- Versie
- Downloaden 108
- Bestandsgrootte 605.67 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 1 augustus 2019
- Laatst geüpdatet 27 november 2020
nummer 1 – 86 ste jaargang 2014 – januari/februari
Tijdschrift voor Verkondiging
UITGAVE VAN DE NEDERLANDSE PROVINCIE EN DE VLAAMSE CUSTODIE VAN DE ORDE DER MINDERBROEDERS FRANCISCANEN
1 januari – H. Maria, Moeder van God
inleiding N. Sales; preekvoorbeeld H. Sevenhoven
5 januari – Openbaring des Heren
inleiding M. Kronemeijer en B. Heyink; preekvoorbeeld K. Touwen
12 januari – Doop van de Heer
inleiding Y. van den Akker-Savelsbergh; preekvoorbeeld H. Rikhof
17 januari – Dag van het jodendom
M. Poorthuis
19 januari – Tweede zondag door het jaar
inleiding B. Wehlin; preekvoorbeeld D. van den Akker
26 januari – Derde zondag door het jaar
inleiding W. van Stiphout; preekvoorbeeld A. van Boekel
2 februari – Vierde zondag door het jaar
inleiding Th. van Adrichem; preekvoorbeeld J. de Lange
9 februari – Vijfde zondag door het jaar
inleiding H.J. van Ogtrop; preekvoorbeeld D. de Rycke
16 februari – Zesde zondag door het jaar
inleiding A. van Wieringen; preekvoorbeeld J. van Beeck
23 februari – Zevende zondag door het jaar
inleiding H. Janssen; preekvoorbeeld E. Keller-Hoonhout
Homiletische hulplijnen 48 – K. Touwen
medewerkers aan dit nummer
drs. Th. A.F.M. van Adrichem ofm, Derkinderenstraat 82, 1062 BJ Amsterdam
drs. A. van den Akker sj, Westplantsoen 73, 2613 GK Delft
Y. v.d. Akker-Savelsbergh, Muisbroekseweg 55, 3381 KM Giessenburg
L. H. van Beeck ofm, Vermeerstraat 7, 6521 LT Nijmegen
A. van Boekel, Christiaan Eykmanlaan 9, 5056 WK Berkel Enschot
H.M.J. Janssen ofm, Oude Velperweg 54 A, 6824 HG Arnhem
drs. E.T.M. Keller-Hoonhout, Poortstraat 45, 3572 HC Utrecht
drs. M. Kronemeijer/B. Heyink, Oudezijds Voorburgwal 91, 1012 EL Amsterdam.
prof. dr. J.J. de Lange, Boelestraat 20, 8266 DV Kampen
H.J. van Ogtrop, Deken Zondaglaan 122, 2114 EE Vogelenzang
prof. dr. M.J.H.M. Poorthuis, Kamer U 815, Postbus 80101, 3508 TC Utrecht
prof. dr. H.W.M. Rikhof, Postbus 80101, 3508 TC Utrecht
D. de Rycke ofm, Minderbroeders, Ch. Deberiotstraat 10, B-3000 Leuven
drs. A.L. Sales, Kwekerijweg 91, 6525 RZ Nijmegen
drs. J.C.A.M. Sevenhoven, Bellefleur 52, 6922 AL Duiven
W.H.J. van Stiphout, Larikslaan 142, 3053 LE Rotterdam
drs. K. Touwen, Molensteen 18, 6852 BX Huissen
B. Wehlin ofm, Derkinderenstraat 82, 1062 BJ Amsterdam
A.L.H.M. van Wieringen, Vogelenzang 6-5, 3911 AR Rhenen
REDACTIONALE
Dan daalde hogepriester Simon af en strekte zijn handen uit
over heel de gemeenschap van Israël.
Hij sprak de zegen van de Heer uit
en noemde zijn roemvolle Naam.
En zij bogen opnieuw neer
om de zegen van de Allerhoogste te ontvangen.
Moge hij ons vreugde geven
Israël vrede schenken in deze tijd,
zoals in de dagen van weleer.
Moge hij barmhartig voor ons zijn
en ons in deze tijd bevrijden.
(Sirach 50,20-21.23-24).
En houd dit voor ogen:
Ik ben met jullie, alle dagen,
tot aan de voltooiing van deze wereld.
(Matteüs 28,20b; vgl. 1,23).
Geachte abonnees,
Aan het begin van Anno Domini 2014 (vgl. Luc. 2,21) wens ik u, namens de redactie, een zalig en gezegend 2014 toe. U ontvangt hierbij het eerste nummer van de zesentachtigste jaargang. Tijdschrift voor Verkondiging is voortaan een uitgave en project van de Nederlandse provincie en de Vlaamse Custodie van de Orde der Minderbroeders Franciscanen.
Op de eerste zondag van de Advent is dit A-jaar liturgisch al begonnen. Aan de hand van Thora, Profeten en Geschriften gaan wij vooral in de leer bij de evangelist Matteüs (Mat. 5,17). Voor deze evangelist is Jezus een nieuwe Mozes. Moge de Geest van Jezus Christus, de Immanuël, ons inspireren bij het ontsluiten van de Schriften, opdat velen door zijn blijde boodschap bemoedigd worden en een gezegend leven kunnen leiden. Met zijn belofte moet dat lukken: ‘Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld!’ (Mat. 28,20; 1,23).
In 2009 is de redactie gestart met een serie thematisch nummers voor bijzondere gelegenheden. Hierbij ontvangt u het reeds langer aangekondigde vierde nummer: Een gezegend leven. Exegese en preken (Vught 2014).
In dit Matteüsjaar kunnen onderstaande publicaties ook goede diensten bewijzen.
D. Bonhoeffer, Navolging, Baarn 2001
F. Crüsemann, Das Alte Testament als Wahrheitsraum des Neuen. Die neue Sicht der christlichen Bibel,
Gütersloh 2011
A. Heschel, De Profeten, Vught 2013
G. Lohfink, Jesus von Nazaret. Was er wollte, wer er war, Freiburg 2012 3e
M. van Loopik, Balk en splinter. Joodse achtergronden van de Bergrede, Amsterdam 2011
A. Mello, Matteüs, de Schriftgeleerde. Het Evangelie als midrasj, Kampen 2002
M. Menken, Het Evangelie van Matteüs, in: TvV-1, jrg. 83 (januari-februari 2011) pag. 5-17
J. Smit, Het verhaal van Matteüs. Sleutelpassages uit zijn evangelie, Zoetermeer 2007
W. Weren, Matteüs, ’s-Hertogenbosch 1994
De redactie is al een tijdje aan het nadenken over een digitale uitgave van TvV. Tijdens deze jaargang zal hierover een beslissing genomen worden. Tevens wijs ik u op onze website: www.tijdschriftvoorverkondiging.org
Ook dit jaar hoopt de redactie weer met exegetische inleidingen, preekvoorbeelden en homiletische hulplijnen, aan u, pastores, predikanten en leden van liturgische werkgroepen, een vreugdevolle dienst te bewijzen bij de voorbereiding op en de verkondiging van Gods blijde boodschap. De exegetische inleidingen kunnen ook van dienst zijn voor het gebruik in leerhuizen en bijbelgroepen.
Alle medewerk(st)ers dank ik bij voorbaat voor hun bijdragen. Suggesties ter verbetering van
Tijdschrift voor verkondiging (met extra themanummers) zijn van harte welkom.
De redactie wenst u een vruchtbaar gebruik van ons tijdschrift toe in uw dienst van de verkondiging van de Schrift tot zegen van mensen.
Vrede en alle goeds!
Henk Janssen ofm, hoofdredacteur
Arnhem, JONAS, op het feest van Allerheiligen 2013
1 januari 2014
H. Maria, Moeder van God
Lezingen: Num. 6,22-27; Ps. 67; Gal. 4,4-7; Luc. 2,16-21 (A-jaar)
Inleiding
Een jaarwisseling is een tijd van terugzien en vooruitzien. Je kunt dit op verschillende manieren doen. Zakelijk een balans opmaken van de harde feiten die zijn voorgevallen en een plan maken voor het komende jaar, verwachte kansen, investeringen. Maar je kunt het ook doen met je hart, en zoeken naar de zin en betekenis van wat er gebeurd is, oog en oor hebben voor wat je boven de harde feiten uittilt en perspectief voor de toekomst geeft. De lezingen van nieuwjaarsdag inspireren daartoe.
Lucas 2, 16-21
Nadat de engelen zij weggegaan besluiten de herders onmiddelijk op weg te gaan. Het is opmerkelijk wat ze tegen elkaar zeggen. Ze zeggen niet simpel:'Laten wij naar Betlehem aan om het kind te zien, of het een flinke jongen is.'
Maar : 'Laten we naar Betlehem aan om het woord te zien dat gebeurd is, en de Heer aan ons bekend gemaakt heeft.'Zij zien meer dan het naakte feit van een kind dat in de schamele omstedigheden geboren is. In het kind dat in de kribbe ligt zien zij het woord dat van Godswege gebeurd is, en toekomst biedt.
Lucas schrijft geschiedenis in bijbelse zin. En daarbij gaat het niet zozeer om feitelijke juistheid, maar om de zin van het gebeuren. God leidt de geschiedenis, zijn woord realiseert zich. Het is een geschiedenis van bevrijding. In de boodschap van de engel werd het aangekondigd: ‘Vandaag is in de stad van David uw redder geboren: hij is de Messias, de Heer’. Een vreugdevolle tijding van bevrijding voor heel het volk en alle volken.
Het teken dat de herders kregen, zien zij nu in vervulling gaan, en zij maken bekend wat hun over dit kind gezegd is. Allen die het horen staan verwonderd. Lucas vertelt vaker wanneer er iets wonderlijks gebeurd is, dat allen verwonderd staan. Je wordt als luisteraar als het ware opgenomen bij allen die het horen en zich er over verwonderen.
Het wekt op zich al verwondering dat er herders met een boodschap kwamen. Wij mogen niet veronderstellen dat Maria en Jozef hun komst verwacht hebben. En dat het herders zijn, eenvoudige lui, mensen die tot de laagst betaalden behoorden, is ook opvallend. Het beantwoordt wel aan wat Maria in haar lofzang bezong en zelf ervaren heeft, dat God de geringen verheft.
Het is een voortgaande openbaring. In de aankondiging van de engel aan Maria komt vooral naar voren dat haar kind ‘zoon van de Allerhoogste’ genoemd zal worden, en dat God aan hem de troon van zijn vader David zal geven. Deze aankondiging wijst vooral op Jezus’ zoonschap en zijn Messiasschap (Luc. 1,32).
De boodschap van de engel aan de herders belicht een nieuw aspect. Zij vestigt onze aandacht op het kind als redder. ‘Vandaag is u een redder geboren, de Messias en Heer’ (Luc. 2,11). De herders zijn de eersten die deze boodschap van bevrijding verder brengen.
Bevrijding is het grote thema van het Evangelie en de Handelingen die Lucas schrijft. Hij beschrijft daarin hoe bevrijding telkens ‘vandaag’ wordt, niet alleen voor het volk, maar voor alle volken. Bij de toewijding van Jezus in de tempel zegt Simeon: ‘Met eigen ogen heb ik de redding gezien die u bewerkt hebt ten overstaan van alle volken.’ Ook hier reageren zijn vader en moeder met verwondering over wat over Jezus gezegd wordt (Luc. 2,30-33). En ook wanneer Jezus zich op twaalfjarige leeftijd profileert, begrijpen zijn ouders niet wat hij tegen hen zei. Maar zijn moeder bewaarde al deze woorden in haar hart (Luc. 2,51).
Maria wordt door een vrouw gelukkig geprezen: ‘Gelukkig de schoot die u heeft gedragen.’ Waarop Jezus antwoordt: ‘Gelukkig die het woord van God horen en het bewaren’ (Luc. 11,28).
Telkens gaat het om Gods woord dat gebeurt. Lucas tekent Maria als de ware gelovige, een echte leerling, die in de gelijkenis van de zaaier vergeleken wordt met de goede grond, waarin het zaad valt. ‘Dat zijn zij die het woord met een goed en edel hart horen en bewaren, die volharden en vrucht dragen’ (Luc. 8,15).
Zo zegt het evangelie vandaag dat Maria al deze woorden bewaart in haar hart en ze overweegt bij zichzelf – letterlijk staat er dat zij ze samenbrengt (sumballein) – met elkaar in verband brengt, naar de betekenis ervan zoekt, hoe God zijn plan met de mensen realiseert.
De herders keren terug. Zij zijn de eersten van de lange rij mensen die God zullen prijzen om zijn grote daden in Jezus verricht. Het was precies zoals hun gezegd was. God maakt zijn woord waar. Dat geeft vertrouwen voor de toekomst.
Bij de besnijdenis krijgt de jongen de naam Jezus. Niet een naam door zijn ouders bedacht, maar van Godswege opgedragen, een naam die zijn levensprogramma aangeeft: ‘God bevrijdt.’
Numeri 6,22-27
Opvallend is dat drie keer de Naam genoemd wordt, wat benadrukt dat JHWH zelf de gever van de zegen is. De priesters zijn alleen bemiddelaars, instrumenten. Het slotvers, dat niet meer tot de zegen behoort, brengt dat treffend onder woorden. De taak van de priesters is de naam van JHWH uit te spreken, maar JHWH is de handelende persoon, hij zegent. Het is JHWH die zijn naam aan Mozes bekend maakte, het volk bevrijdde, het leidt door de geschiedenis heen, en toekomst geeft.
De drie zegenspreuken die formeel en inhoudelijk parallel lopen, zijn kort en eenvoudig, maar inhoudelijk omvattend, omdat ze op een volheid aan relaties betrekking hebben. ‘U’ in de tweede persoon enkelvoud laat een collectieve en individuele duiding toe, u als gemeenschap, en als afzonderlijke persoon.
‘Moge JHWH u zegenen en behoeden.’ Zegenen is alle goeds toewensen en schenken. Zegenen vormt wel het sleutelwoord, en wat volgt is ontvouwing daarvan. Behoeden is bewaken, ‘zoals een herder over zijn kudde waakt en die tegen gevaren en onheil beschermt’ (Jer. 31,10).
In de tweede en derde spreuk worden heel onbevangen menselijke beelden voor God gebruikt. Het gezicht is een spiegel van de ziel. Een stralend menselijk gezicht wijst op een welwillende innerlijke gesteldheid, waarvan je niks dan goeds kunt verwachten.
‘Moge JHWH het licht van zijn gelaat over u laten schijnen.’ Je komt in zijn licht, en ook aan het licht met je kleinheid en je falen, maar JHWH zal u genadig zijn. Genade houdt in dat hij zich liefdevol naar je toewendt, zich over je ontfermt, en je geeft wat je mankeert en nodig hebt.
In de derde spreuk komt dit nog sterker naar voren. ‘Moge JHWH zijn gelaat tot u keren’, of ook wel wordt vertaald: ‘zijn gelaat verheffen’. Wie kwaad is op iemand, kijkt hem niet meer aan, laat zijn gezicht vallen, zoals Kaïn (Gen. 4,5). Zijn gelaat verheffen betekent dan de ander aanzien en bijzondere aandacht schenken. JHWH ziet naar mensen om en geeft vrede, die meer is dan de afwezigheid van oorlog. Ze houdt alles in wat een mens nodig heeft: welzijn zowel materieel als spiritueel.
Er zit een groei in de spreuken, niet alleen in woorden (de eerste bestaat uit drie, de tweede uit vijf en de derde uit zeven woorden) maar ook inhoudelijk. De zegen begint met de toezegging van bescherming, dan ontferming, en mondt uit in totaal welzijn.
Het afsluitende vers benadrukt nog eens dat JHWH zelf zegent. De priesters moeten zijn naam op de Israëlieten leggen als een kenteken dat zij bij God horen en dat God hen als vader en eigenaar zegent en welzijn schenkt. De zegen is niet magisch werkend en is geen vrijblijvende zaak, maar wordt gerealiseerd waar mensen er ook gehoor aan geven.
Antwoordpsalm 67 sluit goed aan. Een deel van de priesterzegen is erin opgenomen. De naam JHWH is vervangen door de algemene naam God. Opvallend is het universele perspectief in de psalm. Na de bede om zegen voor eigen volk volgen onmiddellijk de wensen voor alle volken. Doordat God Israël zegent zullen de volken ontzag krijgen voor God, hem leren kennen, de weg die hij gaat, hoe hij handelt, redding en zegen brengt in heel de wereld.
De volken zullen delen in de zegen als ze ontzag hebben voor God, hem erkennen en dienen, en niet onderworpen blijven aan de machten van de wereld, zoals Paulus in zijn brief aan de Galaten uitdrukt. Hij roept ons op om als bevrijde mensen te leven. Omdat God zijn zoon gezonden heeft om ons vrij te kopen en tot kinderen van God en tot erfgenamen te maken. Zo kunnen we een beloftevol jaar tegemoet gaan.
Preekvoorbeeld
Moge de HEER u zegenen en u beschermen,
moge de HEER het licht van zijn gelaat over u doen schijnen en u genadig zijn,
moge de HEER u zijn gelaat toewenden en u vrede geven.
Zo’n plechtige wens van zo’n uitzonderlijke afzender heeft u deze jaarwisseling vast niet ontvangen! Met deze woorden mogen de priesters in Israël – Aäron en zijn zonen – in naam van de Heer zelf de Israëlieten zegenen. Wij lezen deze zegen in het verhaal van het volk onderweg door de woestijn. Het volk leidt daar een precair bestaan. Ze zijn er aangewezen op elkaars welwillendheid. Mozes heeft, wie weet hoe vaak al, tot zijn volk gezegd: laat het licht van je gelaat over de ander schijnen en wees genadig, wees toegenegen, wees vriendelijk. Als je in deze woestijn elkaar niet toegenegen bent, red je het niet. Zo toegenegen wil ook God voor mensen zijn.
In het voetspoor van Aäron en zijn zonen is deze zegenwens de eeuwen door overgenomen en herhaald. Kort na de stigmatisatie zet Franciscus deze zegen op papier voor zijn dierbare broeder Leo. Die vouwde het papier op en naaide het in zijn pij. Daar werd het bij zijn dood teruggevonden.
Op deze bijzondere dag aan het begin van een nieuw jaar is deze zegenwens nu al twee keer over ons uitgesproken: zojuist tijdens de lezing en nu aan het begin van deze preek: moge de HEER u zegenen en beschermen.
Met de vier letters voor HEER verwijzen we naar de heilige naam waarmee God zich aan Mozes bekend maakt bij het brandende braambos: ‘Ik ben er voor jou.’ God doet zijn naam gestand. Hij bevrijdt het volk uit het slavenhuis. Hij leidt het door de geschiedenis heen, en geeft het toekomst.
Deze zegenwens past dus bijzonder goed op deze dag. Ons leven krijgt vorm in ruimte en tijd in het licht van God die ons zegent en beschermt. God hoedt en behoedt ons, zoals Mozes de schapen van zijn schoonvader hoedde en zoals David de schapen van zijn vader hoedde voor hij daar werd weggehaald om tot koning te worden gezalfd. En zoals Jezus, die zichzelf ook aanduidt als Goede Herder, die over zijn kudde waakt en zijn schapen tegen onheil en gevaar beschermt. God behoedt ons als een herder.
Wanneer de wolven huilen en een wolk het licht van de maan aan onze ogen onttrekt, laat hij het licht van zijn gelaat over ons schijnen en is ons genadig. Ik zie nu het beeld voor me van de kleine Marijn. Hij wandelt met zijn oma in het bos, terwijl zijn tweelingzusje in het ziekenhuis met haar benauwdheid vecht. Hij ziet de zon door de bomen schijnen. Hij laat zijn oma los en gaat in het licht staan. ‘Ik wil nu even in het licht staan, oma.’
Ik zie ook voor me hoe een oude, bijna blinde kloosterzuster geniet wanneer de verzorging haar bij het raam in het zonnetje zet. Dan maakt ze haar naam weer waar: Laetitia – dat betekent blijdschap. Zo zet God ons in het licht van zijn gelaat. Hij ziet ons en ontfermt zich over ons. In zijn licht verschijnen wij zonder poespas, eenvoudig – zoals we werkelijk zijn. Zo ziet God ons. Zo komt ook aan het licht waar je faalt en tekort schiet. God ziet je en ontfermt zich over je.
Zo reist God met ons mee. Och, dat weet u allemaal al zo lang. Je merkt het vaak niet meteen, maar als je terugkijkt, besef je: dat was hem. Je ziet hem op de rug. Zoals de Emmaüsgangers tegen elkaar zeggen: brandde ons hart niet…
Aan het slot van deze zegenwens komt dit nog sterker naar voren. God kijkt niet op je neer. Hij wendt zijn gelaat naar je toe. God kijkt je aan en geeft je de aandacht die je nodig hebt. Hij schenkt je vrede van binnen en van buiten. Deze zegenwens van God wordt steeds weer werkelijkheid waar mensen er gehoor aan geven.
In het evangelie van vandaag is dat wel in het bijzonder het geval. Het gaat hier om herders, die een kind bezoeken dat in een voederbak ligt. Dat kind wordt met liefde en zorg omgeven door zijn moeder Maria en haar man Jozef: mensen uit kringen die zich er al generaties lang op toeleggen zuiver, gelovig en vol vertrouwen te leven. Vandaag breekt een nieuwe tijd aan. De engel heeft het de herders geboodschapt: ‘Vandaag is in de stad van David uw redder geboren: hij is de Messias, de Heer.’ Dit is een vreugdevolle tijding van bevrijding voor heel het volk en alle volken. Dit kind is een redder!
De herders laten er geen gras over groeien en gaan meteen op weg. Het is opmerkelijk wat ze tegen elkaar zeggen. Ze zeggen niet simpel: laten wij naar Betlehem gaan om het kind te zien, of het een flinke jongen is. Nee, ze zeggen: ‘laten we naar Betlehem gaan om het woord te zien dat gebeurd is, en de Heer aan ons bekend gemaakt heeft.’
Ze treffen Maria aan en Jozef en het kind in de voederbak. Als ze het kind zien, vertellen ze wat hun over dat kind is gezegd. De herders zien meer dan zomaar een kind dat in schamele omstandigheden geboren is. In het kind dat in de kribbe ligt zien zij het woord dat van Godswege geschiedt en toekomst brengt. Het teken dat de herders kregen, zien zij nu in vervulling, en zij maken van hun kant bekend wat hun over dit kind gezegd is. De herders geven als eersten een boodschap van bevrijding door. Zijn dit zomaar herders? Eenvoudige lui die tot de laagst betaalden van die tijd behoorden? Of spelen op de achtergrond beelden van herders als Mozes en David mee?
Allen die de boodschap van de herders horen, staan verwonderd. En bij die allen worden wij als vanzelf meegerekend, daar ergens op de achterste rij…
En Maria, de moeder – zij bewaart al deze woorden in haar hart. Ze neemt ze mee op haar reis door het leven. Ze overweegt ze; ze blijft ermee bezig. Ze brengt deze woorden samen met vele andere boodschappen die ze nog te horen zal krijgen. Langzaam ontvouwt zich een verband. Langzaam maar zeker ontstaat er een verhaal om door te vertellen. Zo ontvouwt zich de betekenis ervan, hoe God zijn plan met de mensen werkelijkheid laat worden.
De herders zijn de eersten van de lange rij mensen die God zullen prijzen om zijn grote daden in Jezus verricht. Het was precies zoals hun gezegd was. God maakt zijn woord waar. Dat geeft vertrouwen voor de toekomst.
‘De herders naar Betlehem gingen: ‘t liep tegen het nieuwe jaar.’ Wanneer het nieuwe jaar aanvangt, keren de herders keren terug naar hun kudde. Het was allemaal precies zoals het hun was gezegd.
Toen er acht dagen verstreken waren en hij besneden zou worden, kreeg het kind de naam Jezus. Die had de engel al genoemd nog voor het kind in de schoot van zijn moeder was ontvangen. Bij de besnijdenis krijgt de jongen de naam Jezus. Geen naam door zijn ouders bedacht, maar van Godswege opgedragen, een naam die zijn levensprogramma aangeeft: ‘God bevrijdt’.
Acht dagen verder – dat is nu; vandaag; een nieuwe dag; een nieuw begin! Zalig Nieuwjaar!
Nol Sales, inleiding
Hans Sevenhoven, preekvoorbeeld
5 januari 2014
Openbaring des Heren
Lezingen: Jes. 60,1-6; Ps. 72; Ef. 3,2-3a.5-6; Mat. 2,1-12 (A-jaar)
Inleiding
Matteüs, Lucas en Johannes hebben alle drie een heel eigen duiding van de bovennatuurlijke herkomst en geboorte van Jezus. Een korte vergelijking maakt duidelijk hoe verscheiden de invalshoeken zijn, maar ook hoe verrassend soepel de verhalen langs elkaar heen lopen, ondanks de vergaande theologische claims die ieder van hen maakt. Ook de stijl van de evangelisten is totaal verschillend. Johannes spreekt op lyrische wijze over een kosmische werkelijkheid, terwijl Lucas een ontroerend verhaal vertelt over gemarginaliseerde mensen en de werking van de Geest, die hen tot zingen brengt. Matteüs wordt gekenmerkt door een meer sobere vertelstijl. Hij legt het accent op de heilsgeschiedenis en de profetische voorspellingen van een Messias in de davidische lijn. Koningschap speelt daarin een belangrijke rol, vandaar ook de rol van Jozef, nakomeling van David.
Twee motieven kenmerken ons verhaal. Ten eerste het motief van het koningschap van Jezus, zoals dat bijvoorbeeld contrasteert met koning Herodes. Psalm 72 sluit bij dit thema aan. Het tweede thema is het heil, of het licht voor de heidenen; de ‘wijzen’ zijn immers niet-joden, die het licht van Christus zoeken. Dat horen we terug in de Jesajatekst. Bovendien roept het natuurlijk Paulus in herinnering en de brief aan de Efeziërs, want Paulus was immers de grote apostel van de niet-joden (vgl. Ef. 3,6). De vraag die zich nu aandient is: welk van beide motieven is in ons verhaal het meest centraal?
Onze tekst begint met de komst van de magoi, mysterieuze figuren uit het oosten. Matteüs neemt niet de tijd om hen in te leiden, maar uit de handeling en de dialoog kunnen we ons een beeld van hen vormen. Magoi zijn niet zozeer magiërs maar astrologen, in vroeger tijd een verantwoordelijke en vooraanstaande functie. Hun plaats is aan het hof, eigenlijk precies als de hogepriesters van Jeruzalem. De tekst spreekt niet van koningen, maar onder invloed van Psalm 72 en Jesaja 60 is het vanzelfsprekend dat de traditie dit ervan gemaakt heeft. Hun herkomst en intentie (zich neer te buigen voor een koning als voor een God) verwijzen naar Perzië. Zo roept Matteüs door de dialoog en de handeling een kleurrijk beeld op. Omdat we iedere jaar Epifanie vieren met drie koningen, kan het verbazingwekkende van hun komst gemakkelijk aan ons voorbijgaan. Terwijl de tekst dat toch duidelijk laat zien.
In het vervolg van onze tekst doen zich allemaal contrasten voor. De schok van Herodes en heel Jeruzalem contrasteert met de blijdschap van de magoi bij het vinden van het kind; ook hun uitgesproken intentie en doelgerichtheid contrasteren met de achterbaksheid van Herodes, terwijl we van ‘heel Jeruzalem’ ondanks hun schrik niets meer vernemen. De ster als woordeloos teken leidt de magoi naar het beoogde doel, terwijl de expliciete profetie van Micha dat voor de Joodse leiders juist niet doet (en dat terwijl Betlehem vlak bij Jeruzalem ligt). De vreemdelingen krijgen deel aan het heilsplan van God, dat in een droom wordt geopenbaard, terwijl Herodes en Jeruzalem daar buiten blijven, in dit verhaal althans. Gaandeweg ontvouwt zich ook een contrast tussen Herodes als valse koning in Jeruzalem en Jezus als koning van de Joden, die mens is, goddelijke status heeft en die ook gekruisigd zal worden.
De koninklijke geschenken die de magoi aanbieden, lijken te verwijzen naar deze drie functies van Jezus’ koningschap. Sowieso is hun spectaculaire verschijning een teken dat past bij een goddelijke geboorte. Grappig is dat het licht van de ster afwezig is in Jeruzalem. Het heeft de wijzen aangespoord op weg te gaan, en leidt hen ook naar het huis in Betlehem, maar het verlicht Jeruzalem zelf nadrukkelijk niet. Het is een opmerkelijk contrast met o.a. Jesaja 60, waar Sion het licht voor de volken is.
Als de magoi aankomen, lijkt het licht in te zoomen op het huis waar het kind en zijn moeder verblijven. Jozef is opeens uit het plaatje verdwenen, terwijl hij in de verhalen ervoor en erna zo’n grote rol heeft. Matteüs maakt duidelijk: de rol van Jozef is ondersteunend. Dit zien we ook in veel schilderijen van de drie koningen: Jozef schuift naar de achtergrond, is verstopt of krijgt een dienstbare rol door het ontvangen van de cadeaus. Jozef heeft geen aandeel in de goddelijke geboorte, ook als hij een nakomeling van David is. De koning die geboren is, wordt veel groter dan enige nakomeling van David zou kunnen zijn. Hij wordt de vervulling van Psalm 72.
We hebben dus te maken met twee verhaallijnen. Welke overheerst, Jezus’ koningschap of het ‘heil voor de heidenen’? Naar onze mening de eerste. Het ‘heil voor de heidenen’ wordt minder expliciet zichtbaar gemaakt of betoogd dan het koningschap van Jezus, dat wordt geïllustreerd met hovelingen en geschenken. Bij nadere beschouwing gaat het ook in de oudtestamentische teksten niet over de persoon van de koning die een licht voor de volken is, maar over de volken die worden aangetrokken tot het licht van God waarin de koning deelt. De komst van de magoi past zo in de breed gedeelde verwachting dat het heil voor Israël een universele betekenis heeft. De contrasten tussen het optreden van de magoi en de halfslachtige houding van Herodes en Jeruzalem thematiseren wel de verhouding tussen joden en heidenen, maar dit lijkt niet te leiden tot een bepaalde stellingname of theologische positie van de auteur. Ook al is het misschien veelzeggend dat de magoi Jeruzalem de rug toekeren bij hun thuisreis. Matteüs laat zien dat het heil uiteindelijk niet in Jeruzalem wordt verkondigd.
Eén vraag laat de tekst nadrukkelijk onbeantwoord. Wat bezielde eigenlijk de magoi om te doen wat ze deden, een verre reis te ondernemen en geschenken te brengen aan een kind? Het enige antwoord dat de tekst geeft is hun vreugde, hun overweldigende vreugde. De vreugde die allen beheerst die in contact komen met een echte koning van rechtvaardigheid (Ps. 72). Wat zij deden, het heil van Jezus zoeken, maakte hun gelukkig. In dat opzicht worden zij voor ons ook tot een voorbeeld. Paus Gregorius de Grote gaf aan in een preek: wie het kind zoekt en vindt, kan niet langs dezelfde weg terug naar waar hij vandaan kwam. Het leven dat achter ons ligt, is van ons afgesloten. In plaats daarvan komt het bijzondere mysterie van die koning, die, zoals we in de komende weken zullen horen, ‘zal bevrijden wie arm is en om hulp roept; hij verlost hen van onderdrukking en geweld’ (Ps. 72,12.14).
Preekvoorbeeld
Te lang hebben wij gemeend dat alle mensen gelijk zijn. Daarin hebben wij ons vergist. Wij dachten dat mensen wit of zwart of bruin of geel zijn, maar allemaal met een warm kloppend hart en hetzelfde rode bloed. Maar wij zíjn niet hetzelfde.
Wie meent dat alle mensen gelijk zijn, denkt dat de verschillen wel te overbruggen zijn. Dat organiseren we wel. We bedenken een programma, waarmee we wat de mensen scheidt kunnen overkomen.
Maar zelfs wat mensen scheidt binnen één en dezelfde cultuur, die allemaal Nederlands als hun moedertaal hebben, kunnen wij niet overbruggen. Wij begrijpen elkaar niet. Soms kan zelfs degene die het dichtst naast je leeft, een vreemde voor je zijn. Wij kunnen elkaar niet bevatten.
Wie meent dat alle mensen gelijk zijn, gaat er van uit dat God zich openbaart in de eenheid van de mensen, Alle Menschen werden Brüder, dat God zich openbaart in het gemeenschappelijke, maar ook daarin hebben wij ons vergist. Als God zich openbaart, dan in onze verschillen! En daarbij is onze veelkleurigheid niet een mooi ideaal maar een harde en moeilijke werkelijkheid: de wrede werkelijkheid van de moslims en christenen in Syrië, Nigeria; de uitzichtloze werkelijkheid van twee staten: Palestina en Israel in één beloofd land; het is de bizarre werkelijkheid van enerzijds relschoppers en vandalen en anderzijds brandweerlieden en ambulanceverpleegkundigen die rond Oud en Nieuw telkens weer belaagd worden.
Mensen zijn niet hetzelfde en als God zich openbaart, dan niet in de harmonie maar in het conflict, niet in het compromis maar op de breuklijnen. God geeft zich te kennen niet in wat wij maar liever onder het vloerkleed schuiven, maar in de moeilijke waarheid waarmee wij met elkaar moeten leven.
Het is de wijsheid van de kerkgeschiedenis dat er drie wijzen zijn en dat zij uit drie gescheiden werelden komen. Zij verschillen wereldwijd en hemelsbreed, zij belichamen drie continenten. Mensen zijn niet hetzelfde.
‘Driekoningen’, zo heet het feest. Maar Matteüs heeft het alleen over: ‘Zie, wijzen uit het Oosten.’ Meervoud, dat kunnen er twee zijn of twaalf. Inderdaad in Oosterse legenden zijn het er twaalf! Of stel je voor: tweehonderd wijzen op hun kameeltjes! Het wordt druk daar in Betlehem. Het getal is niet gegeven.
Waarom zijn het er nou drie? Ze hebben in Middeleeuwse legenden zelfs namen meegekregen: Caspar, Melchior en Baltasar. En hoe weet je dat zo zeker? Dat weet je omdat die wijzen op hun kameeltjes geschenken bij zich hadden: ‘mirre, wierook ende goud’, drie geschenken, dus sinds Origenes, de grote theoloog van het Oosten (derde eeuw) zijn het er drie.
En zo zijn ze de eeuwen door voorgesteld, afgebeeld als drietal. Ze vertegenwoordigen de drie toenmalige continenten: een Afrikaan, een Aziaat, een Europeaan. Of ze belichamen de drie levenstijdperken van de mens: een jongeling, een mens in de kracht van zijn leven en een grijsaard.
Ze knielen bij het kind in naam van heel de mensheid en brengen het beste wat de wereld te bieden heeft. De Bijbel doet daar niet schamper over: het beste dat de wereld te bieden heeft, de koningen der aarde dragen hun rijkdommen aan, de schatten en de kostbaarheden van de volken worden daar onthuld.
Het getal is niet gegeven. Het is een meervoud, het meervoud van onze verschillen. Mensen zijn niet gelijk. Wat wij moeten leren waarderen, is niet meer van hetzelfde maar onze verscheidenheid. En ook moeten wij inzien dat onze verscheidenheid niet in zichzelf een wondere glans heeft, maar grotendeels duisternis is, waarin nodig een licht moet opgaan.
Sommigen menen dat de ene cultuur dat stralende licht is, en die ene cultuur is natuurlijk onze cultuur, zodat de andere voor des te donkerder en achterlijker kunnen worden gehouden. Maar waar die geluiden klinken pakt de duisternis van onze wereldnacht zich nog dichter aaneen: een aardedonker waarin uiteindelijk de een de ander het licht in de ogen niet meer gunt.
De wereld van die wijzen, de drie en de velen, opende zich pas, toen die ster ging schijnen.
Die wijzen, zoveel is wel duidelijk, zij staan hier als de eerste heidenen die in het evangelie worden toegelaten. Herodes blijft erbuiten, die zit hoog en droog op zijn troon, hij komt geen stap verder, maar deze heidenen, hun wordt opengedaan, zij gingen het huis binnen.
Je staat niet vooraan. Het eerste Matteüshoofdstuk zet in bij Abraham, Isaak en Jakob, je treedt een Joodse wereld binnen, maar er is in het evangelie ruimte voor je uitgespaard, jij heiden, want dat ben je van huis uit, een mensenkind uit de volken rondom.
Dus als je in het evangelie wilt meekomen, Matteüs wijst je een plaats toe. Hij heeft een hoge dunk van je: je bent een wijze. Sommigen spreken zelfs van ‘koningen’, maar dat is uit de psalmen en Jesaja bijeengelezen. Je bent een wijze, dat is je plek hier in het verhaal. In die hoedanigheid ben je op weg gegaan en uiteindelijk zul je na alle verkeerde wegen die je insloeg, wegomleggingen, omwegen, doodlopend, bij Christus aankomen en hem aanbidden.
Wijze, dat klinkt goed, maar voor de ware wijsheid gebruikt de bijbel een ander woord: sofia, en dat staat hier dus niet. Letterlijk vertaald: je bent een magiër en dat klinkt meteen een stuk bedenkelijker. Je leeft in een magische wereld, bijgelovig, dat blijkt ook: het zijn sterrenwichelaars. Vertel ze nooit waar en wanneer je bent geboren, want zij trekken je horoscoop om precies te weten wie je bent en wat voor vlees ze met jou in de kuip hebben. Magisch denkende mensen.
Matteüs heeft het goed gezien door je niet voor wie weet welke -soof te houden, van sofia, de ware wijsheid – leer mij zo mijn dagen te tellen dat ik een wijs hart bekome –, nee, je bent het verhaal binnen komen wandelen als een magiër, een heidense bijgelovige, je hebt nog een lange weg te gaan.
Maar je hebt een ster gezien, wat die ook moge betekenen, want sterren hebben in de bijbel eigenlijk nauwelijks iets te betekenen. Het zijn niet meer dan de peertjes die God aan het hemelgewelf heeft opgehangen. Hoe dan ook: je bent verlicht door de hemel, van Godswege is je een licht opgegaan. De kerkvaders citeren hier graag een psalm: ‘De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt het werk zijner handen.’
Dus je ging op reis, op zoek naar een andere horizont, en naar een perspectief dat zich pas opent als niet meer jijzelf en jouw cultuur het middelpunt van de wereld is, maar die ster bijvoorbeeld, of waar die ster naar verwijst.
Op hun lange reis zijn ze in Jeruzalem aangekomen. Zo zal het immers zijn in het laatste der dagen? Dat de volken zeggen: ‘Laten we optrekken naar de berg van de Heer, naar de tempel van Jakobs God. Hij zal ons onderrichten, ons de weg wijzen, en wij zullen zijn paden bewandelen.’ ‘Vanaf de Sion klinkt zijn onderricht, vanuit Jeruzalem spreekt de Heer.’
Zij trekken Jeruzalem binnen, dat is goed. Maar dit zijn de laatste dagen niet, dit is niet de ure dat Israël getroost de ogen open gaan: ‘Zie, uw God is Koning!’ Integendeel, er zit een zetbaas op de troon. Van de wereld der magie belanden de wijzen in de wereld van de gevestigde macht, de bestaande orde, de status quo.
Herodes regeert en met hem regeren de vanzelfsprekendheden. De magiërs, ze rijden rechtstreeks door naar het paleis: ‘Waar is de geboren koning der Joden?’ Maar van verlichting is geen sprake meer, de hemel trekt dicht, geen ster te zien, dit is de wereld van de conventies, orde en regel, wat men veel te gemakkelijk ‘normen en waarden’ noemt. Hier geldt – recht of slecht – wat men gewoon is.
En van zover gekomen, waren de wijzen bijna ingevoegd in het systeem, hadden zij zich als diplomaten laten sturen, als spionnen, geheim agenten, ingekapseld in dit bestel, bijna, als niet – net op tijd! – de overpriesters en schriftgeleerden van het volk het profetenboek hadden opengelegd.
O ja, met de bijbel kun je nog alle kanten uit, iedere ketter heeft zijn letter, en meestal wordt de Schrift wel naar de bestaande orde toegepraat. Maar deze overpriesters en schriftgeleerden gaan niet uit van wat vaststaat, wat zij allang weten en wat ook altijd zo moet blijven. Nee, zij moeten zich beraden, zij lezen hun vragen in de Bijbel bijeen en zeggen Herodes recht in zijn gezicht wat ze moeten zeggen: over het Messiaanse leven, van een leidsman die Israël weiden zal, een kind geboren te Betlehem.
Het is louter en alleen aan de oude profeet Jesaja te danken en aan de overpriesters en schriftgeleerden die hem in ere hielden, dat de magiërs zich hebben kunnen lostrekken uit dit bolwerk van de oude hemel en de oude aarde, de instandhouding van bestaand onrecht, de ontketening van nieuw geweld, en opnieuw hun reis hebben aanvaard.
En meteen, zodra zij weer reisvaardig waren: ‘Zie de ster, die zij hadden gezien in het Oosten, ging hen voor.’ Bijna was hun inzicht teloorgegaan, de verlichting hen ontnomen, maar nu geleid door de profetie – ja, dit is de weg van een christenmens – hervatten zij hun reis. Vreemdelingen en pelgrims zijn zij en de ster gaat hen voor.
Zij verheugden zich met zeer grote vreugde. Om alles wat zij achter zich hebben gelaten. Om de reis die zij hebben afgelegd. Zij leggen hun gaven neer en brengen het kind en zijn moeder hulde: ‘Komt, laten wij aanbidden.’
Hun geschenken? Goud, wierook en mirre. Revius dichtte:
’t Is wijsheyt aan dit kind
uw rijkdom te besteden.
Doe open uwen schat
en stort in zijnen schoot
het guldene geloof,
de rokende gebeden
het groenende gedult
oock midden in den doot.
Opmerkelijk dat Revius dat goud niet verbindt met goudstukken, geld en met de Actie Kerkbalans die weer voor de deur staat, maar met geloof: het guldene geloof, want van goud heb je nooit genoeg en het is zomaar weer afgeboekt, maar het geloof is een veel grotere schat.
En dan de wierook. Revius spreekt van onze rokende gebeden. Wierook maakt het opstijgen van onze gebeden zichtbaar. Christus heeft deze wierook in ontvangst genomen en geheiligd.
En tenslotte de mirre: het groenende gedult oock midden in den doot. Mirre werd gebruikt als medicijn, pijnstiller en ook balsem om de levenden de pijn te verzachten en de doden te verzorgen, zodat dus de wijzen daar het kind hebben voorzien van alle goede gaven van de wieg tot het graf.
En nooit meer langs dezelfde weg terug! Ze worden vaak afgebeeld op een scheepje om het verschil duidelijk te maken. Ze kwamen over land met hun kameeltjes. Over zee keren ze terug: niet langs dezelfde weg terug.
Die andere weg die zij insloegen, de heilige Augustinus leest het zo, dat ze sinds de ontmoeting met dit Kind niet op dezelfde voet voort konden, dat zij terugreisden met een andere levenswandel.
Het wordt hun in een droom te verstaan gegeven, dat hun weg anders zal moeten zijn. Maar die droom bevestigt alleen maar het licht dat hun al was opgegaan, de stem van de profetie die zij gehoord hadden. Op de oude voet doorgaan, dezelfde weg terug? Ze zouden niet meer kunnen!
Het kind heeft hen gezegend. En weer gingen ze op reis, want niet het kind is het eindpunt, in hun eigen huis ligt hun bestemming. Maar om thuis te komen moet een mens soms een lange weg afleggen in de Naam van de Vader, de Zoon en van de Heilige Geest.
Matthijs Kronemeijer en Brenda Kronemeijer-Heyink, inleiding
Klaas Touwen, preekvoorbeeld
12 januari 2014
Doop van de Heer
Lezingen: Jes. 42,1-4.6-7; Ps. 29; Hand. 10,34-38; Mat. 3,13-17 (A-jaar)
Inleiding
Jesaja 42,1-4.6-7
Het begin van deze lezing staat bekend als het eerste knechtslied of het lied van de dienaar van de Heer (42,1-4). God zelf heeft deze dienaar uitgekozen om aan de mensen zijn wil voor te leven en duidelijk te maken. Hij noemt hem mijn dienaar en mijn uitverkorene (Jes. 42,1; 43,20; 45,4; 65,9.22; 2 Sam. 21,6; Ps. 106,23). God staat volledig achter zijn dienaar en legt zelfs zijn geest (roeach) op hem. Zijn dienaar zal opkomen voor de zwakken en weerlozen en zijn komst zal tot heil van alle mensen leiden, want God wil geen geweld, maar een wereld van heil, van recht (mispat vv. 1, 3 en 4) en gerechtigheid.
In het niet gelezen vers 5 stelt God zich voor als schepper van hemel en aarde, schenker van levensadem en levensgeest (roeach).
In de verzen 6-7 verwoordt de Heer opnieuw de opdracht aan zijn dienaar die het verbond tussen God en zijn volk belichaamt. God zelf neemt hem bij de hand en vormt hem (Gen. 2,7!) tot een licht voor de volkeren.
De vraag is wie met de dienaar is bedoeld: het volk Israël, Cyrus, de profeet zelf of de messias? De christelijke traditie heeft in de dienaar van de Heer een voorafbeelding gezien van Jezus Christus. Voor Matteüs is deze tekst uit Jesaja essentieel om te begrijpen wie Jezus is (Mat. 12,18-21; 3,17 par.; 17,5 par.).
Matteüs 3,13-17
Matteüs 2 verhaalt onder meer hoe Jozef, in een droom gewaarschuwd, met Maria en Jezus vanuit Egypte naar het gebied van Galilea gaat en zich vestigt in Nazaret (2,22-23). Aan de verdere jeugdjaren van Jezus wordt voorbijgegaan.
Vanuit Galilea nu gaat Jezus naar Johannes (paraginetai 3,13; eveneens 3,1 m.b.t. Johannes de Doper). Deze roept de mensen op tot een nieuw leven: ‘Kom tot inkeer, want het koninkrijk der hemelen is nabij.’ Precies dezelfde woorden verkondigt Jezus aan het begin van zijn openbare optreden (4,17). Tot zover de parallellen tussen deze beide figuren.
Johannes heeft succes: Jeruzalem en heel Judea en heel de streek rond de Jordaan lopen naar hem uit. De mensen laten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, en bekennen openlijk hun zonden (3,5v). Toch maakt Johannes de mensen duidelijk dat hij slechts de rol van voorloper, van wegbereider heeft: ‘Ik doop u met water met het oog op bekering. Maar Hij die na mij komt, is krachtiger dan ik. Ik ben te min om Hem zijn sandalen te brengen. Hij zal u dopen in heilige Geest en vuur.’ (3,11) Let wel, Johannes preekt geen doopsel ter vergeving van zonden zoals op de parallelle plaatsen in Marcus 1,4 en Lucas 3,3. In dít evangelie is Jezus de enige (m.u.v. de vraag van Petrus in 18,21) die zonden vergeeft, en daarin lijkt hij helemaal op God!
Het paradoxale is dat Jezus zich door zijn voorloper Johannes wil laten dopen. Johannes weet kennelijk onmiddellijk wie hij voor zich heeft: ‘Ik zou door u gedoopt moeten worden, en u komt naar mij!’ Voor het eerst in het evangelie komt Jezus nu zelf aan het woord. Hij weet Johannes te overtuigen door een beroep te doen op het vervullen van de gerechtigheid. Dat moet door hen beiden gebeuren en de rol van Johannes daarin is Jezus te dopen. Gerechtigheid vervullen betekent gehoor geven aan de wil van God, deze onvoorwaardelijk beamen. Dát is het levensprogramma van Jezus en tevens de voorwaarde voor de komst van het koninkrijk der hemelen.
Toen hij gedoopt was, ging de hemel open: een schitterend beeld voor de eenheid van de hemel/God en aarde/Jezus. Dat wordt bevestigd door de stem: Dit is mijn geliefde zoon, in wie Ik vreugde vind (3,17; 17,5; Jes. 42,1!). Zo wordt Jezus aan het begin van het evangelie gepresenteerd als de geliefde zoon van God (vgl. Jes. 42,1; Ps. 2,7; Mat. 17,5). Het is een titel met messiaanse betekenis zoals uit de Dode Zeerollen blijkt. Het is ook een titel die uitnodigt om Jezus na te volgen: Hij is de weg en de wegwijzer naar God.
Hij zag de Geest van God als een duif neerdalen en op Hem neerkomen (3,16). Volgens sommigen gaat het hier om een allusie op het scheppingsverhaal, waarin de geest van God zweeft boven de wateren (Gen. 1,2). De duif is dan het teken van een nieuwe schepping. De tekst zou ook kunnen zinspelen op het verhaal van de duif die terugkeerde naar de ark van Noach (Gen. 8,8-12). In dat geval luidt de duif het einde van het oordeel in (vgl. de prediking van Johannes de Doper) en het begin van een heilvolle tijd (Hagner).
Gods Geest maakt Jezus tot gezalfde, tot messias, tot Gods zoon. De messias belichaamt het volk Israël als koning én als rechtvaardige dienaar (Jes. 42,1). Matteüs heeft dit al voorbereid in de stamboom van Jezus die de ouverture vormt van zijn evangelie. Daar wordt Jezus ‘zoon van David’ genoemd. Driemaal veertien generaties zijn aan Jezus voorafgegaan (David heeft een getalswaarde van veertien) en de tijd is aangebroken dat God het koningschap van David gaat herstellen.Waarom moest Jezus zich met water laten dopen om de gerechtigheid te vervullen? Waarom sloot hij zich aan in de rij van zondaars? In elk geval niet omdat hij een zondaar zou zijn (2 Kor. 5,21; 1 Petr. 2,22) of zich bij de beweging rond Johannes zou willen aansluiten. Het antwoord ligt besloten in zijn naam en heeft alles met solidariteit met zijn volk te maken: In 1,21 zegt de engel in een droom tot Jozef dat Maria een kind zal krijgen en dat hij hem Jezus moet noemen, want hij is degene die zijn volk zal redden uit hun zonden. Op het einde van het boek neemt Jezus tijdens het laatste avondmaal de beker en zegt: Drink er allen uit, want dit is mijn bloed van het verbond, voor velen uitgeschonken tot vergeving van zonden (26,27v).
Joseph Ratzinger legt deze vraag als volgt uit:
Pas het kruis en de verrijzenis maakten aan de christenen duidelijk wat er gebeurd was: Jezus had
de schuldenlast van heel de mensheid op zijn schouders geladen. Hij dompelde ze onder in de Jordaan. Zijn openbare optreden begint ermee dat hij in de plaats van de zondaar treedt. Hij loopt vooruit op het kruis. Hij is bij wijze van spreken de nieuwe Jona, die tegen de scheepsbemanning zei: ‘Neem mij maar op en smijt mij in zee’ (Jona 1,12). De doop van Jezus wordt in zijn volle betekenis, als de uiteindelijke ‘gerechtigheid’, pas geopenbaard in het kruis. In de doop neemt Jezus de dood op zich voor de zonden van de mensheid. De stem die bij de doop gehoord wordt: ‘Dit is mijn veelgeliefde Zoon’ wijst vooruit naar de opstanding. Dat is ook een verklaring voor het feit dat Jezus zelf het woord “doop” gebruikt voor zijn dood (Mar. 10,38; Luc. 12,50).
De Kerk van het Oosten beluistert Jezus’ antwoord aan Johannes – ‘zo behoren wij de gerechtigheid volledig te vervullen’ (Mat. 3,15) – als een vooruitgrijpen op zijn woorden in Getsemane: ‘Vader, niet zoals ik wil, maar zoals u wilt’ (Mat. 26,39).
Literatuur
Ratzinger Benedictus XVI, Jezus van Nazareth, Tielt, 2007 blz. 38-39
Donald A. Hagner, Matthew 1-13, Word Biblical Commentary 33A, Dallas 19, blz. 58
Preekvoorbeeld
Het eerste wat een kindje zegt is altijd van belang, al was het alleen maar omdát het iets zegt. Het laatste wat een mens zegt is ook van belang, een woord van afscheid. In het evangelie van Matteüs, dat we dit jaar lezen, is er een duidelijk verband tussen het eerste en het laatste dat Jezus zegt. Wanneer Jezus afscheid van zijn leerlingen neemt, draagt hij hen op iedereen te dopen. Het eerst wat hij zegt hebben we net gehoord: dat hij gedoopt wil worden. Dopen omvat zo het hele optreden van Jezus.
Wat betekent het dat Jezus wordt gedoopt? Dat hij geplaatst en bepaald wordt in relaties, en wel tot de Vader en de Geest, dat hij daardoor de Zoon en de Christus (Gezalfde) is. Dat klinkt misschien wat leeg en vanzelfsprekend, maar als je erover nadenkt, is dat niet zo en zit in die twee relaties en in die twee titels veel opgesloten, niet alleen wat Jezus de Christus betreft, maar ook ons, die naar hem heten: christenen.
We hebben net die prachtige tekst uit Jesaja gehoord, die in de traditie is verstaan als een tekst over Jezus, omdat dezelfde woorden klinken en hetzelfde gebeurt. Een tekst waarin ook iets naar voren komt van Jezus’ optreden.
Het verhaal van de doop van Jezus wordt in de kunst meestal zo verbeeld dat er een verticale lijn loopt van de hemel naar de Jordaan, de Vader in de hemel, Jezus in de Jordaan en tussen hen in de Geest. In de doopkapel van de kerk van de Landstichting is ook een afbeelding te vinden waarop de Geest als het ware als een mantel om Jezus is heen geslagen. Dat is misschien wel de mooiste manier om te verbeelden wat bij Jesaja ‘uitstorten’ heet, bij Matteüs ‘neerdalen’ en in de traditie ‘zalven’ genoemd wordt. De Geest blijft niet buiten, maar werkt van binnenuit: geen afstandelijke, externe relatie, maar een interne en intieme relatie. Wat die intieme werking betekent blijkt niet alleen uit dat genezen, maar blijkt ook uit die sprekende beelden die een optreden suggereren dat niet gewoon is: het geknakte riet niet breken, de kwijnende vlaspit niet doven. Dat blijkt ook uit die ontkenningen waaruit duidelijk wordt dat het optreden niet past in wat men gewoon is of vanzelfsprekend verwacht: hij roept niet, hij schreeuwt niet, op straat verheft hij zijn stem niet. Dat is de uitwerking van de neerdaling, de zalving. Zo wordt de Gezalfde, de Christus getekend.
Die eeuwenoude tekst heeft niets aan zeggingskracht en contrast verloren. Integendeel, in onze cultuur waar vervangen nog gewoner geworden is dan repareren, is niet-breken en niet-doven nog meer nodig als een gedrag dat bij gedoopten, gezalfden hoort, als een gedrag dat van christenen verwacht mag worden in hun omgang met de schepping, met de schepselen inclusief de mensen. In onze cultuur waar geluidsdragers zo klein zijn geworden dat ze overal meegedragen kunnen worden, lawaai overal aanwezig is en je alleen opgemerkt wordt wanneer je in één zin de waan van de dag weet te verpakken, is dat niet-roepen en niet-schreeuwen nog opvallender, nog verrassender en nog nodiger geworden en wel als een gedrag binnen en buiten de gemeenschap van gedoopten en gezalfden, als een gedrag dat van christenen verwacht mag worden in hun omgang met elkaar en met anderen.
Die prachtige tekst van Jesasja verschilt op een belangrijk punt met het doopverhaal. In Jesaja gaat het over ‘mijn dienaar’, in het evangelie over ‘mijn zoon’, en daarmee wordt die andere relatie die Jezus tekent vertrouwelijker. Niet dat elke vorm van gehoorzaamheid verdwenen is – Jezus praat niet voor niets over volbrengen wat vastgesteld is – maar de gehoorzaamheid of misschien moet je wel zeggen de luisterbaarheid van een kind is anders dan die van een werknemer. De verhoudingen tussen ouders en kinderen worden niet in een cao vastgelegd. Het is de luisterbaarheid van een kind die centraal staat in Jezus’ leven, het is die vertrouwelijkheid die doorklinkt in zijn prediking en optreden, en het zijn precies die luisterbaarheid en vertrouwelijkheid die hij ons door wil geven wanneer hij zegt dat we niet met veel omhaal van woorden hoeven te bidden, omdat onze Vader in de hemel wel weet wat we nodig hebben, wanneer hij zijn leerlingen de opdracht geeft iedereen te dopen.
Yvonne van den Akker-Savelsbergh, inleiding
Herwi Rikhof, preekvoorbeeld
19 januari 2014
Tweede zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 49,3.5-6; Ps. 40; 1 Kor. 1,1-3; Joh. 1,29-34 (A-jaar)
Inleiding
Jesaja 49,3.5-6
De eerste lezing op de tweede zondag door het jaar is een moeilijke tekst om uit te leggen. Het is het tweede lied van de dienende knecht van de HEER. Dat de liturgische krant- en knipseldienst heeft gekozen voor een aangepast tekst is te begrijpen, vooral als we bedenken in welke jaartijd deze tekst wordt gelezen, en vooral in combinatie met de evangelietekst uit Johannes, die aansluit op de gebeurtenissen rond de doop van de Heer. Liturgische redenen zijn blijkbaar doorslaggevend en men wil daarom dat de teksten op elkaar aansluiten om het thema van de zondag ‘het heil van heel de wereld wordt door de Zoon van God verkondigd’, te verduidelijken.
Als wij de spanningsboog over de gehele tekst, het tweede Ebed-JHWH lied, willen behouden (Jes. 49,1-6) krijgen we een moeilijker tekst, maar wel een tekst die veel meer mogelijkheden geeft. De dienaar begint met een oproep die gericht is aan ‘de eilanden’ of landen in de verte wier volken naar hem zullen luisteren. De dienaar zegt uitdrukkelijk dat hij een boodschap heeft die aan alle mensen en in alle tijden is gericht (Jes. 49,3). De roeping van de dienaar lijkt sterk op die van de profeet Jeremia. Die werd al voor zijn geboorte uitverkoren tot profeet (Jer. 1,4). Hier zien we duidelijke parallellen met Johannes de Doper, Jezus en de apostel Paulus, van wie voor hun geboorte al werd gezegd dat zij in de toekomst een bijzondere zending en opdracht zouden vervullen ten opzichte van het volk Israël (Luc. 1,15, Luc. 1,31, 1 Kor. 1,1-3 en Gal. 1,15). Net als bij de profeet Jeremia wordt zijn tong scherp als een zwaard, en komt hij met een boodschap die zowel tot vernietigen en afbreken zal leiden als tot opbouwen en planten (Jer. 1,9-10).
Wat opvalt in het tweede lied van de dienende knecht is, dat na de glorievolle aankondiging, de dienaar door de HEER werd schuil gehouden. Zijn naar voren treden heeft iets broos en kwetsbaars, alsof er twijfel en onduidelijkheid is ingebouwd. De dienaar klaagt: ‘Ik heb al mijn krachten verbruikt’, ‘Het heeft geen zin gehad’. Juist dit vers 4, dat in de eerste lezing vandaag is verwijderd, geeft een goede aanknoping aan onze eigen tijd waarin het traditionele christelijke geloof niet meer zo vanzelfsprekend is. Door deze zin mee te nemen kunnen we de hedendaagse verkondiging over het tweede lied van de dienende knecht een diepere betekenis geven. De twijfel en het zoeken, soms in een materialistische gemakscultuur, kunnen voor de gelovigen vandaag een beproeving zijn, net zoals voor de dienaar en de profeet Jeremia.
Maar het antwoord van de HEER laat niet op zich wachten: vers 5: ‘– dat ik aanzien zou genieten bij de HEER en dat mijn God mijn sterkte zou zijn.’ Hier sluit de dienaar zich aan bij de oude en bekende traditie. De HEER, wiens naam vertaald kan worden met: ‘Ik ben er voor jou’, geeft aan hoe de HEER is omgegaan met zijn volk. Zo hebben de aartsvaderen Abraham, Isaak, Jacob en Mozes zich laten leiden en inspireren door de HEER, de levende God, die het volk uit slavernij en ellende heeft bevrijd.
Op deze basis kan de dienaar zijn taak volbrengen om redding en oprichting te geven niet alleen aan Israël maar ook aan de rest van de mensheid, de wereld. Hier ontstaat weer een hermeneutisch probleem. Als met de dienaar Israël wordt bedoeld, hoe kan hij dan aan zichzelf de boodschap richten? Een oplossing die exegeten vaak kiezen, is dat zij spreken over de ‘rest’, waarmee wordt bedoeld dat er in het volk een gezuiverde groep bestaat die alle verleidingen heeft doorstaan en trouw aan de HEER is gebleven. Waarschijnlijk betekent ‘Israël’ niet slechts het volk of de rest, maar de mens die geroepen is om net als Abraham een zegen te zijn voor de wereld. Of zoals Jozef in Egypte die de zegen blijkt te zijn voor zijn vader Jacob en zijn broers. Vergelijk de verzoening tussen Jozef en zijn broers (Gen. 45,3-9). Op deze manier kan de dienaar de oprichter zijn van de stammen van Jacob en een licht voor alle volken en redding brengen aan de einden der aarde. (Jes. 49,5)
Johannes 1,29-34
Onze tekst opent na de proloog (Joh. 1,1-18) het boek van de tekens (Joh. 1,19–12,50). Hier gaat het over de nieuwe schepping en het getuigenis van Johannes de Doper. De tijd en de indeling van de tijd is iets typisch voor de evangelist Johannes. Volgens de commentaren ziet men in dit stuk de nieuwe schepping in een schema van 7 dagen verschijnen. Waarschijnlijk is het model gehaald uit het scheppingsverhaal van Genesis 1. Op de eerste dag speelt de proloog zich af. Bij vers 29 begint de tweede dag met de opening van het openbare leven van Jezus. De derde en vierde dag zijn de ontmoetingen met de leerlingen. Op de derde dag daarna, dat wil zeggen de zevende dag, wordt de bruiloft van Kana gevierd. Hier is wel de parallel met Genesis duidelijk. Wij zien de openbaring van Jezus als de gehoorzame Zoon aan zijn Vader die de mensheid bevrijdt en een nieuwe orde schept. In zijn evangelie wijkt Johannes af van de synoptische traditie van Matteüs en Lucas, die een voorgeschiedenis met kindverhalen van Jezus kent. Voor de evangelist Johannes blijkt het belangrijker het verdiepende geloofsgoed door te geven met aandacht voor de spirituele consequentie in het geestelijke leven, dan zich bezig houden met een volledige biografische geschiedenis.
Johannes de Doper wordt hier in onze tekst van begin af aan duidelijk neergezet. Het begint al in de proloog. Daarna komt zijn getuigenis. Het wordt opvallend dat hij duidelijk beïnvloed is door de christologie van de jonge kerk. Wat de evangelist schrijft, zijn zeker niet de authentieke woorden van Johannes de Doper. Waarschijnlijk heeft later de ontwikkeling van de groep rond Johannes de Doper en die van de leerlingen van Jezus ervoor gezorgd dat de eerste zijn toevlucht tot de jonge kerk heeft genomen. Daarom werd het belangrijk dat Johannes dit duidelijke getuigenis aflegt, zodat er later geen misverstanden zouden kunnen ontstaan. Zijn getuigenis is: ‘Hij is het over wie ik zei: Na mij komt iemand die meer is dan ik, want hij was vóór mij’ (v. 30). In het evangelie van Johannes blijkt de Doper zeer overtuigend. In Matteüs 11,1-6 is de Doper niet zo zeker van zijn zaak. Daar laat hij vanuit de gevangenis aan Jezus vragen: ‘Bent u degene die komen zou of moeten we een ander verwachten?’
Hetzelfde geldt voor het getuigenis van de Doper over de heilige Geest. Vers 33: ‘Wanneer je ziet dat de Geest op iemand neerdaalt en blijft rusten, dan is dat degene die doopt met de heilige Geest. En dat heb ik gezien, en ik getuig dat hij de Zoon van God is.’ Een duidelijker christologische bekentenis met de voor de evangelist typische wending van de Vader en de Zoon kunnen wij niet vinden. Maar volgens de Handelingen 19,1-7 waren de volgelingen van de Doper niet bekend met de heilige Geest. Door Paulus’ bemiddeling werd dat obstakel gecorrigeerd. De doop door Johannes was een begin van een nieuw leven, een teken van boetvaardigheid, maar de doop in de naam van Jezus was om kind van God te worden.
Preekvoorbeeld
Getuigenverklaring
Johannes de Doper moet getuigen. Hij heeft een bijzonder mens gezien. Over die persoon moet hij getuigenis afleggen. Zeggen wat hij gezien heeft. Gek eigenlijk dat de getuige dan zegt over die persoon – tot twee keer toe: ‘Ook ik kende hem niet.’ Hij moet getuigen over iemand die hij niet kent. Merkwaardig. Trouwens: hoezo ‘… óók ík’? Wie kende hem dan nog meer niet? Dat had de Doper even tevoren gezegd: ‘Midden onder u staat Hij die gij niet kent.’ ‘Ook ik kende hem niet…’ Maar God heeft hem mij geopenbaard. En nu kom ik jullie verheugend nieuws brengen. Want als je eens wist wat ik te zien heb gekregen…
Je maakt ons nieuwsgierig. Vertel op Johannes, wat heb je te zien gekregen? ‘Ik heb de Geest vanuit de hemel op Hem zien neerdalen’… Is dat zo bijzonder? Om dat woord te verstaan, moeten we ons even verplaatsen in het gedachtegoed van de Bijbel. Op de eerste bladzijde van de Bijbel horen we: ‘In het begin was er niets. Chaos en leegte; pikzwarte duisternis. De Geest van God daalde neer over de oervloed.’ Daaruit ontsprong het licht; ontstond onze wereld. Daaraan hebben wij ons bestaan te danken. En nu zegt Johannes dat hij iemand heeft gezien op wie de Geest uit de hemel neerdaalde. Alsof hij het scheppingsverhaal aan het vertellen is. Maar hier daalt de Geest niet neer over de oervloed, maar over een mens. Een mens uit wie iets volkomen nieuws tevoorschijn zal komen. Nog nooit vertoond. De schepping begint vandaag. Wij mogen zien hoe de schepping in zijn werk gaat.
Doper, over wie heb je het? Vertel op, Johannes. ‘Ik zag een mens als het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt.’ Woorden die ons vertrouwd zijn. Sterker, we zullen ze straks in deze viering weer bidden: ‘Lam Gods dat wegneemt de zonde van de wereld…’ Maar wat zéggen ze? Wat moeten we ons daarbij voorstellen?
Laten we beginnen bij die ‘zonde van de wereld’. Daar kunnen we ons van alles bij voorstellen. We hoeven ons de dagelijkse beelden van het wereldnieuws maar voor de geest te halen. Oorlogen en aanslagen. Terreurgroepen en schietpartijen die dood en verderf zaaien. Zonde is alles wat niet goed zit in onze wereld. In het groot. Maar ook in ons eigen bestaan. Al die relaties die zo hoopvol begonnen waren, en geen stand hielden. Pijnlijk. Verdrietig. Alle verkeersongelukken en botsingen tussen de mensen onderling. Eigenlijk zouden we even een ogenblik stil moeten worden. Waar moet ik aan denken bij die woorden: ‘de zonde van de wereld’? Laat ik niet vergeten mijn eigen zonde in te sluiten…
De Doper heeft iemand gezien die dat alles wegneemt! Onvoorstelbaar. Onmogelijk. Niet een beetje te naïef? Maar stel je voor dat het wáár zou zijn. Hoe zou die persoon dat dan willen doen? Ook daar geeft de Doper antwoord op. Als het Lam van God.
Weer wordt ons gevraagd ons te verplaatsen in het Bijbelse gedachtegoed. Heel vroeger kende het joodse volk het ritueel van de zondebok. Er werd een bok in het midden van de gemeente geplaatst. Daar werden symbolisch de zonden van de aanwezigen op geladen. Vervolgens werd het dier de woestijn in gejaagd. Daar zou het omkomen van honger en dorst; of verscheurd worden door een leeuw of hyena. Daarmee waren onze zonden in het niet verdwenen. Weg. Symbool van Gods vergeving.
Maar de Doper zegt niet dat hij iemand gezien heeft die de zonden van de wereld wegneemt als een zondebok. Nee, de mens die hij gezien heeft, neemt de zonde weg als het Lam van God. Weer terug naar het Bijbelse gedachtegoed. De Doper roept het wonder van de Uittocht in herinnering. In de nacht voor de uittocht uit Egypte, de paasnacht, slachtte het joodse volk een lam. Dat moesten ze eten. Voedsel voor de barre tijden die komen gingen: de tocht door de woestijn. Zo zal de mens die De Doper heeft gezien, de zonde van de wereld wegnemen. Hij zal voedsel zijn voor onderweg… Hij doet ons aansterken. Straks zullen wij het heilig brood opheffen en zeggen: ‘Zie dan het Lam van God, dat wegneemt de zonde van de wereld…’ En wij zullen dat heilig brood in ons opnemen. Als voedsel voor onze moeizame weg door het leven van alledag.
Maar er is nog iets met dat Lam. Destijds, in Egypte, in die eerste paasnacht, moesten de joden het bloed van het Lam op de deurpost smeren. Dan wist de engel van de dood dat hij aan die deur voorbij moest gaan. Het Lam als redding van de dood. Zó iemand heeft De Doper gezien: een mens op wie de Geest uit de hemel is neergedaald. Die mens, die hemelmens, zal voor ons Gods Lam zijn. Zijn bloed zal ons redden voor de dood. Zijn vlees zal ons voeden. Wat is dat voor een mens die Johannes de Doper heeft gezien.
Het prikkelende is dat dit verhaal wordt verteld aan het begin van het evangelie. Het staat op de eerste bladzijde van het boek. We weten verder nog niks. De schrijver heeft echt de bedoeling ons nieuwsgierig te maken. Benieuwd over wie hij het heeft. En hoe die persoon dat dan allemaal gaat waarmaken?
Dat is bedoeling van dit verhaal. Dat onze nieuwsgierigheid wordt gewekt. Dat we verder lezen, verder luisteren. Maar intussen weten wij allang dat hij het over Jezus heeft. Enerzijds jammer. Anderzijds kan dat ons helpen te verstaan wat er bedoeld wordt. Want hoe heeft Jezus de zonde van de wereld weggenomen? Niet als met een toverstaf. Niet in een handomdraai. Sterker, de zonde is er nog altijd. Nee, hij heeft een weg gewezen, hoe je te midden van zonde overeind blijft en de koers van het goede kunt aanhouden. Hoe? Door mensen, ons dus, hun fouten te vergeven. Door mensen, ons dus, niet te veroordelen, maar juist nieuwe kansen te geven, toekomst te openen. Hij was ‘genade op genade’. Belangeloze naastenliefde in eigen persoon. Dat is zijn weg uit de zonde, redding van de dood. Als wij hem volgen, komen we uit bij zijn Bestemming.
Eigenlijk weten wij dit allemaal al. En dat wij het weten… Ook dat staat in de tekst van vandaag. ‘Want’, zegt de Doper, ‘ik doop jullie in water, maar Hij zal jullie dopen in de Heilige Geest.’ Hij zal jullie onderdompelen in zijn Geest. Hij zal van jullie net zulke mensen maken, als hijzelf is. Ook op jullie zal die Geest uit de hemel neerdalen. Ook met jullie zal er een nieuwe schepping aanvangen. Die woorden zijn vandaag eens te meer aan ons gezegd.
Adembenemend.
Bengt Wehlin ofm, inleiding
Dries van den Akker sj, preekvoorbeeld
Masterclass
Johannes in de liturgie
In het leesrooster voor de liturgie heeft Johannes geen eigen jaar gekregen. Dit wil niet zeggen dat het evangelie van Johannes minder belangrijk zou zijn dan die van Matteüs, Marcus of Lucas. In de driejaarlijkse cyclus fungeert Johannes niet als een aanvulling op de andere evangelisten, de anderen cirkelen als satellieten om Johannes heen.
Johannes speelt een centrale rol in de verkondiging van de Kerk, doordat hij de sterke liturgische tijden, de veertigdagentijd en de paastijd, heeft toegewezen gekregen. Maar bij het lezen en verkondigen van het Johannesevangelie stuit je vaak op drie weerbarstige trekken die moeilijk te hanteren zijn. Het evangelie is een ego-document: Jezus is het exclusieve Licht en Leven en buiten hem is er slechts duisternis en dood. Verder deelt Jezus zo sterk in de goddelijke luister dat zijn menselijke gestalte er door wordt overstraald. Daarnaast vertoont dit evangelie een scherpe anti-joodse tendens die heel storend is. Steeds vaker wordt dit evangelie dan ook als sektarisch bestempeld.
Positief is dan weer dat Johannes meer dan de andere evangelisten laat zien hoe afzonderlijke personen op Jezus reageren. Het zijn geen echt uitgewerkte karakters, maar eerder prototypes die de verschillende posities laten zien die je als lezer tegenover Jezus kunt innemen. Denk maar aan Nicodemus, de Samaritaanse vrouw, de blindgeborene, Maria van Magdala en Petrus. Opvallend is dat alleen de laatstgenoemde het geheim van Jezus werkelijk kent, de anderen slechts bij benadering. Samen vormen zij een boeiend en inspirerend gezelschap, heel geschikt om je eigen reactie op Jezus te herkennen en te toetsen.
De masterclass staat open voor pastores en predikanten, alsmede voor lekenvoorgangers en gebedsleiders met ten minste een voortgezette kaderopleiding. Inleider is dr. Joop Smit, oud-docent voor de uitleg van het Nieuwe Testament aan de (katholieke) theologische faculteit Utrecht.
Datum: vrijdag 31 januari 2014 van 11.00-16.00 uur
Locatie: FKT, Nieuwegracht 65, 3512 LG Utrecht
Kosten: € 75 (incl. lunch); € 65 alumni FKT en abonnees Tijdschrift voor Verkondiging
Studielast: 0,25 ECTS
Opgave: (incl. betaling) www.luce-crc.nl
17 januari 2014
Dag van het jodendom
Hoe te spreken over het jodendom?
Enkele decennia geleden was in Nederland de belangstelling voor het jodendom groot. Met name in protestantse kring bestudeerde men de boeken van Pinchas Lapide, de legendarische nieuwtestamenticus David Flusser en de dialogische denker Martin Buber. Wie deze auteurs ter hand neemt wordt direct getroffen door hun grote zeggingskracht. Feitelijk blijft de Bijbel een gesloten boek zonder de bijdrage van deze en andere auteurs van joodse zijde. Wat meer is, de verhalen bloeien op onder joodse belichting, de ‘aardgeur van Galilea’ (Flusser) wordt opgesnoven, de concreetheid van de bijbelse ethiek komt weer onder allerlei leerstellingen tevoorschijn: Mag je een arbeider zijn mantel afnemen als hij in de schuld staat? Mag een arbeider staken? Wie is verantwoordelijk als een vuur overslaat en de akker van de buurman in brand raakt? Verantwoordelijk zijn ook voor wat ik niet zelf heb aangericht, daarover gaat het vaak in de Bergrede, bij de rabbijnen, bij Jezus.
Het lijkt er evenwel op dat in onze tijd de belangstelling voor het jodendom wat is afgenomen. Weten we het nu wel? Of is het jodendom niet langer de morele vrijplaats nu de politiek van de staat Israël ons dwarszit? Of eisen boeddhisme en islam onze aandacht op? Niets van dat alles: de reden is simpelweg dat de Bijbel steeds minder gekend wordt. Al hebben we vlijtig betoogd dat er buiten de kerkmuren veel goeds gedaan wordt – soms leek het alsof de ware christenen juist daar te vinden waren – de waarheid is dat religieuze opvoeding heden ten dage zwaar tekort schiet. De onbevangenheid die dat ook oplevert kan verfrissend zijn, zeker, maar het betekent wel dat je niet veel meer bekend kan veronderstellen. Ook niet de Bijbel, ook niet inzicht in het jodendom, zelfs niet de recente geschiedenis van het jodendom in Nederland. ‘Wat doen die joden eigenlijk in Israël?’ hoorde ik laatst iemand in alle onschuld zeggen. En bij het debat over ritueel slachten liet een politicus zich ontvallen: ‘Ja, halen ze een of andere joodse goeroe uit Engeland, om hun zaak te bepleiten. Maar dit primitieve gedoe moet ophouden.’ [Die ‘goeroe’, dat was opperrabbijn Jonathan Sacks, een van de meest vooraanstaande denkers in Europa.]
De behoefte aan richtlijnen is paradoxaal: pas als mensen bij zichzelf vragen voelen opkomen en ze dus bewust worden, vragen ze erom. Vandaar ook dat het Overlegorgaan van Joden en Christenen (OJEC) enkele decennia geleden richtlijnen heeft uitgegeven over hoe het jodendom in catechese ter sprake moet komen. Het Vaticaan ging het OJEC al voor met richtlijnen voor catechese en prediking uit 1985: lees ze gerust nog eens na: http://www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=1103
Er is weinig verouderd in deze richtlijnen, sterker nog: ze lijken steeds belangrijker te worden in onze tijd. De opkomst van de islam is een extra argument om het jodendom onbevooroordeeld te presenteren. Gedeeltelijk dreigen vooroordelen over de islam die over het jodendom te vervangen. Nu wordt de islam bestempeld als een religie van een wrekende God, waar geen liefde en genade zou zijn, nu wordt de islam van wetticisme beschuldigd, nu is volgens velen, met name niet-theologen, de islam een religie van gewapende strijd. Die vooroordelen kennen we allemaal over het Oude Testament en over het jodendom. Herhaalt de geschiedenis zich?
Daarnaast brengt de islam zelf ook weer vooroordelen over het jodendom mee, die het product zijn van politisering van de religie. Zo wordt de staat Israël de zionistische vijand genoemd en handlanger van de ‘kruisvaarders’. Cartoons die invloed van Europees antisemitisme verraden moeten de Arabische wereld overtuigen van de vermeende geldzucht en het ‘imperialisme’ van het jodendom. Dat kennen we zeker al van vroeger! Deze fundamentalistische, apocalyptische taal doet in niets onder voor de al evenzeer fundamentalistische wijze waarop evangelicale Amerikanen de islam betitelen: as van het kwaad, de Antichrist, clash of civilisations (een geseculariseerde term voor apocalyptische tweedeling tussen licht en donker, goed en kwaad). Een Eindstrijd tussen islam en het Westen wordt door westerse wetenschappers aangekondigd: zo treurig is het allemaal. Het lijkt erop dat de oude richtlijnen voor een correct beeld van het jodendom in de catechese iets naïefs hadden: leg uit dat de Farizeeën best oké waren en dat Jezus er ook nogal op leek en de zaak is rond. Vandaag de dag is de politisering van de religie een groot probleem. Ook voor Nederland geldt dat. Juist waar het christendom opleeft en nieuwe impulsen krijgt: zeg maar bij de evangelicalen, is het gevaar van dergelijke dualistische tweedelingen van goed en kwaad het grootste. De dialoog met al zijn verworvenheden is in die kringen duidelijk op zijn retour!
Moeten we tot de trieste conclusie komen dat een christen kennelijk een vijand nodig heeft om zijn identiteit te behouden? Het lijkt er wel op; de milde dialogische christenen zijn op de terugtocht, de genuanceerdheid die ermee gepaard gaat komt niet goed over het voetlicht in onze tijd, er is een roep om duidelijke taal. Het internet neemt de communicatie van de gevestigde kerken over, de afkeer jegens ‘het instituut’ kerk is groter dan ooit (met alle gevaren van dien). Individuele religiositeit bloeit maar is onmachtig om een maatschappelijke vuist te maken. Om een voorbeeld te geven: welke individuele spiritualiteitzoeker beseft dat de recente discussie over de besnijdenis van jongens voor het jodendom een regelrechte aanval op het bestaansrecht als religie in Nederland betekende? Zie: http://www.marcelpoorthuis.nl/MarcelPoorthuis-Opinie-Besnijdenis.htm
De KNMG vertolkte de stem van geseculariseerd Nederland en het jodendom hoefde niet langer op begrip te rekenen. Boeiend is wel dat nu jodendom en islam gezamenlijk in de beklaagdenbank werden gezet, een nieuwe en onwennige situatie voor beiden. Toch zal dat in de toekomst vaker gebeuren: de religie in Nederland staat onder druk. Merk op hoe alle omroepen op religieuze grondslag: de Joodse Omroep, maar ook de Boeddhistische Omroep, de Islamitische Omroep en de Hindoeïstische Omroep door de bezuinigingen zullen verdwijnen. Het bijzonder onderwijs is ongetwijfeld het volgende doelwit. Door dat universiteiten ook de marktwerking hebben ontdekt, gaan erkende en gerenommeerde instituten waar het jodendom werd bestudeerd ten onder: men denke maar aan de theologische faculteit van de Universiteit Utrecht, die zonder slag of stoot is opgeheven. Moderne christenen zijn er niet aan gewend in het defensief gedrongen te worden. Ze associëren dat al gauw met conservatisme en willen graag als kritische burgers in de samenleving staan. Daardoor zijn ze nauwelijks alert op wat er in Nederland gaande is met de religies. De anti-institutionele sentimenten doen er het hunne toe om deze blinde vlek te laten voortduren.
Tegenwoordig kiezen studenten voor godsdienstwetenschappen in plaats van voor theologie die ze (ten onrechte) associëren met vooroordeel. De studie van het jodendom kan uiteraard ook buiten de theologie heel goed plaatsvinden – dat is zelfs noodzakelijk – maar dat heeft één groot nadeel: de band met het christendom verdwijnt uit het blikveld. Deze studenten zijn niet meer geïnteresseerd in de vraag hoe jodendom en christendom zich tot elkaar verhouden en kunnen dan ook maar beperkt bijdragen tot een betere visie op het jodendom in catechese en prediking.
Kunnen we uit deze kluwen enkele richtlijnen destilleren wat betreft het spreken over het jodendom?
De protestantse kerken zijn vanouds bekend om hun betrokkenheid bij het jodendom. Helaas slagen ze er niet in die betrokkenheid te verbreden tot de islam: die fracties blijven gescheiden, wat niet zelden leidt tot een onverkwikkelijke richtingenstrijd. De bevangenheid als het gaat om de politiek van de staat Israël – alsof deze politiek niet even vrij bekritiseerd kan worden als die van elke andere staat, met inachtneming van alle historische achtergronden – maakt de positie van de protestantse kerken minder geloofwaardig. Daarbij komt dat de verontrusting binnen de PKN theologisch heeft geleid tot een meer gesloten koers jegens de islam. Zo wordt nu weer hardop betwijfeld of de moslims wel tot dezelfde God bidden als de christenen. Dat is een heel ander geluid dan op het Tweede Vaticaans concilie: ‘De kerk ziet met waardering uit naar de moslims die de ene ware God aanbidden, de barmhartige en standvastige.’
We zien dat het fundamentalistisch extremisme binnen de islam – die zoals bekend meer moslims dan niet-moslims als slachtoffers heeft – voor deze reserve bij de PKN zorgt. Ten onrechte! Fundamentalisme bestaat in alle religies: ook in het jodendom (kolonisten), ook in christendom (evangelicals, Pius X broederschap). Het is een ziekte die de religie van binnenuit aantast en in haar tegendeel doet verkeren. Helaas ziet de geseculariseerde mens geen verschil tussen orthodoxie en fundamentalisme. Terwijl die twee werkelijk niets met elkaar hebben te maken. Het fundamentalisme als modern verschijnsel dient met kracht te worden bestreden. Vrijzinnigheid en progressief anti-institutioneel geloof schieten hierbij volledig tekort.
Mijn richtlijn voor het spreken over het jodendom: we moeten begrip ontwikkelen voor orthodoxie (spijswetten, besnijdenis, ritueel slachten, binding aan de staat Israël) en tegelijkertijd de bestrijding van fundamentalisme (te vinden bij o.a. kolonisten, zich uitend in claims op bezette gebieden, afkeer van niet-joden onder wie moslims en christenen) krachtig ter hand nemen. Daarvoor hoef je niet zelf orthodox te zijn. Maar de gedachte dat vrijzinnigheid vereist is voor een dialoog met het jodendom is een jammerlijke misvatting. Vrijzinnigheid garandeert bepaald geen onbevooroordeelde blik op het jodendom: de onderwaardering voor ritueel, de anti-institutionele sentimenten en de argwaan jegens vaste voorschriften doet eerder het omgekeerde vrezen. De bekende vrijzinnige benadering om binnen jodendom (en islam) liberale medestanders te zoeken gaat van het misverstand uit dat we het met elkaar eens moeten zijn. Dat is in het geheel niet nodig: ware tolerantie is niet tolerantie van datgene waar je het toch al mee eens was, maar van datgene dat diepgaand verschilt van je eigen overtuiging.
Ook moeten we blijven studeren op joodse teksten, op het blad Tenachon dat geheel is gemoderniseerd, en op publicaties van joodse auteurs. Stichting Pardes blijft actief en biedt hiervoor mooie handreikingen.
http://www.stichtingpardes.nl/
Nog een advies: interreligieuze dialoog speelt zich af op verschillende niveaus die alle serieus genomen moeten worden. Het grondvlak van ‘goede buren’ van elkaar zijn, ook met synagoge en moskee, is belangrijk, maar niet belangrijker dan de dialoog die op Vaticaans niveau gevoerd wordt. De kennis en het vertrouwen die het Vaticaan met joodse organisaties heeft opgebouwd is zonder meer indrukwekkend te noemen, niet in het minst door de bijdrage van Johannes Paulus II. Dat Nederland zich in diep stilzwijgen heeft gehuld in reactie op de brief van zo’n 140 moslimgeleerden – zonder meer een unicum, waar wereldwijd op is gereageerd – geeft aan hoezeer Nederland onkundig is van de dialoog op institutioneel niveau.
http://www.acommonword.com/
Loopt Nederland wellicht voorop? Was dat maar waar! Deze brief van moslims is ook voor de visie op het jodendom van belang, maar een reactie in Nederland bleef uit. Voor de toekomst van de joods-christelijke dialoog kan de islam niet langer worden buitengesloten. Dat is mijn belangrijkste advies!
Literatuur
Poorthuis & T. Salemink, Een donkere spiegel. Katholieken over joden 1850-2005,
Valkhof pers Nijmegen 2006
Poorthuis & T. Salemink, Van harem tot fitna. Beeldvorming van de islam in Nederland 1850-2010,
Valkhof pers 2011
Marcel Poorthuis
26 januari 2014
Derde zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 8,23b–9,3; Ps. 27; 1 Kor. 1,10-13.17; Mat. 4,12-(17)23 (A-jaar)
Inleiding
De oudtestamentische lezing voor deze zondag is duidelijk gekozen vanwege de evangelielezing, waarin de tekst als citaat wordt aangehaald. De korte profetische tekst van Jesaja over de komst van de Messias loopt eigenlijk door tot en met vers 9,6. Door deze inkorting krijgt de tekst een meer algemene betekenis.
Jesaja 8,23b–9,3
Zebulon en Naftali, oorspronkelijk twee gebieden in het noorden van Israël en genoemd naar de respectievelijke stammen of zonen van Jacob, hebben later in Jesaja’s tijd veel te lijden van de onderdrukking door Assyrië. Het gebied is dan min of meer verdeeld in drieën: de meest noordelijke kuststrook, het noord-oostelijke gebied (het overjordaanse) en een gebied voor de volkeren (Galilea). Plundering en wegvoering van de leiders van het volk hebben het gebied gemaakt tot een land waar Gods wet (Thora) niet meer onderhouden wordt. Toch kan Jesaja, sprekend namens God, niet anders dan de rest van het volk op zijn ellendig bestaan aanspreken en het Gods zegen aankondigen ondanks het onheil dat de Heer ook over dit gebied heeft doen komen. Maar God zal dit gebied tot bloei brengen; ‘heerlijk maken’, zoals de Statenvertaling zegt. Dit vers 23 is een soort samenvatting vooraf van het visioen dat in de volgende verzen in hoofdstuk 9 wordt ontvouwd.
In vers 1 wordt met zeer scherpe contrastbeelden (donkerte, doodse duisternis en licht) de verandering aangekondigd door Jesaja. Dit volk zal een groot licht zien. Dan spreekt de profeet ten overstaan van zijn gehoor in vers 2 en 3 direct tot God: ‘Gij hebt...’, etc.). God zelf zal deze verandering bewerkstelligen. Hij zelf zal blijdschap en vreugde brengen. En het volk zal deze blijdschap en vreugde laten zien en uiten, zoals eertijds na het binnenhalen van de oogst of bij het verdelen van de buit. Dit laatste staat in scherpe tegenstelling met de tijd van onderdrukking, waarbij het volk een armoedig slavenbestaan leidt, honger heeft en van haar bezittingen wordt beroofd.
Vers 3 geeft als het ware een verklaring voor deze ommekeer: God zelf heeft de absolute macht en zal daarvan gebruik maken om het drukkende juk volledig te breken, zoals hij dat in het verleden deed. Zie Richteren 6–8, Midiansdag.
Het meest opvallende aan dit visioen is, dat het licht voor of de bevrijding van de rest van Gods volk vanuit een onverwachte hoek komt en in een bijna vreemd land plaats vindt, een gebied van de volkeren. Daarmee is deze bevrijding behalve voor Israël ook voor de volkeren bestemd.
Matteüs 4,12-23
De perikoop van de evangelielezing van deze zondag bevat grofweg twee deelfragmenten: het begin van Jezus’ verkondiging in Galilea, met een onderbouwend citaat uit Jesaja, en het roepingsverhaal van enkele discipelen.
In de aanloop naar de grote Bergrede van Jezus (Mat. 5–7) wordt er door Matteüs een aantal ‘piketpaaltjes’ geslagen waarmee in grote lijnen al het perspectief van het evangelie van Jezus Christus wordt neergezet. Verschillende keren maakt de evangelist daarbij gebruik van citaten uit het Oude Testament. Zie o.a. Matteüs 1,23; 2,6.15 en 18; 3,3. Zo staat ook in de perikoop voor deze zondag een citaat uit Jesaja. Daarmee plaatst hij Jezus’ optreden zowel in het verlengde van het Oude Testament als ook in het perspectief van de messiasverwachting van het Oude Testament.
Na de inleidende verzen 12-13, waarin gewag wordt gemaakt van het gevangen nemen van Johannes de Doper, ziet Jezus zich genoodzaakt te vluchten of de wijk te nemen naar een gebied ver van Jeruzalem, naar Galilea. Zelfs het noordelijk gelegen Nazaret, zijn woonplaats, gaat hij voorbij. Vervolgens leidt Matteüs het citaat van Jesaja in met de woorden: ‘opdat vervuld zou worden’. Dit woord ‘vervullen’ is in het Grieks (plèroo) hetzelfde woord dat ook door Jezus gebruikt wordt in de Bergrede, in vers 5,17: ‘Ik ben niet gekomen om [de wet of de profeten] af te schaffen maar om ze te vervullen.’ Het citaat uit Jesaja 8 is niet letterlijk maar met enige vrijheid overgenomen. In dit citaat wordt het gebied ‘Land van Zebulon en land van Naftali’ nader gepreciseerd als het gebied aan de weg naar zee en aan de overkant van de Jordaan. Maar belangrijker nog is de omschrijving in vers 15d: ‘Galilea van de heidenen’. Jezus neemt de wijk naar een heidens gebied, een gebied waar de Thora niet (meer) onderhouden wordt. Dit gebied wordt in het citaat in vers 16acd verder omschreven als een plaats waar het volk in duisternis leeft, ja in de schaduw van de dood. Het kan bijna niet zwarter omschreven worden. En dan volgt het onverwachte, dat Jezus juist hier zijn prediking begint. En niet in Jeruzalem. Juist dit gebied heeft met Jezus’ komst een groot licht gezien; over dit gebied is een groot licht opgegaan, vers 16be. Zo laat Matteüs de oudtestamentische profetie van Jesaja in vervulling gaan. Door Jezus zullen dood en duisternis wijken voor licht en leven. Jezus staat dus in die oudtestamentische traditie. En belangrijk: Jezus, die de Messias is, is er ook voor de heidenen of de volkeren.
Met vers 17 begint, officieel lijkt het, de verkondiging van Jezus met een oproep aan de gelovige of volgeling van Jezus. ‘Bekeer u, want het koninkrijk der hemelen is ophanden.’ Ook Johannes de Doper begon zijn prediking letterlijk aldus (Mat. 3,2).
De joodse auteur Marcus van Loopik heeft in zijn boek Balk en splinter (Amsterdam, PaRDeS, 2011, pag. 33 e.v.) een zeer verhelderend hoofdstuk geschreven over dit begrip ‘koninkrijk der hemelen’. ‘Koninkrijk der hemelen’ is ongeveer gelijk aan de term ‘koninkrijk van God’. Bij de rabbijnen werd er nauwelijks verschil gemaakt tussen deze termen. Dit koninkrijk heeft wel een dubbel aspect. Het is al aanwezig, realiteit, in een ieder die het ‘als een toevluchtsoord in zijn hart meedraagt’. Anderzijds is het nog aanstaande en wachten we erop (toekomst), totdat het voor iedereen werkelijkheid zal worden en iedereen naar Gods wet (Thora) leeft. In dit laatste geval is het ook een opdracht om Gods koningschap binnen de hele mensheid gestalte te geven.
Binnen de joodse traditie heeft het begrip nauwelijks een toekomstig (eschatologisch) aspect. Het duidt vooral op de praktijk in het hier en nu, om de wet, de Thora, te onderhouden. Het gaat erom in allerlei zaken die Gods naam betreffen Gods koningschap gestalte te geven. Van Loopik verwijst naar Martin Buber, die stelde dat ‘koninkrijk des hemels’ in Jezus’ tijd geen ‘hemelrijk’ kon betekenen in de zin van een andere wereld, maar dat het vooral een aanduiding was van ‘het koningschap van God, dat in de hele schepping vervuld wil worden en deze zo tot voleinding wil brengen.’
Binnen het christendom heeft het toekomstige (eschatologische) aspect van het ‘koninkrijk des hemels’ meer nadruk gekregen. Jezus zelf wist dat dit koninkrijk met zijn komst al deels gerealiseerd was. Anderzijds moet hij het definitieve koninkrijk dichtbij geacht hebben omdat hij het einde verwachtte van de ellende en het lijden van zijn volk in zijn tijd.
Jezus’ oproep ‘bekeer u’ is een oproep om zich te houden aan de Thora, de wet, die hij zoals later zal blijken juist wil aanscherpen (Mat. 5,17). Ieder die dat doet en zich bekeert, maakt een deel van dit koninkrijk tot tastbare werkelijkheid. Dit is het uitgangspunt voor zijn prediking.
Zo plaatst Matteüs Jezus duidelijk in de joodse traditie van de Thora. En heeft hij willen aangeven hoezeer het ‘koninkrijk van God’ door Jezus optreden al aan het doorbreken was.
Hierna volgt het tweede fragment: de roeping van enkele vissers. In vers 18-22a worden tot tweemaal toe twee broers geroepen om Jezus te volgen. Beide roepingsverhalen versterken elkaar omdat ongeveer twee keer dezelfde geschiedenis wordt verteld, met enkele nuances. De vissers die geroepen worden om achter Jezus aan te gaan, een soort bekering dus, worden ook geroepen om andere mensen te roepen. Deze vissers laten bij hun aansluiting bij Jezus hun oude werk resp. hun vader (ouders) achter zich.
In vers 22b-23 volgt de afsluiting van onze perikoop. Het is een soort samenvatting van het optreden van Jezus. Een grote menigte volgt hem. Zo overtuigend was Jezus. Jezus trok rond in heel Galilea. Misschien mogen we hieronder verstaan: ‘in heel de heidenwereld’. Hij leerde in de synagogen. Hij verkondigde het goede nieuws van het Koninkrijk van God. En hij genas iedere ziekte of kwaal onder het volk. Leren, verkondigen en genezen is een eenheid binnen het optreden van Jezus.
Tot besluit
De troostrijke woorden van Jesaja, herhaald in de evangelielezing, zijn bedoeld voor alle volkeren. Jezus haalt deze woorden aan, niet om een nieuwe of andere wereld te beginnen, maar juist om het oude visioen van het koninkrijk van God te vervullen en Gods koningschap opnieuw gestalte te geven door het praktiseren van Gods wet of Thora. Daartoe roept hij ook zijn leerlingen op. En daartoe roepen deze lezingen ook ons, hedendaagse gelovigen op. Om het koningschap van God als een kostbaar toevluchtsoord in ons te dragen en uit te dragen, zodat het iedereen aanspreekt.
Preekvoorbeeld
Vandaag laat de evangelist Matteüs ons weer eens zien hoezeer het Oude en het Nieuwe Testament bij elkaar horen. De eerste lezing uit de profeet Jesaja is nauw verbonden met het evangelie uit het nieuwe testament. Jesaja weet hoe moeilijk de mensen het hebben; hoe zij moeten ‘wonen in de schaduw van de dood’. Binnen deze beleving en context heeft de profeet Jesaja een visioen, een droom. Hij heeft het over het dóórbreken van het licht. En met die belofte probeert hij troost en hoop te brengen in donkere dagen.
Voor de evangelist Matteüs gaat nu deze droom in vervulling. Wat toen door Jesaja beloofd werd, staat nu te gebeuren. Nu! Na de doop van Jezus in de Jordaan door Johannes.
Dit is een heel spannend moment in het evangelie. Zowel voor Jezus als voor iedereen die nieuwsgierig is naar deze Jezus. Wat gaat er met hem gebeuren? Wat is zijn verhaal? Wat wil Jezus van zijn toehoorders? Van ons?
Vandaag begint Jezus aan zijn verkondiging. Vanaf vandaag gaan wij méémaken (en mee-máken!) hoe het zal gaan met dat koninkrijk van de hemel. Want het koninkrijk van de hemel: dat is Jezus’ droom, zijn visioen. Het is zijn project. Het koninkrijk is dichtbij. De wereld waarin mensen met elkaar verbonden zijn, om elkaar geven en afstemmen op elkaar, die wereld kunnen wij maken – samen. Dan kan er echte vrede komen, zieken worden genezen, gevangen getroost. Maar – voegt Jezus er meteen aan toe – het vraagt wel iets van je, ook van ons. Als je tenminste mee wilt doen. En hij vraagt niet zomaar iets! Hij nodigt ons uit tot een intieme innerlijke beweging, een ommekeer, een nieuw begin. Een verandering van binnen uit, vanuit je hart: kom tot inkeer. Doe mee en laat zien hoe veel mooier wij onze wereld kunnen kleuren! Want dit koninkrijk van de hemel komt er niet buiten ons om.
Paus Franciscus liet ons hiervan in het voorbije jaar treffende voorbeelden zien. Nog maar enkele weken was hij gekozen tot Paus toen hij in de Goede Week jonge gedetineerden in de gevangenis opzocht en hen de voeten waste. Hij kwam niet om hen de les te lezen of opnieuw te beschuldigen. Integendeel hij maakt naar hen een nederig gebaar en laat zo voelen: ook jullie horen erbij, de kerk stoot jullie niet uit de kring, ook jullie zijn kinderen van God, hij heeft je lief. De jeugdige gevangene accepteren als mens, dat is het eerste, daarna pas is er vanuit acceptatie ruimte om te zoeken naar een goede levenshouding en gedrag.
Een paar maanden later bezocht hij Afrikaanse vluchtelingen die de oversteek maken naar het rijke Europa, met gevaar voor eigen leven. Gedreven door hoop op een beter leven. Weg uit de beklemming van de armoe en de honger. Hoe moeilijk hun situatie ook is; hoe moeilijk wij het ook hebben met hun komst omdat we er geen raad mee weten: de Paus maakt een gebaar van liefde. Niet om de stroom vluchtelingen te vergroten. Wel om aandacht te vragen voor hun humanitaire nood. Zo breekt deze Paus muren af. Hij wast de voeten van jonge gevangenen, van christenen en moslims. Hij omarmt de vluchtelingen, sluit ze aan zijn hart. Op deze manier breekt het rijk der hemelen door. Dan voel je hoe mooi onze wereld kan worden. Hoe ook wij zelf de wereld mooier kunnen kleuren (Herman van Veen: Anne). De sleutel daartoe hebben we zelf in handen. Openen we de deur van ons hart? Of: draaien we ons weg van de pijn en de nood van medemensen? Durven we kleur te bekennen en op te komen voor groepen die naar de rand van de samenleving worden gedreven?
Het is goed ons te realiseren dat Jezus het donker en de schaduw opzocht. Juist daar kan het licht doorbreken, op plekken waar we het misschien helemaal niet verwachten.
Afgelopen week was ik op huisbezoek bij een vrouw die een half jaar geleden weduwe was geworden. Ze zat midden in de rouw. Haar verdriet was groot. Vooral de nachten waren heel moeilijk. Ze kon vaak de slaap niet vatten. Miste haar man enorm. De stilte en het donker versterkten de traagheid van de nacht. Zeker, er waren ook lichtpunten, vertelde ze. Een ervan trof me bijzonder. Gaandeweg was in de voorbije maanden het rouwbezoek minder geworden. Maar een buurvrouw was elke week blijven komen, die durfde het contact aan te gaan en te onderhouden. Ook in deze donkere maanden, nu er weinig vrolijkheid te melden viel. Zij kwam gewoon, ging zitten, dronk koffie, luisterde en stelde vragen. En de weduwe kon haar verhaal kwijt, de aandacht was helend. De buurvrouw bleek een echte mensenvisser, zij ving de weduwe op.
Op zulke plekken breekt het licht in mensen door. Wie het meemaakt wordt er warm van. Het is ontroerend te zien wat mensen voor elkaar kunnen betekenen. Inderdaad, het koninkrijk der hemelen ligt voor onze voeten, is binnen handbereik. Het is zeer nabij.
Wim van Stiphout, inleiding
Arie van Boekel, preekvoorbeeld
2 februari 2014
Vierde zondag door het jaar
Lezingen: Sef. 2,3; 3,12-13; Ps. 146; 1 Kor. 1,26-31; Mat. 5,1-12a (A-jaar)
Inleiding
Gelukkig wie zich arm weten
Deze zondag horen we de zaligsprekingen volgens Matteüs. De zaligspreking is een literaire vorm die we ook elders tegenkomen. Bij Matteüs hebben de zaligsprekingen niet alleen het karakter van een bemoediging en belofte, maar ook van een oproep en uitnodiging voor iedereen, op eigen specifieke wijze.
Matteüs 5,1-12a
Zaligsprekingen komen we vaker tegen de Bijbel. In het Eerste Testament vinden we ze vooral in de Wijsheidsliteratuur (bijv. Sir. 25,8v) en in Psalmen (bijv. Ps. 1,1; Ps. 33,12). In het Tweede Testament komen we bij twee evangelisten een reeks zaligsprekingen tegen: Matteüs en Lucas.
Bij Lucas (6,20-26) spreekt Jezus wanneer hij met zijn leerlingen is afgedaald van een berg en in een vlakte temidden van de mensen staat. Op een viertal zaligsprekingen laat hij een viertal weespreuken volgen. Zij zijn bondig en scherp geformuleerd en spreken over heil en onheil in de toekomstige tijd.
Bij Matteüs gaat Jezus juist de berg op en daar zet hij zich als leraar neer, waarbij de leerlingen aan zijn voeten zitten. We horen een achttal zaligsprekingen gericht tot mensen die arm zijn en kwetsbaar; tot mensen met een diep verlangen naar barmhartigheid, gerechtigheid en vrede; tot mensen die zich willen richten naar Gods woord (‘zuiveren van hart’). Al deze mensen worden gelukkig geprezen en zij worden bemoedigd op hun weg door middel van een belofte. Tegelijk zijn deze zaligsprekingen ook een oproep en een uitnodiging om zich de houding van hen die zaliggesproken worden, eigen te maken.
Matteüs heeft zich bij het schrijven van de Bergrede geïnspireerd op Mozes, die de tien woorden van de Thora ontving op de berg Sinaï. En zoals deze tien woorden worden uitgewerkt in een aantal concrete richtlijnen, zo worden de zaligsprekingen uitgewerkt naar een aantal concrete situaties (5,21-48).
Bijbeldeskundigen menen dat zowel Lucas als Matteüs gebruik hebben gemaakt van eenzelfde bron van ‘woorden van Jezus’. Lucas zou het dichtst bij die bron zijn gebleven. Matteüs heeft hier en daar elementen aan de overgeleverde tekst toegevoegd. Daarbij heeft hij rijkelijk geput uit de boeken van de Tweede en Derde Jesaja, die gaan over de tijd van de Babylonische ballingschap en het einde daarvan. Daarin horen we ook spreken over armen aan wie het blijde nieuws wordt gebracht (Jes. 61,1) en over mensen die getroost worden (Jes. 40,1; 66,13), over een tijd waarin honger en dorst zullen worden gestild (Jes. 49,10 en Jes. 55,1-2), over een tijd waarin men ‘de glorie van JHWH, de luister van onze God zal zien’ (Jes. 35,2).
De eerste zaligspreking bij Matteüs luidt: ‘Gelukkig de armen van geest, want voor hen is het koninkrijk van de hemel.’ Bij Lucas lezen we: ‘Gelukkig jullie die arm zijn, want van jullie is het koninkrijk van God.’ De toevoeging ‘van geest’ bij ‘armen’ is van Matteüs en over die toevoeging is heel wat gezegd en geschreven. Waaraan denk je bij ‘armen van geest’? Gaat het dan om ‘simpele zielen’, ‘eenvoudige mensen’, of om ‘mensen met een geestelijke beperking’. Dergelijke betekenissen heeft Matteüs niet op het oog. Ook is het niet zijn bedoeling om te spreken over geestelijke armen, als contrast met materieel armen. Een dergelijk dualistisch denken is de Bijbel vreemd. Wat bedoelt Matteüs dan wel? Met ‘armen van geest’ verwijst hij naar een bepaalde grondhouding. Hij doelt op mensen die hun hoop en verwachting niet baseren op bezit, aanzien of prestaties, maar op God van wie alles komt en aan wie alles toebehoort. Alles is ons mensen gegeven en blijft het karakter van een gave houden. Door zich iets toe te eigenen gaan mensen hun boekje te buiten. Om deze betekenis van de zaligsprekingen beter tot uitdrukking te laten komen hebben bepaalde Bijbeluitgaven voor andere vertalingen gekozen van dit vers: ‘Gelukkig wie nederig van hart zijn’ (NBV); ‘Gelukkig wie zich arm weten’ (Peter Schmidt).
Jezus feliciteert mensen die zich arm weten, afhankelijk van God én hij roept mensen op om zo, vanuit deze grondhouding, te leven. Want levend vanuit deze grondhouding realiseren mensen wie ze eigenlijk zijn: kinderen van God (v. 9), kinderen van de Vader in de hemel (5,45).
Franciscus van Assisi heeft in een van zijn geschriften, Wijsheidsspreuken genaamd, ook een aantal zaligsprekingen opgenomen, met uitdrukkelijke verwijzing naar het evangelie van Matteüs. Een wijsheidsspreuk, die goed aansluit bij de bovengenoemde grondhouding, luidt: ‘Gelukkig de mens die zich niet beter vindt, wanneer de mensen hem prijzen en verheffen, dan wanneer ze hem waardeloos, eenvoudig en verachtelijk vinden. Want zoveel als een mens is in de ogen van God, zoveel is hij en meer niet’ (Wijsheidsspreuk 19).
Na de 8 zaligsprekingen, die algemeen gesteld zijn, laat Matteüs nog een negende volgen, die zich uitdrukkelijk richt op de toehoorders: ‘Gelukkig zijn jullie’(vv. 11v). Zo worden de zaligsprekingen geconcretiseerd voor de gemeente waarvoor Mattëus zijn evangelie schrijft. Matteüs refereert daarbij aan degenen die ooit terugkeerden uit de ballingschap en van hun broeders smaad en vervolgingen te verduren hadden (Jes. 66,5). Zo zullen ook de volgelingen van Jezus weerstand ondervinden in eigen kring.
Aan degenen die uitgescholden en vervolgd worden, wordt een rijke beloning in het vooruitzicht gesteld. De term ‘rijkelijke beloning’ duidt niet op een royale beloning voor gedane arbeid. Dan zou het toch om een eigen verdienste gaan, waar je aanspraak op zou kunnen maken. Nee, ‘rijkelijke beloning’ verwijst hier naar de overvloedige vrijgevigheid van iemand die volledig autonoom handelt. Het gaat om een onvoorstelbare belofte, die alle verwachtingen te boven gaat. In het perspectief van die belofte mogen degenen die zich beschimpt en belaagd weten nu al vol vreugde en blijdschap zijn. De oproep tot vreugde en blijdschap is gebaseerd op de duurzame verbondsrelatie van God met zijn volk, door alle verdrukking en weerstanden heen’ (vlg. Jes. 35,10; 51,3.11).
Sefanja 2,3; 3,12-13
Deze verzen sluiten nauw aan bij het evangelie van vandaag. ‘De armen krijgen bij een aantal profeten en in de psalmen een religieuze en morele voorbeeldfunctie. Zij worden voorgesteld als mensen die hun hoop en verwachting niet op eigen aanzien of prestatie baseren, maar op God… De eigenlijke reden is niet hun materiële armoede of hun verdrukking op zichzelf. Het Oude Testament heeft niets tegen materiële welvaart op zich. De anawim zijn armen ‘van JHWH’ in de mate dat zij begrepen hebben dat het heil inderdaad van God en van God alléén komt, en niet van de idolen die de wereld aanbiedt en waarvoor we met z’n allen zo gemakkelijk in aanbidding neervallen: de idolen die eerst armen maken en ze dan onder de duim houden…..Vanuit de oudtestamentische achtergrond begrijpen we meteen de verschuiving die Matteüs heeft aangebracht in de richting van een oproep en een uitnodiging. Armoede van ingesteldheid is ook een roeping voor welstellende christenen’(Schmidt, blz. 75-76). Inderdaad, naast bemoediging en belofte zijn de zaligsprekingen ook oproep en uitnodiging voor een ieder, op eigen specifieke wijze.
Tot slot
Deze zondag is het 2 februari, feest van de opdracht van de Heer. Volgens Joods gebruik moeten alle eerstgeborenen van het mannelijk geslacht aan God worden toegewijd. (Ex. 13,1v.12). Maar deze verplichting kan worden afgekocht (Num. 18,15v). De lezingen van deze zondag laten zich goed verbinden met dit feest: in de lijn van de zaligsprekingen bij Matteüs is ieder mens in wezen op God aangewezen en wat daaraan beantwoordt, is een Godgewijd leven.
Literatuur
Voor deze bijdrage heb ik dankbaar gebruik gemaakt van het gedegen én zeer leesbare boek van Peter Schmidt, Ongehoord. Christen zijn volgens de Bergrede, Davidsfonds/Leven, 2009, 2e druk.
Franciscus van Assisi, De geschriften, vertaald, ingeleid en toegelicht door G. P. Freeman e.a., Gottmer/Haarlem 2004
Preekvoorbeeld
Geluk op je levenspad
Brutalen hebben de halve wereld, zeggen we, en de andere helft pakken ze erbij… Pas dus goed op, want voor je het weet, lopen anderen over je heen. Dat is de boodschap van dat gezegde.
Tegen die achtergrond klinkt vanmorgen het woord van Jezus: ‘Zalig ben je… gelukkig… als je verdrietig bent; als je zacht van aard bent; als je smacht naar een eerlijke wereld; gelukkig, als je een warm hart hebt voor anderen; als je hart geen dubbele bodem heeft; als je op vrede uit bent; zalig, als je vervolgd, vernederd, vals beschuldigd wordt …
Hoe moeten we dat begrijpen? De brutalen zullen in Jezus’ tijd toch wel niet veel anders geweest zijn, dan nu? Is dit niet een wereldvreemd woord van Jezus? Hoe komt hij er bij dit te zeggen?
Nou, misschien zegt Jezus dit juist, omdat hij heel goed weet waarover hij het heeft. Hij weet van mensen, die arm zijn; van mensen die lijden aan de wereld; die onrecht wordt aangedaan. Hij kijkt niet over hen heen. Hij kijkt niet de andere kant op. Nee, in hem gaat God naast mensen staan. Dat is wat het evangelie ons leert. Juist daarom zegt hij deze woorden. Ze zijn een belofte, een uitnodiging je leven te richten op zijn visioen, toekomstgericht. Dat laatste, het visioen dat Jezus hier schildert, daar draait het namelijk om. Voor een goed begrip moeten we daar even iets over zeggen.
In Matteüs 5 begint namelijk een uiterst belangrijk stuk van het evangelie. Het loopt door tot en met hoofdstuk 7. Dat stuk wordt wel de ‘bergrede’ genoemd. Daar zijn twee redenen voor.
Allereerst staat in Matteüs 5 vers 1, we hebben het net gelezen, dat Jezus de berg op ging en dat hij dáár zijn leerlingen ging onderwijzen. Aan het eind van hoofdstuk 7 staat, dat hij de berg weer afging. Daarom dus, ‘bergrede’.
Maar het tweede, het verwijst meteen ook naar het Oude Testament. Daar gaat Mozes, leider van het volk Israël, de berg op. En hij geeft vanaf die berg aan zijn volk leefregels mee voor onderweg. Tien woorden, tien richtingwijzers. Daarmee kun je door de woestijn van het leven op weg gaan naar het nieuwe land, het land van de toekomst …
Het is alsof Matteüs wil zeggen: kijk naar Jezus! Kijk, hoe hij in dit bijbelgedeelte als een nieuwe Mozes, als een nieuwe leider aan ons, zijn mensen, doorgeeft wat God voor ogen staat.
Zo spreekt Jezus in de bergrede heel kernachtig over het ‘koninkrijk der hemelen’ of ook wel ‘het koninkrijk van God’. Dat is een rake typering. Want als God koning is en als koning wordt geëerd, dan gaat het er anders aan toe dan wat wij gewend zijn. Dan wordt er aan andere dingen waarde gehecht. Daar is niet de regel, ‘pakken wat je krijgen kunt’ en ‘ikke, ikke, ikke en de rest kan stikke’. Mensen, die zo denken en leven zitten opgesloten in zichzelf. Maar dat kan ook gelden voor armoede, verdriet, onrecht, voor ruzie. Je kunt daar in gevangen zitten, opgesloten. Wie helpt? Wie steekt een hand toe? Wie geeft weer perspectief? Een open, toekomstgerichte blik op het leven?
In het visioen van Jezus over het ‘koninkrijk van God’, gaat het daarover, over toekomstgericht leren kijken. Voor al die mensen die vastzitten in hun situatie, zegt hij: God kijkt niet de andere kant op. Hij kijkt niet over jullie heen. Hij heeft jullie op het oog en dus valt er van hem iets te hopen en te verwachten. Er is een visioen waar je naartoe kunt leven. Een droom over wat God voor ons in petto heeft.
En zo begint die rede dus met deze acht zinnen. Zalig, gelukkig ben je… Nee, je bent niet gelukkig omdát je verdriet hebt, omdát je vanwege de gerechtigheid vervolgd wordt. Dat biedt geen openheid. Dan zou ook het evangelie ons opsluiten in de misère.De treurenden, de zachtmoedigen, de mensen met een warm hart, de vredezoekers, zij worden gelukkig genoemd, omdat zij iets mogen verwachten van God en van zijn koninkrijk. Het zijn voor ons hoopvolle, beloftevolle woorden. God heeft de mensen immers niet tot hun verdriet geschapen en hij bedoelde de wereld niet als een onherbergzame plek. Hij wil ons openbuigen naar de komst van zijn koninkrijk. Jezus nodigt ons uit op die toekomst in te spelen; om er in ons omgaan met elkaar alvast op vooruit te lopen. Zachtmoedigheid te beoefenen, mensen met een warm hart tegemoet te treden, vrede en recht te zoeken.
Waar je ook staat in het leven, breek je blikveld open en richt je denken en doen op dat nieuwe land. Dan kun je het verschil maken, nu al. In de woorden die je spreekt, in de dingen die je doet. In de hoop en verwachting die je uitstraalt. In de troost en de vrede die je verspreidt.
Kortom, er is veel geluk te vinden op de weg daarnaar toe.
Theo van Adrichem, inleiding
Jaap de Lange, preekvoorbeeld
9 februari 2014
Vijfde zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 58,7-10; Ps. 112; 1 Kor. 2,1-5; Mat. 5,13-16 (A-jaar)
Inleiding
Zout en licht
De zaligsprekingen gaan over de revolutie van het Koninkrijk Gods en de messiaanse mensen die daarvoor nodig zijn. Het is een geschiedenis geworden van hoop en vrees, van voldoening en teleurstelling. Onvermijdelijk is ook de tegenwerking. De doorbraak van het goede maakt het boze wakker.
In het laatste vers (Mat. 5, 11) van de zaligsprekingen wordt gezegd: ‘Zalig zijn jullie, wanneer men jullie smaadt en vervolgt en belastert om mijnentwille. Verheugt jullie en weest daar blij om, want groots is jullie loon daarvoor in de hemel.’ Door dat nadrukkelijke ‘jullie’ komen de leerlingen zelf in het geding. De imperatieven van de Bergrede zijn een opwekking om de gehele Thora, in zijn werkelijke betekenis, te vervullen. De Thora als de dadenleer van de universele, dubbele liefde, de liefde Gods en de naastenliefde, die door het bindmiddel van het gebod tot heiliging onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Het gebod tot heiliging is te vinden in Leviticus 19,2: ‘Weest heilig, want Ik ben heilig, de Heer, Uw God.’ Een oproep tot navolging van God: imitatio Dei. Hoe? Rabbi Simlai zegt: ‘Wilt weten dat al Gods wegen liefde zijn. Aan het begin van de Thora heeft Hij een bruid getooid (Gen. 2,22), aan het eind ervan een dode begraven (Deut. 34,6) en in het midden ervan een zieke bezocht (Gen. 18,1).’
De oproep om God na te volgen was voor de Grieken een godslastering. Voor de joden is het de hoogste vorm van wetsvervulling. De Bergrede sluit daar direct bij aan (Mat. 5,48): Gij zult volmaakt zijn zoals uw hemelse Vader volmaakt is.’ Volmaakt betekent niet iets vaags en ‘hemels’ maar betekent: ‘uit één stuk’. Er is dan geen scheiding van sacraal en profaan, geen scheiding van lichaam en geest, geen verdeling tussen godsliefde en mensenliefde, maar één hele wereld onder de ene God.
De eerste deelnemers aan dit hele project zijn de leerlingen. Moeilijk is het dat we vandaag alleen maar de verzen over het zout en het licht horen. Hoe zij (en wij) zout en licht zouden moeten zijn wordt pas in het vervolg duidelijk als Jezus de Thora gaat uitleggen. Zout is het wapen tegen bederf. Het geldt ook als loutering (Mar. 9,49). Licht is een attribuut dat vooral bij de Enige zelf lijkt te horen. ‘De enige is mijn licht’ (Jes. 60,20). De Wet van God wordt ook licht genoemd (Ps. 119, 105; Spr. 6,23). Maar Jeruzalem mag ook licht heten. In de profetieën van Jesaja (49,6 en 60,3) wordt Jeruzalem zo genoemd. Als wij in onze tekst horen spreken over het licht op de kandelaar en de stad op de berg, zijn dat dus begrippen die bij elkaar passen.
In de Jesajaverzen van deze zondag spreekt de verkondiger het volk toe dat juist uit Babel is teruggekeerd. De tekst van Jesaja 58 doet sterk denken aan hoofdstuk 25 van Matteüs (vv. 31-46). Tegenwoordig zijn we wat verder in de waardering van het Oude (Eerste) Testament. In het oude Gemeenschapsmissaal voor zon- en feestdagen (Boxtel 1980) werd bij de Jesajatekst van deze zondag opgemerkt: ‘De joden teruggekeerd uit hun ballingschap verwachtten nog altijd de weldaden van het herstel. Zij zijn teveel gehecht aan wettelijke voorschriften.’ (blz. 544) Nadere studie over wat die wettelijke voorschriften zijn leerde ons: Je brood delen met hongerigen, naakten kleden, zwervers opnemen in je huis. De profeten willen de mensen niet loskoppelen van die Wet, maar hen brengen tot het vervullen ervan.
Zo houden we uitzicht op een wereld die in het ethos van de getuigenissen van het Eerste Testament en van Jezus van Nazaret een wegwijzer heeft naar de vermenselijking van deze aarde en de door God gewilde menswording van alle kinderen van Adam. Geen lamp onder de korenmaat, maar een duidelijk getuigenis van Gods Koninkrijk is nodig opdat het ware licht kan stralen, de goede werken worden gezien en de Vader verheerlijkt wordt die in de hemel is.In de hemel is hij immers opdat zijn Koninkrijk op aarde komt, zoals het in de hemel is.
Preekvoorbeeld
‘Jullie zijn het zout van de aarde. Jullie zijn het licht van de wereld.’ Je kan dat lezen zoals de zaligsprekingen die hieraan voorafgaan: als een compliment. Een woord dat je vleugels geeft. Wat een eer dat de heer Jezus je zout en licht noemt! Zoals de fierheid van de indianen van Zuid-Mexico plots omhoog sprong, toen paus Johannes Paulus II daar op bezoek kwam. Mensen die nauwelijks meetellen in een samenleving en die nu door de paus bezocht en aangesproken worden.
Maar hetzelfde gebeurt op vele plaatsen op kleine schaal: enkele vrijwilligers spelen in de gevangenis toneel met en voor de gevangenen, een leraar maakt wat extra tijd om een leerling bij te werken, een collega geeft een pluimpje aan iemand die niet zo dikwijls een goed woord krijgt… Vul zelf maar verder in. Hoe zou ons samenleven eruit zien zonder dit zout en zonder dit licht dat mensen elkaar geven? Of ga het in je eigen leven na: een bepaalde ontmoeting, een goed woord, een voorbeeld of gebaar hebben je verder geholpen, een weg getoond, je leven meer inhoud en zin gegeven.
Jezus spreekt geen heiligen aan die al op een sokkel staan in een kerk of die de toonbeelden zijn van de toenmalige godsdienstigheid. Het zijn de mensen van de zaligsprekingen. Het laatste dat hij over hen zegt, is: dat ze vervolgd zullen worden om de gerechtigheid, ook al willen ze vrede en barmhartigheid. Zijn wij die mensen? Als we zijn leerlingen zijn, hem volgen, zal dat af en toe wel zo zijn. Gewone goedheid kan al weerstand oproepen. Op je werk of in je zaak niet meedoen met misbruiken of gewoonten die voor anderen onrecht betekenen, kan je kwalijk genomen worden. Of je wordt belachelijk omdat je wel voor je geloof uitkomt. Ook als je geen enkele pretentie hebt om het goede voorbeeld te zijn en geen enkel verlangen om slachtoffer te worden, kan het toch soms pijn doen om christen te zijn in een wereld waarin toch veel andere keuzes aangeboden worden.
Zout zijn, licht zijn: het zijn kwetsbare geschenken.
In het compliment zit ook een waarschuwing: zout kan zijn kracht verliezen, licht kan onder de korenmaat belanden. Dan zijn ze nergens meer goed voor. Jezus is realistisch genoeg om te beseffen dat het enthousiaste volk dat naar hem luistert, zijn enthousiasme kan verliezen. Zal straks niet een van de twaalf hem verraden? En ondervinden wij het zelf niet: hoe er in ons leven perioden zijn van overvloedig licht en kracht en dan weer tijden van aarzeling en twijfel, oppervlakkigheid en smakeloosheid. Waartoe dienen we dan nog als christen? Wat is nog onze bijdrage aan het brood van de samenleving? Als de kerk niet dient, dient ze tot niets, zei bisschop Gaillot. Dat gaat over ons. Daarover zegt Jezus: ‘goed om weggegooid en door de mensen vertrapt te worden.’
De invulling van wat het is om licht en zout te zijn volgt in de verdere Bergrede. Het gaat over het doen van gerechtigheid. De ander tot zijn recht laten komen en zo God verheerlijken.
De laatste zin van het evangelie van vandaag oriënteert ons in de goede richting: ‘opdat ze jullie goede werken zien en jullie Vader in de hemel verheerlijken’. Want de bekoring is altijd dat we zelf op de kandelaar willen staan, dat we zelf in de kijker willen komen, dat we zelf verheerlijkt willen worden. In dezelfde zin zegt Jezus verderop in zijn toespraak: ‘Pas op dat jullie je gerechtigheid niet doen voor het oog van de mensen, om door hen gezien te worden.’
Als Jezus genezend optreedt, is de reactie van de omstanders dikwijls: ‘en zij verheerlijkten God’. Johannes zal dat in zijn evangelie nog dieper omschrijven: in Jezus komt Gods heerlijkheid aan het licht, in hem wordt God verheerlijkt. Zo gaat het verder in elke mens die goed is voor de ander: in hem of haar komt God aan het licht en wordt hij verheerlijkt.
De juiste invulling van wat het is om zout en licht te zijn horen we ook in de eerste lezing uit Jesaja: ‘Uw brood delen met wie honger heeft, arme zwervers opnemen in uw huis, een naakte kleden, u niet onttrekken aan de zorg voor uw broeder. Dan breekt uw licht als de dageraad door.’
Het zijn de klassieke werken van barmhartigheid. In de profetische traditie, waarin ook Jezus staat, heeft godsdienst geen zin als die werken van barmhartigheid ontbreken. Zij zijn de concrete invulling van een wereld naar Gods wil, een doen van gerechtigheid.
Veel profetische kritiek, ook hedendaagse, op kerken, kerkleiders of christenen heeft te maken met wat Jezus zegt over sommige godsdienstige voormannen in zijn tijd: ‘Luister naar hun woorden, maar zie niet naar hun daden.’ En omgekeerd: waar een parochie, een kerk, een christen het wel opneemt voor de naakte, de zwerver, de hongerige: daar is erkenning en straalt licht. Dat een van de eerste uitstappen van paus Franciscus gegaan is naar Lampedusa, het eiland waar bijna dagelijks vluchtelingen aanspoelen, is een sterk signaal tegen de altijd dreigende gewenning aan de miserie rondom ons en tegen de ‘globalisering van de onverschilligheid.'
Maar denk evengoed aan hen die bezig zijn met de opvang van vluchtelingen, die werken in vluchtelingenkampen, die zoeken naar menswaardige oplossingen. Dan zie je dat Gods licht geen privé-eigendom is van christenen, maar dat elke mens in staat is door zijn werken God te verheerlijken. Dan weet je dat je het woord ‘Jullie zijn het zout van de aarde, jullie zijn het licht van de wereld’ niet kan opspelden als een kenteken van een privéclub, maar dat het een compliment en wegwijzer is voor allen die doen tot zijn gedachtenis.
Hein Jan van Ogtrop, inleiding
Daniël De Rycke, preekvoorbeeld
16 februari 2014
Zesde zondag door het jaar
Lezingen: Sir. 15,15-20; Ps. 119; 1 Kor. 2,6-10; Mat. 5,17-37 (A-jaar)
Inleiding
Sirach 15,15-20
De geboden des Heren nemen een centrale plaats in de Schriften in. Zij zijn bedoeld als richtinggevend voor het leven. Vaak wordt het woord ‘Thora’ gebruikt als overkoepelende benaming; ‘Thora’ betekent immers ‘lering’: dat wat geleerd moet worden. Maar Thora kan ook staan voor de eerste afdeling van de Bijbel, de vijf boeken van Mozes, de Pentateuch, en pars pro toto zelfs voor de gehele Schrift.
De centrale positie van de geboden des Heren blijkt uit het feit dat zij door heel de Schriften ter sprake gebracht worden: in de narratieve Bijbelteksten, zoals in de verhalen over de gave van de Tien Woorden (Ex. 20,1-17; Deut. 5), de Dekaloog, ook wel Tien Geboden genoemd, in de profetische verkondiging als oproep aan het volk de weg des Heren te gaan (b.v. Hab. 1,4), in vele hymnische psalmteksten, met als grootste exempel Psalm 119, dat 22 coupletten lang de lof zingt over de Thora, alsmede in de wijsheidsliteratuur. In de nieuwtestamentische literatuur komen we ze eveneens tegen in met name de prediking van Jezus, zoals in de Bergrede, en de brieven van Paulus zoals in de uiteenzettingen over de besnijdenis aan de Galaten (zoals in 6,11-16) of over de wijsheid (vergelijk 1 Kor. 2,6-10). Al deze teksten staan centraal op de zesde zondag door het jaar A.
De eerste lezing geeft met een tekst uit het boek Wijsheid van Jezus Sirach een voorbeeld uit de late chokmatische traditie. De geboden zijn goed omdat de Heer goed is. De wijsheid die God bezit, kan je herkennen aan de inhoud van de te onderhouden geboden (vv. 15 en 18). De mens staan ze vrij ter beschikking.
Het is aan de mens te kiezen de geboden des Heren te volgen of niet (v. 17). Reeds in de Thora wordt deze keuze van de mens onderstreept en vergeleken met een keuze voor leven of voor dood (Deut. 30,11-20). Sirach doet dit ook: de geboden zijn leven, zoals levend water, stromend water dat leven geeft. Tegen de geboden kiezen is de dood, als een vuur dat alles verwoest en verteert.
De eigen keuze van de mens is wezenlijk voor het onderhouden van de geboden. Het gaat immers niet om een machinaal volgen, maar om een levenskeuze. Dat deze vrij is aan de mens, betekent niet dat God ook maar iemand opdraagt te zondigen, juist het tegendeel, om existentieel voor de weg des Heren te gaan.
Matteüs 5,17-37
In de setting van de Bergrede in 5,1 lijkt Jezus veel op Mozes, door wiens bemiddeling de Heer de Tien Woorden aan zijn volk heeft gegeven. Jezus is boven op de berg, gelijk Mozes, en de leerlingen staat halverwege, zoals de oudsten ten tijde van Mozes, en het volk staat aan de voet van de berg. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de geboden Gods expliciet onderwerp zijn in 5,17-48.
In de inleidende verzen 17-19 maakt Jezus duidelijk dat hij niets van Mozes’ Wet af wil halen, niets van alle Schriften, hier aangeduid als Wet en Profeten. Jezus is niet gekomen om op te heffen. Letterlijk staat er dat Jezus niet gekomen is om af te breken. Afbreken is een begrip dat ontleend is aan de architectuur. Je kunt woningen afbreken, maar je kunt ze ook opbouwen. Jezus wil het Woord van God niet afbreken, hij wil er geen ruïne van maken. Integendeel, Jezus wenst de Thora van God op te bouwen. Het Woord Gods moet als het ware een woning voor je zijn, waarin je kunt wonen op een aangename en veilige manier.
Jezus staat een hoogstaande ethiek voor. Er wordt een ethisch appel gedaan op de mens, maar zodanig dat iedere mens dit in zijn eigen concrete leefsituatie moet zien te implementeren. Jezus laat aan de hand van een aantal voorbeelden zien hoe je dat kan doen.
Ieder voorbeeld dat Jezus toont, is op dezelfde manier opgebouwd: eerst zegt Jezus een leefregel, zoals deze geformuleerd kan worden door mensen die het Woord Gods tot regels omvormen, vervolgens laat Jezus zien dat zo’n formulering veel te mager is om als mensen van God in het leven te kunnen staan. Werden vroeger in de exegese de uitspraken van Jezus in de verzen 20-47 als ‘antithesen’ bestempeld, waarin Jezus een contrast zou creëren tussen hem en het jodendom, is thans de aanduiding ‘superthesen’, namelijk dat Jezus als een nieuwe Mozes de Wet Gods wil intensiveren, in gebruik als een veel adequatere uitdrukking. De parallellen tussen Jezus’ visie en contemporaine rabbijnse interpretaties laten zien dat Jezus geen breuk verkondigt, maar de blijvende betekenis van de Wet van Mozes.
In zes voorbeelden werkt Jezus zijn visie uit. Zo spreekt Jezus over echtscheiding. Ja, je zult geen echtbreuk plegen. Natuurlijk moet je dat niet doen; dat is een open deur. Maar waar het om gaat, is dat je je niet op die weg begeeft die uiteindelijk alleen maar kan resulteren in een echtbreuk. Je kunt formeel je misschien wel aan dat regeltje houden dat je geen echtbreuk pleegt; maar als je ondertussen wel van elke vrouw die je ziet, een lustobject maakt, om onoorbare fantasieën op bot te vieren, is er toch iets mis. Je houdt je dan formeel aan de regel, maar leven naar Gods Woord is toch iets geheel anders.
Geen valse eden doen is een ander voorbeeld dat Jezus geeft. Natuurlijk, meineed is ongeoorloofd. Maar als je alleen de waarheid zegt, wanneer je onder ede spreekt, houd je je weliswaar aan het regeltje ‘geen meineed’, maar nog lang niet aan Gods leven gevende woorden. Als de waarheid alleen maar hoorbaar wordt als God erbij gehaald moet worden met een eed, deugt er iets niet aan de wijze waarop je spreekt. Ja moet dus gewoon ja zijn en nee nee. Met de opmerking dat de rest ‘uit den boze’ is, grijpt Jezus vooruit op het gebed dat hij verderop in de Bergrede zal leren: ‘en verlos ons van den boze’ (6,13).
Preekvoorbeeld
Wij hebben gelezen uit de Bergrede: een basiscursus die Jezus aan zijn eerste leerlingen geeft. Het zijn er dan pas vier, dus we kunnen aanschuiven en meeleren. Jezus heeft de eerste twee gezegd dat hij ze mensenvisser gaat maken; ze waren visser. Een omscholingscursus dus. Bij ‘mensenvisser’ kun je denken aan iemand die ligt te spartelen in het water en eruit gevist moet worden om niet dood te gaan. Mensenvissers zijn mensenredders. Waar komt het op aan als je omgeschoold wilt worden tot mensenredder?
Verleden zondag hoorden we al bemoedigende woorden voor degenen die aan de cursus beginnen – voor ons dus: we zijn het zout voor de aarde en het licht voor de wereld. Als wij het niet doen, wie dan wel? Vandaag begint het inhoudelijke gedeelte.Jezus spreekt over gerechtigheid. Maar wat is gerechtigheid? Het is niet enkel de Wetsbepalingen naleven, al blijft de Wet hoogst belangrijk. De joodse Wet wijst namelijk de richting waarin je gerechtigheid moet zoeken. Maar je moet het op een volle, totale manier doen. Als je het afgepast en afgemeten doet, kom je er niet. Je moet je totaal-royaal-loyaal inzetten voor God, de ander, de gemeenschap.
Je kunt hierbij denken aan een clubfeestje. Er is best een leuke sfeer, je geniet van elkaars aanwezigheid, ieder heeft zich mooi uitgedost, er is lekker eten en drinken. Maar dan ineens valt er een fles, scherven en troep op de grond, mensen worden kwaad, groepen staan tegenover elkaar en schelden, de avond lijkt verpest. Toch niet, want er zijn ook een paar clubleden die de scheldenden weten te bedaren, zelfs zo dat ze ‘sorry’ zeggen en elkaar glimlachend een hand geven. Een paar anderen vegen vlug de scherven bij elkaar en dweilen de plas op. Het feest kan doorgaan. Eigenlijk wordt de sfeer nog beter dan vóór het incidentje, want nu voelt iedereen: er was een rimpeltje, maar we hebben het samen gladgestreken.
De mensen die de twee groepen wisten te verzoenen en de mensen die de rommel opruimden hadden daarvoor geen opdracht ontvangen. Ze deden het vanuit hun totaal-royaal-loyale inzet voor de club en voor dit feest. De aanwezigheid van zulke mensen zorgt dat de sfeer goed blijft.
In de Evangelielezing van vandaag hoorden we Jezus enkele dingen zeggen over het leven vanuit de Wet, en wel vanuit concrete bepalingen: niet doden, geen echtbreuk plegen, geen valse eed doen. De weg die Jezus wijst is steeds een volledige weg. Niet doden betekent de ander helemaal geen pijn doen, ook niet met een woordje als 'dwaas', ook niet door boos te worden. Geen echtbreuk plegen betekent helemaal niet begeerlijk kijken naar een derde. Geen valse eed doen betekent helemaal niet liegen. Of, positiever en wat moderner gezegd: niet doden betekent ook opkomen voor iemand die gepest wordt; geen echtbreuk plegen betekent ook investeren in je huwelijk; geen valse eed doen betekent ook transparant zijn in de beslissingen die je neemt. Wordt vervolgd volgende week.
De eerste lezing zei dat we zelf kunnen kiezen om de geboden wel of niet te onderhouden. We kunnen zelf kiezen tussen leven en dood. Maar je vraagt je wel af: hoe kan ik voortdurend kiezen voor de volledige gerechtigheid, die Jezus me als weg wijst?Op die vraag krijgen we in dit stukje Evangelie geen antwoord. We moeten daarvoor lezen wat ervóór en wat erna komt. Midden in de Bergrede staat het Onzevader. En helemaal aan het begin van Jezus’ optreden is er het moment dat hij gedoopt wordt. Jezus zegt dan dat hij gedoopt wil worden ‘want het is goed dat we op deze manier Gods gerechtigheid vervullen’. En na de doop klinkt een stem: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde.’ Jezus leeft vanuit zijn relatie met de Vader. De Vader heeft vreugde in Jezus, Jezus is vol van de Vader. De Vader is bij uitstek degene die zich helemaal inzet voor gerechtigheid in deze wereld. Jezus doet het vanuit de Vader.Die relatie met de Vader probeert Jezus in de Bergrede aan zijn leerlingen over te brengen. En als wij die leerlingen zijn, dus ook aan ons. Volgende zondag mogen we verder leren.
Archibald van Wieringen, inleiding
Jan van Beeck ofm, preekvoorbeeld
23 februari 2014
Zevende zondag door het jaar
Lezingen: Lev. 19,1-2.17-18; Ps. 103; 1 Kor. 3,16-23; Mat. 5,38-48 (A-jaar)
Inleiding
Thoralezing: Leviticus 19
Het boek Leviticus ( En Hij riep, Lev. 1,1) vormt het hart van de Thora. Het volk Israël wordt opgeroepen tot heiliging van het leven in al zijn facetten: heiliging van de band tussen volk en God (Lev. 1-17), heiliging van de levenswandel (Lev. 18-22), heiliging van de tijd (Lev. 23-24) en heiliging van het land (Lev. 25). Aan heel de gemeenschap geeft JHWH de opdracht om zich niet aan het aardse te ontrekken, maar het aardse zelf tot een tempel Gods te maken. Het gaat JHWH niet om een andere wereld, maar om deze wereld, onze zuster moeder aarde, anders.
Leviticus 19 is de kern van Leviticus. Je zou kunnen zeggen: het zijn de Tien Woorden (Ex. 20,1-7; Deut. 5,5-22) opnieuw, met actuele toepassingen voor concrete zaken (vergelijk: Ex.20,2 – Lev. 19,4b; Ex. 20,3 – Lev. 19,4a; Ex.20,7 – Lev. 19,12; Ex. 20,8 – Lev. 19,3b; Ex. 20,12 – Lev. 19,3a; Ex. 20,13 – Lev. 19,16; Ex. 20,14 – Lev. 19,29; Ex. 20,15 – Lev. 19,11; Ex. 20,16 – Lev. 19, 15v; Ex. 20,17 – Lev. 19,18.33v)
Het zou jammer zijn wanneer slechts vier verzen voorgelezen zouden worden.
Voordat JHWH de wegen-ten-leven aangeeft, maakt hij zichzelf bekend. In Exodus 20,2 als Bevrijder en hier zegt JHWH dat hij heilig (kadosj) is (19,2). Kadesj betekent: afzonderen, apart zetten, reserveren, anders zijn, tot een andere categorie behoren. Echter niet met het oog op isolatie, maar om zichzelf en zó er voor de ander te kunnen zijn. Het gaat om het koesteren van de eigen identiteit. JHWH is heilig, is Anders, is de Andere. Hij valt met niets of niemand samen, maar als de Heilige is hij God-met-ons, is hij liefdevol betrokken op de mensen en op heel de schepping.
Omdat JHWH heilig is, doet hij via Mozes een indringend appel op heel de gemeenschap van Israël om ook heilig te zijn. Omdat hij heilig is kan Israël ook heilig zijn (19,1-2). Israël is heilig wanneer het zich bekent tot JHWH, de Heilige, wanneer het leeft volgens de maatstaven die bij de Heilige horen, dat wil zeggen: van harte leven volgens de Thora. Door kleur te bekennen voor JHWH, zondert Israël zich af van de volken en hun leefstijl en kan zo een zegen zijn voor de volken. Israël leeft wel in de wereld, maar is niet van de wereld.
De maatstaven – ethiek – die bij JHWH, de Heilige, horen staan in Leviticus 19,3-37. Het gaat om concrete levensheiliging in het leven van alle dag, waarbij het leven-in-vrede met de naaste/vreemdeling centraal staat. ‘Heb lief je naaste/de vreemdeling als jezelf’ (19,18.34; vgl. Mat. 22,39). Als lid van het volk van God ben je verantwoordelijk voor elkaar en moet je voor elkaar instaan. Je moet je naaste – volksgenoot, makker – en de vreemdeling liefhebben als jezelf, want hij/zij is ook in het beeld van God geschapen en net als jij broos en breekbaar en aangewezen op Gods barmhartigheid.
Door eerst te onderstrepen wat niet moet (19,10-18a) wordt benadrukt waar het JHWH wel om gaat: je naaste liefhebben! Uit Levitucus 19,33-34 wordt duidelijk dat de ‘naaste’ niet beperkt wordt tot de volksgenoot. Ook de vreemdeling moet je liefhebben als jezelf!
Naastenliefde is inclusief. Je bent afgezonderd – een heilige zonderling – als je je laat naasten door de ander die op je weg komt en haar/hem barmhartigheid bewijst (vgl. Luc. 10,25-37; Mat. 25,31-46).
‘Heb je naaste lief als jezelf. Ik ben… de Heilige’ (19,18) wordt de gulden regel genoemd. Tobit vat deze als volgt samen: ‘Doe een ander niets aan dat je zelf verafschuwt.’ (Tob. 4,15). Hillel, een oudere tijdgenoot van Jezus verwoordt het zo: ‘Wat jij niet wilt dat jou geschiedt, doe dat ook jouw naaste niet. Dat is de ganse Thora. De rest is allemaal commentaar daarop’ (bSjabbat 31a). Ook voor Jezus is Leviticus 19 het evangelie in nuce (Mat. 22,36-40).
Evangelielezing: Matteüs 5,38-48
In het Leerhuis-op-de-berg (Mat. 5-7) lernt Jezus zijn leerlingen de Thora met het oog op de menigte (5,1-2). Het gaat de joodse leraar Jezus er bepaald niet om de Thora & Profeten buiten werking te stellen, maar om ze op radicale wijze opnieuw te verwerkelijken (5,17-20). Leven volgens de Tora – heilig zijn, Leviticus 19 – daagt uit tot een creatieve levenswijze die overvloeit van liefde, gerechtigheid en vrede.
In Matteüs 5,21-48 brengt Jezus, luisterend naar de Thora en in gesprek met de traditie, zes discussiepunten ter sprake: dood en leven (5,21-26); echtbreuk (5,27-30); scheidingsbrief (5,31-32); vijandsliefde (5,43-48). Op exemplarische wijze laat Jezus zien dat God, de Heilige, niets moet hebben van minimalisten, maar zijn mensen uitnodigt om met hart en ziel heilig te zijn (Lev. 19; Mat. 5,48).
De leerhuisdiscussie verloopt op ‘rabbijnse wijze’: ‘Jullie hebben gehoord dat tot de ouden (= Sinaïgemeenschap, voorouders, rabbi’s) gezegd is (door JHWH)’ (5,21.33). Of: ‘Jullie hebben gehoord dat gezegd is (door JHWH)’ (5,27.31.38.43). Hiermee worden de schriftelijke en de mondelinge Thora bedoeld: ‘Mozes ontving de Thora van Sinaï (= JHWH) en leverde haar over aan Jozua; en Jozua aan de oudsten en de oudsten aan de profeten en de profeten leverden haar over aan de mannen van de Grote Synagoge. Zij hebben drie dingen gezegd: Wees bedachtzaam bij de rechtspraak, maak veel leerlingen en plaats een haag rond de Thora’ (Avot 1,1). De Thora dient dus, in gesprek met de traditie, steeds opnieuw geïnterpreteerd te worden. Daarom zegt Jezus: ‘en Ik zeg jullie…’ en geeft dan zijn uitleg. Opvallend is dat Jezus geen beroep doet op de interpretatie van andere rabbi’s, maar op eigen gezag spreekt: ‘want hij sprak hen toe als iemand met gezag, en niet zoals hun schriftgeleerden’ (7,29). De uitleg van Jezus vormt echter geen tegenstelling met de Thora – Jezus zegt binnen zijn traditie ook niets nieuws – maar brengt haar actuele en verfrissende betekenis aan het licht.
In onze perikoop (5,38-48) geeft Jezus geen moraalles, maar hij leert je hoe je in vrijheid en verantwoordelijkheid op creatieve wijze op situaties kunt reageren (niet poets wederpoets!). De Lex talionis (Ex. 21,24; Lev. 24,20; Deut. 19,21) is een bevrijdende en humane maatregel om de bloedwraak in te perken en de geweldspiraal te doorbreken. Het gaat hierbij niet om straf, maar om schadeloosstelling. Geleden schade moet vergoed worden, in natura of met geld (zilder). Leven voor leven wordt afgekocht! Jezus radicaliseert deze lex talionis: laat je niet bepalen door het gedrag van de ander, maar reageer vanuit je eigen vrijheid creatief en ontwapenend. Zie af van tegengeweld en draag vrijwillig de bagage van de bezetter één mijl extra (5,38-42).
Gelukkig wie vredelievend zijn, want zij zullen kinderen van God genoemd worden.
Een dienaar van God kan niet weten hoeveel geduld en nederigheid
hij in zich heeft, zolang aan zijn wensen voldaan wordt. Maar als het ogenblik
komt dat wie aan wensen moesten voldoen, hem het tegendeel aandoen,
zoveel geduld en nederigheid als hij dan heeft, zoveel heeft hij en meer niet.
Gelukkig wie vredelievend zijn, want zij zullen kinderen van God genoemd worden
Zij zijn echt vredelievend die bij alles wat zij in deze wereld te lijden hebben,
omwille van de liefde van onze Heer Jezus Christus in gemoed en lichaam de vrede bewaren.
(Franciscus, Wijsheidsspreuken 13 & 15)
Van Leviticus 19 hebben wij geleerd dat de liefde inclusief is. ‘Zeg niet: Wie mij liefhebben, heb ik lief, en wie mij haten, haat ik; maar heb iedereen lief. Want wie zijn naaste haat, behoort tot mensen die bloed vergieten.’ (Testament van Gad, eerste eeuw voor de gewone jaartelling.) ‘We moeten ons zelfs tegenover verklaarde vijanden naar eer en geweten gedragen.’ (Flavius Josephus, Tegen de Grieken, II,211.) In de lijn van de Thora en de Joodse traditie – waarin een gebod om de vijand te haten niet voorkomt! – breidt Jezus deze uit tot liefde voor de vijand. De vanzelfsprekendheid van liefde voor de naaste, je vrienden en je familie én het haten van je vijand, wordt opengebroken. Door ook de vijand lief te hebben leef je volgens de maatstaven van God, de Heilige, wiens hart groter is dan ons hart en die barmhartig is voor rechtvaardigen en onrechtvaardigen (vgl. Ps. 103,8-18). Ofschoon het in de geest van de Thora is, is Jezus de eerste die uitdrukkelijk spreekt over ‘het liefhebben van je vijand’!
De discussie vindt haar spits in ‘Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.’ (5,48). Teleios, volmaakt, betekent uit één stuk, gaaf, integer, met onverdeeld hart, op één doel gericht, betrouwbaar, onverdeeld goed (Gen. 6,9; 17,1; Deut. 18,13). De vertaling volmaakt is niet zo gelukkig. Teleios/tamiem hangt ook samen met ‘JHWH, is onze God, JHWH is EEN!’ (Deut. 6,4) en met Leviticus 19,2: ‘Wees heilig…’ De evangelist Lucas spreekt over: ‘Wees barmhartig zoals jullie Vader barmhartig is!’ (Luc. 6,36).
Jezus onderstreept op een verfrissende wijze in zijn Leerhuis en door zijn levenswijze, dat JHWH, de hemelse Vader, heilig, één en betrouwbaar is en dat daarom ook wij heilig, ge-heel-d en betrouwbaar kunnen zijn, levend volgens de maatstaven van de Thora. Op weg naar het Koninkrijk van God.
Imitatio Christi
Met allerhande snoep ging ik weldoende rond
ongevraagd keerde ik ook de andere wang toe
en nooit ontsnapte een ontuchtig woord
of vloek mijn mond, ik wees al wie de naar
mijns vaders ijdellijk gebruikte streng terecht,
hielp tandeloze wijfjes bij het oversteken.
De wereld is sindsdien nog even slecht.
(Anton Korteweg)
Literatuur
W. Barnard, Een winter met Leviticus, Zoetermeer 2006
D. Bonhoeffer, Navolging, Baarn 2006
Franciscus van Assisi, De geschriften (red. G.P. Freeman), Haarlem 2004
P. Lapide, Hoe heeft men zijn vijand lief?, Kampen 1984
M. van Loopik, Balk en spinter. Joodse achtergronden van de Bergrede, Amsterdam 2011
D. Monshouwer, Leviticus, Kampen
D. Monshouwer, Het hart van de Tora. In het leerhuis Leviticus, Kampen 1997
W. Wijnne, En Hij riep, Abdij Steenbrugge 1985
Preekvoorbeeld
Ik wil u vragen om even stil te zijn en het woord ‘heilig’ in uw gedachten te nemen. Welke associaties, beelden of woorden komen er dan in u op? Laten we het even doen. Waar denkt U aan bij het woord ‘heilig’ (houd twintig tot dertig seconden stilte). Als we een kleine inventarisatie zouden maken, dan denk ik dat sommigen van u aan een heiligenbeeld hebben gedacht, of aan Maria. Weer anderen aan de naam van de heilige waar je naar vernoemd bent. Weer anderen aan glas-in-loodramen of een aureool. Misschien dacht u aan personen uit uw eigen omgeving of heiligen van oudere of recentere datum, zoals Franciscus van Assisi, pastor van Ars, Moeder Theresa of Titus Brandsma. Misschien dacht u aan een bepaalde eigenschap of gedrag. Mogelijk kwam het woord vroom, eenvoudig, volhardend, vredelievend, zweverig of onhaalbaar in u op.
In de eerste lezing hoorden we hoe Mozes van de Eeuwige tegen de kinderen Gods moet zeggen: ‘Mensen, wees heilig, omdat ik uw God heilig ben’. Het volk van God moet kleur bekennen, zich onderscheiden van andere volken; zich een leefstijl eigen maken, die maakt dat ze wel in de wereld leeft, maar niet van de wereld is.
Heilig zijn. Hoe moet een gewone sterveling als u of ik dat doen? Wat moeten we ons daarbij voorstellen? De dichter die de tekst van Psalm 103 maakte – de psalm van deze zondag – heeft een poging gedaan eigenschappen te noemen die volgens hem te maken hebben met de heiligheid van God. In de eerste zeven verzen noemt hij achtereenvolgens: vergevingsgezindheid zijn, vriendelijk zijn, vol ontferming, vervuld van goed verlangen en rechtvaardig zijn. Waarna de dichter dit min of meer samenvat in het achtste vers, dat Huub Oosterhuis heeft overgenomen in de ons bekende acclamatie:
O Heer God, ontfermend, genadig, lankmoedig,
rijk aan liefde, rijk aan trouw; bewarend liefde tot het duizendste geslacht.
God heeft ons geschapen, zijn beeld in ons neergelegd. Wij zijn kinderen van God. We wonen op aarde, maar zijn made in heaven. Dus de eigenschappen die de dichter van Psalm 103 aan God toeschrijft, kunnen ook samenvloeien in ons, in u en mij, mensen van vlees en bloed.
Jezus draagt op heel bijzondere, unieke wijze het beeld van God in zich mee. Jezus laat ons zien dat het kan, heilig zijn zoals God heilig is. Aan zijn manier van leven, hoe hij omgaat met vriend en vijand, zich ontfermt over mensen die lijden naar lichaam en geest, hoe hij leeft vanuit een goed verlangen en recht doet; maar ook hoe hij liefdevol omgaat met de onrechtvaardigen uit zijn tijd: de zondaars en de tollenaars. Hoe Jezus helder en vriendelijk blijft. Hij is met recht een zoon van God.Jezus kent ook zijn klassieken, met name het boek waaruit iedere Jood hoop, troost en liefde put. Het boek waarin geschreven staat hoe je zult handelen, als je heilig wilt zijn zoals onze God heilig is.
We hoorden vandaag een stukje uit de bergrede, een redevoering waarin Jezus een levensprogram schets voor zijn toehoorders. Hij geeft voorbeelden van hoe een mens die heilig wil zijn, zou kunnen handelen. Het zijn verrassende voorbeelden, creatief. Maar ze zijn ook een beetje ongewoon. Ze zetten je aan het denken.
Getuigen deze voorbeelden niet van een grenzeloze naïviteit? Want als ik iemand die mij slaat de andere wang toekeer, dan weet ik zeker dat dat heden ten dage als een uitnodiging gezien wordt, om mij dan maar helemaal in elkaar te slaan. Nee dus, zo letterlijk moet je deze voorbeelden niet nemen. Het gaat er niet om, dat je het gedrag uit de voorbeelden in het hier en nu kopieert, maar dat je gedrag lankmoedig is. Dat je verdraagzaam bent, niet snel boos wordt en geduld hebt. Niet handelt uit het principe ‘oog om oog, tand om tand’, en zo kwaad met kwaad vergeldt, maar een andere weg wilt gaan, die geweldloos is en tot vergeving en verzoening leidt.
Ik denk dat de voorbeelden die we vandaag horen over die andere wang, de tweede mijl of de vriend en de vijand liefhebben op een manier die meer is dan het gewone, vrijwel naadloos aansluit bij de eigenschappen van de heilige God en dus ook bij een heilig mens.
O lief mens, ontfermend, genadig, lankmoedig,
rijk aan liefde, rijk aan trouw; bewarend liefde tot het duizendste geslacht.
Zou het niet prachtig zijn, dat wij christenen anders dan anderen zouden zijn? Geen mensen van dertien in een dozijn, maar dat we ons zouden onderscheiden met deze prachtige, heilige eigenschappen? Dat we het verschil maken door barmhartig te zijn, vol erbarmen: ons ontfermen over diegenen die zorg en aandacht nodig hebben? Dat we anders zijn, omdat we verdraagzaam zijn, lankmoedig? Dat we – ook al schuilt er in iedere mens een vriend en vijand – de ander altijd als een vriend zullen benaderen, creatief en ontwapenend?
Kortom, dat we levend met de Thora in ons hart, het koninkrijk van God gestalte geven. Dat Jezus’ voorbeeld ons hierbij kan inspireren en dat God ons hierbij ter zijde staat.
O Heer God, ontfermend, genadig, lankmoedig,
rijk aan liefde, rijk aan trouw; bewarend liefde tot het duizendste geslacht.
Amen.
Henk Janssen ofm, inleiding
Ellie Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld
Homiletische hulplijnen 48
Beeldtaal
Bijbelverhalen laten zich ‘heilshistorisch’ lezen. Dan verkondigen ze wat de strekking is van de grote literaire eenheden waarin de afzonderlijke perikopen zijn vervat. Bijvoorbeeld een Samuelverhaal in het grote verband van Jozua tot en met de Koningenboeken. Maar ondertussen laten de ‘losse’ perikopen zich ook lezen als kleine literaire eenheden die zich dikwijls bedienen van een beeldspraak die niet meteen theologisch geladen is. Die wel in de teneur van de redactionele helikoptervlucht hun plek hebben gekregen, maar die ook down to earth iets te melden hebben: een legende van de profeet, een locale traditie, een etiologie.
Ik vat dat even samen onder het begrip ‘beeldspraak’. Ik bedoel daarmee dat het verhalen zijn die tenderen naar een maximum aan betekenis. De omstandigheden en personages passen zich daarbij aan. De vrouw die door Elia in haar onderhoud werd voorzien (1 Kon. 17), moest wel een weduwe zijn. Het kon niet anders of in het licht van Psalm 22,19 had Jezus een in één stuk geweven onderkleed (Joh. 19,23v). Als Petrus uit de gevangenis wordt geleid (Hand. 12), kan Paulus moeilijk achterblijven (Hand. 16). Telkens weer wonderbare broodvermenigvuldigingen: van het hemels manna tot aan de eucharistie. Altijd maar weer genezingen, bij voorkeur van blinden opdat hun ogen opengaan. De evangeliën hebben de mogelijkheden van de antieke biografie ten volle benut.
De predikant heeft dus te maken met het grote en met het kleine verhaal. Voor het grote verhaal moet hij bijbelstheologisch van wanten weten; dat is niet alleen een exegetische maar ook een systematische discipline. Voor het kleine verhaal moet de predikant een symbolische gevoeligheid hebben ontwikkeld voor de tweede taal, die van poëzie en mythologie. Dat is hoe in onze dromen bijna vergeten herinneringen voorbijkomen. Dat is de taal van het verlangen.
Die tweede taal dient niet voor het mooi, maar biedt een toegang om levensnabij te komen. Het is de taal van onze ervaring. Middels de beeldspraak maken wij ook zelf deel uit van het verhaal. Die beelden moeten breeduit geëxploreerd worden om ons daarmee uiteindelijk ook het grote verhaal toe te kunnen eigenen, want het grote (het algemene) komt via het kleine (het bijzondere) binnen.
In de geschiedenis van de homiletiek kennen wij die beeldspraak als ‘typologie’ (met doorgaans een positieve connotatie) en ‘allegorie’ (dikwijls negatief beoordeeld). Tegenwoordig worden ze soms samengevat als ‘midrasj’. Dat zijn concepten die ons de vrijheid geven de heilige Schrift niet slechts te verstaan als een documentaire van ooit ver weg feitelijk bestaand hebbende personages. Het evangelie is geen krant. Bijbeluitgaven verlucht met chronologische overzichten, landkaarten en tabellen van bijbelse maten en gewichten dienen wellicht een catechetisch doel, maar ondertussen houden wij daarmee ook het Woord van God van ons af, not in my backyard. Met zulke documentatie gaat het al gauw meer om het beschrevene dan om het geschrevene.
Het gevaar van typologie, allegorie, symboliek is niet zozeer de oncontroleerbaarheid ervan. Dat is voor de bijbelschrijvers nooit een reden geweest om er niet aan te beginnen. Het gevaar is veeleer dat wij onszelf en anderen ermee vastprikken op traditionele rollen en vooroordelen. Beeldtaal fixeert. Typologie is digitaal: aan – uit, ja – nee, wel – niet, man – vrouw, zwart – wit. Symboliek op zichzelf neigt tot een ideologische omgang met de werkelijkheid: Blut und Boden, en kan zich nauwelijks verweren tegen seksistisch, racistisch en antisemitisch gebruik. Om ons daaruit te bevrijden – dus om kritisch te staan ten opzichte van wat de beeldtaal uitwerkt – hebben wij toch het grote verhaal nodig van ‘God uit God en licht uit licht’.
Klaas Touwen