiding
Jeremia 8,4-6 en 8-10
De profeet Jeremia bevond zich in Jeruzalem tijdens het beleg van de stad door de Babyloniërs (die hier Chaldeeën worden genoemd). Jeremia was een realist, die zeer goed begreep dat Juda niet opgewassen was tegen de geweldige overmacht van het Babylonische leger. Hij bleef daarom de bevolking aansporen zich over te geven aan de Babyloniërs, want die zouden geen medelijden hebben met wie zich bleef verzetten.
Uiteraard waren de verdedigers van de stad daar niet blij mee, en de edelen van de stad vroegen de koning daarom Jeremia te laten doden, omdat hij het moreel van de soldaten ondermijnde. De Judeese koning Sedekia stemde daarmee in en liet Jeremia in een lege waterput werpen, waar hij van honger zou omkomen. In Jeremia 2,13 sprak JHWH: ‘Mijn volk heeft dubbele misdaden begaan: Ze hebben mij verlaten, de bron van levend water, en ze hebben waterputten gemaakt, die gebarsten zijn en die geen water kunnen houden.’ De waterputten zonder water, zoals die waarin Jeremia in hoofdstuk 38 is geworpen, staan symbool voor het verbreken van het verbond. De Judeeërs bleven volgens Jeremia zondigen door niet op JHWH te vertrouwen maar op eigen kracht of op de Egyptenaren van wie zij hoopten dat die hen zouden ontzetten (zie Jer. 37), of op andere goden, of zelfs door een vals vertrouwen op de tempel van JHWH (zie Jer. 7,3-4: ‘Verbeter uw leven, dan laat Ik u wonen op deze plaats. Vertrouw niet op de valse leus: “Dit is de tempel van de HEER, de tempel van de HEER, de tempel van de HEER!”’).
Uiteindelijk werd Jeremia gered door een vreemdeling. De Kusiet (een Ethiopiër) Ebed-Melek pleitte hem vrij bij de koning en haalde hem uit de put. Koning Sedekia had daarna heimelijk een gesprek met Jeremia, waarin hij toegaf bang te zijn voor zijn onderdanen die zich al hadden overgegeven aan de Babyloniërs (v. 18), want die zouden de koning verantwoordelijk houden voor alle ellende door zijn stug verzet tegen de belagers. Jeremia antwoordde dat er nog een uitweg was door op JHWH te vertrouwen en zich toch over te geven. In Jeremia 39 kunnen we lezen dat Sedekia Jeremia’s raad niet heeft opgevolgd, met catastrofale gevolgen.
Hebreeën 12,1-4
De Hebreeënbrief wordt veelal in drie delen verdeeld: het eerste deel 1,1–4,13 gaat over het woord van God; 4,14–10,31 handelt over het priesterschap van Christus en 10,32–12,29 over het christelijk leven (met hoofdstuk 13 als een appendix). Onze perikoop behoort tot het derde deel waarvan hoofdstuk 11 het geloof van de rechtvaardigen in het Oude Testament schetst: Abel, Noach, Abraham, Sarah, enz. ‘Toch heeft geen van hen de belofte in vervulling zien gaan. Aangezien God voor ons nog iets beters had voorzien’ (11,39v), besluit de Hebreeënbrief, en dat beters is Christus, die in Hebreeën 12 ter sprake wordt gebracht. Jezus wordt er ‘de leidsman en voltooier van ons geloof’ genoemd. De beproevingen die de rechtvaardigen van het Oude Testament hebben doorstaan (Hebr. 11) tonen aan hoe nauw de verbinding is tussen volharding en geloof (en dit is meteen de link naar de eerste lezing uit Jeremia én naar de evangelielezing). In deze perikoop wordt Jezus ook als voorbeeld gesteld als de volhardende: ‘Denk aan Hem die zoveel tegenstand van zondaars te verduren had.’ De beproevingen die het geloof ook voor de gelovigen met zich mee kunnen/zullen brengen worden dan verder in het hoofdstuk uitgewerkt. En zoals in het Oude Testament gebruikelijk is wordt de opvoedkundige waarde van het lijden benadrukt (zie Spr. 3,11v), maar ook Gods verlossende redding van de gelovigen (12,2 met een citaat van Jes. 35,2).
Lucas 12,49-53
De perikoop uit het evangelie staat in het lange reisverhaal Lucas 9,51–19,28: Jezus op weg naar Jeruzalem, waar hij uiteindelijk de kruisdood zal sterven. Dit reisverhaal bevat een hele serie redevoeringen van Jezus waarvan de onderlinge samenhang niet altijd duidelijk is. Lucas heeft het ‘reisverhaal’ blijkbaar als een tamelijk vaag kader benut om uitspraken van Jezus een plaats te geven in zijn evangelie.
Lucas 12,1–13,3 bevat een gedeelte dat handelt over de verantwoordelijkheid van de volgelingen van Jezus. Het eerste deel daarvan spoort de volgelingen aan zich geen zorgen te maken over aardse dingen (12,1-34) maar eerder waakzaam te zijn voor de komst van de mensenzoon en trouw te zijn aan hun opdracht (12,3-48). Die komst van de Mensenzoon, die met Jezus’ komst op aarde is aangebroken maar tegelijk op voltooiing wacht met zijn wederkomst, zal, aldus de perikoop 12,49-53 niet gepaard gaan met vrede, maar met verdeeldheid. Dit wordt uitgedrukt met het krachtige beeld van ‘vuur’. Johannes de Doper had in 3,16 reeds aangekondigd dat Jezus met de heilige Geest en met vuur zou dopen. Die twee elementen verwijzen naar het uitstorten van de heilige Geest met Pinksteren (Hand. 2) en de strijd (vuur) die het oordeel tussen de rechtvaardigen en zondaars zal teweegbrengen.
Dit laatste aspect bespreekt Jezus hier: in vers 50 kondigt hij zijn eigen ‘vuurdoop’ aan, zijn kruisdood in Jeruzalem. Jezus voorziet dat het heel zwaar zal worden en hij vraagt zich af: ‘Hoe houd ik het uit tot die volbracht is?’ Maar ook voor zijn volgelingen zal het zwaar zijn, kondigt Jezus aan; er zal verdeeldheid zijn tussen diegenen die zijn boodschap aannemen en degenen die dat niet doen. Zelfs dwars doorheen hele families zal er onenigheid zijn, waarschuwt Jezus, waarbij Lucas Micha 7,6 (‘Want de zoon maakt zijn vader voor dwaas uit, de dochter verzet zich tegen haar moeder, de schoondochter tegen haar schoonmoeder’) vrij citeert.
In tegenstelling met Micha wordt hier de wederkerigheid van de onenigheid benadrukt en daardoor nog versterkt. Die aankondiging van verdeeldheid in plaats van vrede, staat in contrast met Jezus als vredebrenger in 2,14. Die twee staan inderdaad in contrast maar niet in tegenspraak: voor wie Jezus aanvaardt wordt vrede aangezegd, maar doordat niet allen hem (zullen) aanvaarden, veroorzaakt zijn zending ook verdeeldheid. Die is niet gewild, zelfs niet gewenst maar is wel een feit; ook vandaag zien we dat, misschien meer dan ooit.
Literatuur
Erik Eynikel (e.a, eds.), Internationaal Commentaar op de Bijbel, Kampen, 2001, pp. 1193. 1637.2072
Huub Welzen, Lucas (Belichting van een Bijbelboek), ‘s Hertogenbosch, 2001, pp. 221-27
Preekvoorbeeld
Als alles duister is, Dans nos obscurités,
ontsteek dan een lichtend vuur allume le feu
dat nooit meer dooft qui ne s’etient jamais
(Taizé, Liedboek 598)
De lezingen van vandaag hebben een soort van weerbarstigheid.
Het lijkt wel of Jezus wil dat mensen tegen elkaar in opstand komen,
en we vallen midden in een ingewikkeld politieke spel in de tijd van Jeremia.
Wat willen de lezingen ons vandaag eigenlijk vertellen?
Wat kunnen we ermee in ons hier-en-nu?
Je hebt de neiging om af te haken:
vuur en verdeeldheid brengen in gezellige gezinnen.
Dat lijkt compleet in tegenspraak met het
‘vrede voor alle mensen van goede wil’,
dat aan het begin van het evangelie van Lucas klonk.
Laten we ons daarom eerst verplaatsen
naar het Jeruzalem waar Jeremia woont.
In de tijd van Jeremia is Juda
een soort speelbal van de landen om hen heen.
De koning van Juda, Sedekia,
probeert met wisselende bondgenootschappen
zijn troon veilig te stellen.
Dit is de profeet Jeremia, die vaak aan het hof te vinden is,
een doorn in het oog.
Juda, met de koning voorop,
zou zijn vertrouwen moeten stellen in JHWH.
Dat het land bedreigd wordt en Babel voor haar poorten staat,
komt omdat het volk zich heeft afgekeerd van God.
Jeremia is geen man van zouteloze compromissen
of vage standpunten om de ‘lieve vrede’ maar te bewaren.
Jeremia is een man die hart heeft voor zijn Heer
en staat voor Gods gerechtigheid en vrede.
Zijn hart is vol vuur en klopt maar voor één zaak: de zaak van God.
Als je vandaag iets over Jeremia zou willen appen
en hiervoor een icoontje zou willen gebruiken
dan zouden een vlammend vuur en een kloppend hartje heel goed bij hem passen.
Want Jeremia gelooft met hart en ziel dat God zijn volk
– ondanks hun slechte keuzes en afvalligheid –
niet in de steek zal laten
en hen uiteindelijk in ere zal herstellen.
Jeremia is niet iemand die meepraat met de heersende opinie,
hij waait zeker niet met alle winden mee,
om soms voor de ene bondgenoot te zijn
en de volgende week weer voor een ander.
Hij vindt dat Juda, met de koning voorop,
in politiek opzicht wel eens duidelijkere keuzes kan maken.
Ook het geloofsleven van de gemiddelde inwoner van Jeruzalem
kan volgens hem wel een louterend vuurtje gebruiken.
Hij zegt dan ook tegen de koning
dat het beter is weggevoerd te worden in ballingschap,
dan te sterven door je vertrouwen te stellen
in de gelegenheids-anti-Babel-coalitie.
Maar koning Sedekia is zijn waarschuwingen meer dan zat,
die geven maar onrust en verdeeldheid
onder de bewoners en soldaten in het belegerde Jeruzalem,
en hij heeft hem gevangen gezet.
Werpt hem zelfs in een modderige put,
waar hij langzaam in dreigt weg te zinken.
Jeremia, een man met een vurig kloppend hart,
die – ook al brengt het verdeeldheid met zich mee –
maar op één ding gericht is: namelijk Gods gerechtigheid en vrede.
En deze gerechtigheid komt niet tot stand door politieke gelegenheids-bondjes.
Of onder de wollige deken van ‘de lieve vrede bewaren’.
Maar door iemand uit één stuk te zijn,
een mens met een onverdeeld hart,
waarin waarheid, liefde en dienstbaarheid de toon zetten.
Laat dat nu precies het type dienaar zijn,
waar Jezus het in het Evangelie van Lucas over heeft.
In het voorafgaande – we lazen dat stuk vandaag niet voor –
heeft Jezus het over dienaren
die hun hart gericht moeten hebben
op het koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid.
Over dienaren die actief en waakzaam moeten zijn,
over dienaren die trouw zijn en oprecht.
En in het kader van dit profiel van de ‘goede dienaar’
heeft Jezus het over vuur en verdeeldheid.
Jezus roept mensen op om met een onverdeeld hart
voor zijn boodschap en manier van leven te gaan staan,
om – ook als het moeilijk wordt – een vurige inzet te blijven tonen,
Dat zo’n vurige dienaar soms keuzes moet maken die consequenties heeft.
Consequenties omdat jouw keuze
bijvoorbeeld de traditionele familieverhoudingen verstoort.
Dat de dochter er totaal anders in staat dan haar moeder
of de zoon veel vuriger blijkt dan de vader.
Het vuur waar Jezus het over heeft
is het vuur van Pinksteren.
Christenen worden weliswaar gedoopt met water,
maar krijgen tegelijkertijd ook een soort vuurdoop.
Het vlammetje van onze doopkaars, lijkt een klein getemd vlammetje,
maar staat juist voor vuur, dat vonkt en als een brand uitslaat.
Het gaat erom of je zelf een hart hebt dat onverdeeld is
en zich helemaal richt op Gods rijk van recht en gerechtigheid.
een hart dat klopt voor waarheid, liefde en dienstbaarheid.
Het gaat om onze eigen keuze én eigen verantwoordelijkheid.
Iedere christen zou op eigen benen, als een zelfstandig individu,
met een icoontje moeten kunnen worden weergeven
van een kloppend hart en een brandend vuur.
Het is Jezus’ wens voor ons.
‘Want vuur is hij komen brengen,
en wat wil hij anders, dan dat het al ontstoken is!’
Tja, denk ik dan bij mezelf.
Hoe is het eigenlijk met mijn vlammetje in mijn binnenste gesteld?
Klopt mijn hart wel voor de zaak van Jezus?
Mag dit nog wel een vlammend vuur heten?
Brandt het eigenlijk nog wel onder al die dingen die mij verstrooien en verdelen?
Kwijnt het weg onder de dingen die ik volgens anderen zou moet vinden en doen?
Heb ik het bijna gesmoord omdat ik ‘voor de lieve vrede’ minder eng vind,
dan helderheid en een stevige keuze?
Dreigt mijn vlam te doven omdat ik meer vertrouw
op menselijke redeneringen dan op God?
Zou mijn vlammetje niet groter kunnen zijn?
Meer een echt vuur, dat volop warmte geeft?
Aanstekelijk is?
En hoe blaas ik die vlam weer aan?
Hoe wakker ik het vuur in mij weer tot leven?
Daar is allereerst brandstof voor nodig:
Brandstof en zuurstof voor onze ziel.
Brandstof van woorden van leven, zoals we hier elke week horen
als we de Schriften openen.
Brandstof die de gemeenschap van medegelovigen ons biedt
als ze ons inspireert, aanspoort, troost en met ons samen bidt.
De zuurstof van waarheid, liefde, dienstbaarheid en gerechtigheid
Zuurstof door het voorbeeld van Jeremia en Jezus te volgen.
Zuurstof door ons hart af te stemmen op God.
We kunnen er vandaag met Gods hulp een nieuw begin mee maken.
‘Als alles duister is, ontsteek dan een lichtend vuur dat nooit meer dooft.’
inleiding dr. Erik Eynikel
preekvoorbeeld drs. Ellie Keller-Hoonhout