1e zondag VT, C jaar, 9-3-2025

By 15 februari 2025 No Comments
[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 19
  • Bestandsgrootte 215.68 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 15 februari 2025
  • Laatst geüpdatet 15 februari 2025

1e zondag VT, C jaar, 9-3-2025

9 maart 2025
Eerste zondag van de Veertigdagentijd

Lezingen: Deut. 26,4-10; Ps. 91; Rom. 10,8-13; Luc. 4,1-13 (C-jaar)

Inleiding

Deuteronomium 26,4-10
De Deuteronomiumlezing van deze eerste zondag van de Veertigdagentijd is een deel van de synagogale Toralezing, bekend als Ki tavo (wanneer gij komt), naar de eerste woorden van hoofdstuk 26 in de Hebreeuwse Bijbel. Mogelijk werd deze tekst gekozen voor het lectionarium vanwege zijn inhoud: vrijheid, overvloed en gelukkig leven waar ook de christelijke liturgie zich naar richt in de Veertigdagentijd met als hoogtepunt het Paasfeest.

De lezing handelt over het offer van de eerste veldvruchten op de plaats die de Heer heeft uitgekozen.
De tekst kan verdeeld worden in drie delen. In het eerste deel (vv. 4-5) zien we een liturgische regel. De priester moet de offergave aannemen terwijl tot de offeraar gezegd wordt dat hij een bepaalde formule moet uitspreken. Het tweede deel (vv. 6-10a) is de belijdenis die de offeraar moet uitspreken. Het derde deel (v. 10b) herneemt het liturgische voorschrift.

Oorspronkelijk was de tekst verbonden met het Joodse Pinksterfeest (Sjavoeot) wanneer de eerste vruchten van de lenteoogst als offer naar de tempel van Jeruzalem gebracht werden. Later werd in de Joodse traditie deze belijdenis in de huiselijke pesachviering opgenomen. Het gaat hier om een vertelling in telegramstijl van heel de Joodse geschiedenis.

De tekst wordt niet gereciteerd als iets afstandelijks maar als een persoonlijke getuigenis van de offeraar, die dan ook begint met de eerste persoon enkelvoud. ‘Mijn vader was een zwervende Arameeër’.
Daarna gaat de verklaring over naar de eerste persoon meervoud: ‘Toen de Egyptenaren ons slecht behandelden, ons verdrukten, ons harde slavenarbeid oplegden, hebben wij geroepen tot de Heer; de Heer heeft ons verhoord, zich onze vernedering, ons zwoegen en onze verdrukking aangetrokken. Hij heeft ons uit Egypte geleid. Hij heeft ons naar deze plaats gebracht en ons dit land geschonken’ (vv. 6-9).
Vervolgens keert de getuige weer terug naar de eerste persoon enkelvoud: ‘Daarom breng ik de vruchten… die Gij mij hebt geschonken’ (v. 10v).

Tijdens de Joodse sedermaaltijd moet de jongste zoon enkele vragen stellen met betrekking tot het ritueel van de maaltijd. De vader antwoordt dan: ‘Wij doen dit omdat wij slaven waren in Egypte en de heer, onze God ons bevrijdde met sterke hand en uitgestrekte arm.’ Naar alle waarschijnlijkheid is niemand van die Joodse familie die het Pesachmaal viert ooit in Egypte geweest, en zeker niet als slaaf. Toch wordt met alle duidelijkheid geantwoord dat wij (die familie) slaven zijn geweest en door God bevrijd.

Zowel in de sedermaaltijd als in de lezing van deze zondag gaat het hier niet om een simpel terugkijken op de geschiedenis, maar om een daadwerkelijke deelname aan gebeurtenissen die plaats gehad hebben. De offeraar/belijder maakt zich het verleden eigen en identificeert zich daarmee. In het Nederlands gebruiken we vaak ‘gedenken’ of ‘herinneren’ dat meer een activiteit van het hoofd lijkt, terwijl het Hebreeuwse zakar een actieve deelname veronderstelt, of een herinneren in de betekenis van ‘opnieuw ergens aan deelnemen of erin duiken’ zoals ook Jezus aan zijn leerlingen vraagt tijdens het Laatste Avondmaal: ‘doe dit tot mijn gedachtenis’ (Luc. 22,19).
Herinnering in deze zin is alleen mogelijk door middel van een actieve deelname, een identificatie met het gebeurde.

Romeinen 10,8-13
Deze passage uit de Romeinenbrief maakt deel uit van een groter geheel waarin de apostel schrijft over Gods trouw en Israëls ongeloof (hoofdstukken 9-11). Voor Paulus bestaan Gods trouw en gerechtigheid hierin dat in Christus God zelf zichtbaar wordt. Op de vraag hoe wij deel kunnen krijgen aan dat bevrijdend handelen Gods, antwoordt Paulus met de beknopte geloofsbelijdenis: ‘Jezus is Heer’ en ‘God heeft hem van de doden opgewekt’ (v. 9).

Jezus ‘Heer’ noemen betekent Hem op gelijke voet erkennen als de God van Israël, tot wie de gelovigen zich wendden. Deze ‘belijdenis met de mond’ dat Jezus de Heer is, is echter niet genoeg, men moet dat eveneens ‘geloven met het hart’ (v. 10). Zo zal men deel hebben aan bevrijding en redding, want ‘al wie die de naam van de Heer aanroept, zal gered worden’ (v. 13).

Zie: S.M.J.M. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’, in: H. Janssen & K. Touwen (red.) Paulus zelf. De zeven echte brieven. Exegese en Preken, Vught 2014, 75-86

Lucas 4,1-13
De evangelielezing van deze eerste zondag van de Veertigdagentijd kan moeilijk als een beschrijving van een gebeurtenis gezien worden. Ten eerste was er niemand aanwezig bij Jezus in de woestijn. Verder treffen we hier de symbolische tijdsindicatie aan van veertig dagen. Daarmee wordt over Jezus verteld met kenmerken uit een lange traditie van zijn volk. In Genesis 7,4 lezen we hoe de zondvloed veertig dagen en nachten duurde. Exodus 24,18 vermeldt dat Mozes gedurende veertig dagen en nachten op de berg Sinai verbleef.
Volgens Numeri 14,34 rustten de Hebreeën veertig dagen alvorens het land van Kanaän binnen te trekken. De profeet Elia liep veertig dagen en nachten door de woestijn tot hij bij de Horeb kwam, de berg van God.

Jezus wordt vervuld door de heilige Geest de woestijn in gevoerd. Hij is, zogezegd, totaal begeesterd door de ervaring bij zijn doop in de Jordaan, waar die goddelijke geest over hem neerdaalde en waar Gods stem uit de hemel Hem als zijn beminde zoon aanwees (Luc. 3,22). De Bible de Jerusalem neemt hier de vrijheid een directe verwijzing naar Psalm 2,7 toe te voegen: ‘Ik heb jou vandaag verwekt.’ Deze heilige Geest laat niets bij het oude en de lezer/hoorder van het evangelie moet er op voorbereid zijn dat er grote en fundamentele veranderingen staan te gebeuren zoals in het geval van Maria over wie diezelfde Geest neerdaalde en haar moeder deed worden (Luc. 1,35) of zoals bij de leerlingen op het Pinksterfeest (Hand. 2,4) toen Hij hen vreemde talen deed spreken om te getuigen van de verrezen Heer.                                                      Ook de duivel is een bijzondere symbolische figuur in dit verhaal. In de christelijke en islamitische traditie is de duivel zoiets als het levende kwaad geworden, een figuur die het verderf van de mensen zoekt en die de onderwereld of de hel bestuurt. Hier in het verhaal van Lucas is hij op de eerste plaats de tegenhanger van de heilige Geest die bij de doop in de Jordaan over Jezus neerdaalde waarna God hem als zijn geliefde Zoon verklaarde. Als zodanig is hij eveneens een obstakel voor mensen. Evenals in de situatie van Job wordt ook Jezus door de duivel op de proef gesteld. Terwijl de auteur van Job schrijft over Satan, wat ‘tegenstander’ of ‘aanklager’ betekent, gebruikt Lucas het woord ‘duivel’ (diabolos) dat eigenlijk ‘lasteraar’ of ‘aanklager’ betekent. Nergens gebruikt de evangelist uitdrukkingen die verleiding, misleiding, of bedrog uitdrukken en die tot doel zouden hebben iemand van God af te scheiden. Het Grieks gebruikt hier het werkwoord peiradzo dat ‘een proef nemen’,
‘onderzoeken’, ‘ strikvragen stellen’ of ‘een toets afnemen’ betekent wat niet per se iets negatiefs is, ofschoon dat vaak wel moeilijk kan zijn voor wie niet goed voorbereid is.

De eerste en de derde toets worden door de duivel ingeleid met ‘als Gij een Zoon Gods bent’ (of een godszoon; het Grieks gebruikt hier geen lidwoord). In de tijd van Jezus’ leven was dat een vraag met mogelijk politieke gevolgen. Kan de mens Jezus tegenover de keizer in Rome pretenderen een godenzoon te zijn?

Met betrekking tot de eerste toets vertelt Lucas dat Jezus na een vasten van veertig dagen honger had. De duivel spreekt Hem aan op zijn menselijke kwetsbaarheid en daagt Hem uit om van stenen brood te maken, wat, als Hij werkelijk een godenzoon is, geen enkele moeilijkheid moet zijn.
Nu ontwikkelt zich een discussie als tussen twee schriftgeleerden want Jezus antwoordt met een Schriftwoord: ‘Er staat geschreven: de mens leeft niet van brood alleen’ (Deut. 8,3).

Bij de tweede toets wordt niet gevraagd of gesuggereerd dat Jezus Gods Zoon is. Het vervolg van dit gedeelte kan duidelijk maken dat een dergelijke vraag hier niet opportuun is. Integendeel. De duivel zelf doet het voorkomen alsof hij zelf goddelijk is naar het voorbeeld van de Romeinse keizer. De vertaling in het lectionarium komt niet overeen met de Griekse tekst. Volgens de originele versie zegt de duivel dat hij Jezus de macht zal geven over alle gebieden van de ‘bewoonde wereld’ (oikoumenè) wat in het politieke jargon van die tijd het Romeinse Rijk betekende. Om die gunst te ontvangen moest Jezus wel een knieval maken, een politieke geste door keizer Caligula ingevoerd en waarmee strooplikkers probeerden in de gunst van de keizer te geraken, vaak om beloond te worden met het bestuur over een deel van het imperium.
Ook hier weer antwoordt Jezus met een schriftwoord: ‘Er staat geschreven: de Heer uw God zult gij eren met een knieval en Hem alleen dienen’ (Deut. 6,13; vgl. Ex. 20,5), en dus in geen geval de keizer.

Bij de derde toets herneemt de duivel de uitdaging waarmee hij de eerste verzoeking inluidde: ‘als Gij een Godszoon bent’ terwijl hij nu verder gaat op de schriftuurlijke toer met de opmerking: ‘Er staat geschreven…’ waarbij hij dan Psalm 91 aanhaalt. Daarop antwoordt Jezus: ‘Er is gezegd: gij zult de Heer uw God niet op de proef stellen’ (Deut. 6,16).

De duivel heeft nu al zijn kruit verschoten. Hem rest alleen nog zich terug te trekken.
Later vertelt Lucas nog een ander verhaal waarin de tegenstanders van Jezus, de vertegenwoordigers van de schriftgeleerden en de hogepriesters, zich geen raad wisten met het antwoord van Jezus en er het zwijgen toe deden (Luc. 20,26).

 

Preekvoorbeeld 

Bekoringen in de woestijn              

Aanloop
Na de verhalen over de geboorte en de puberteit van Jezus is het een tijd heel stil.
We pakken de draad weer op als Jezus 30 jaar is.
Zijn openbare leven begint.
Hij staat voor de vraag: wat wil ik van mijn leven maken. Wat wil ik doen?
Hij gaat dan naar zijn neef Johannes die in de woestijn een leven van bekering preekt en mensen doopt in de Jordaan.
Ook Jezus laat zich dopen en tijdens die doop heeft Hij een intense Godservaring die Hij zijn hele leven meedraagt.
Hij hoort een stem die zegt…
Jij bent mijn Zoon, Ik houd van jou, Ik laat je niet vallen wat er ook gebeurt.

Meteen daarna gaat hij de woestijn in. Zijn roeping is:
Ik wil de liefde van God die ik zo gevoeld heb zichtbaar maken!
De vraag aan het begin van deze vastentijd is: ‘hoe doe je dat?’

In de woestijn komt hij de duivel tegen die Hem op de proef stelt.
De duivel moeten we niet onderschatten.

  • Een exegeet heeft gezegd dat het gesprek van Jezus met de duivel de langste dialoog is die in het evangelie wordt gevoerd.
  • Een theoloog voegde eraan toe: het ingewikkelde van de duivel is dat hij de waarheid spreekt, maar het is een valse waarheid.

Laten we naar het verhaal van vandaag gaan: de beproevingen in de woestijn.

Er staat geschreven: ‘Vol van Geest en in Geestvervoering gaat Jezus naar de woestijn waar hij door de duivel op de proef wordt gesteld.’
Met andere woorden: Je bent in de zevende hemel en dan komt de duivel of een duivelse gedachte in je naar boven.

1 Je hebt honger, je hebt geld tekort
De Geest verdwijnt en de problemen van alle dag stapelen zich op.
Op die momenten komt de duivel tevoorschijn. De grote verleider.
Ik heb het al gezegd. De valkuil is dat de duivel de waarheid spreekt.
‘Je kunt’ zegt de duivel ‘je kunt van deze stenen brood maken.’
Met andere woorden:
Je hoeft maar met je ellebogen te werken,
een leugentje om bestwil vertellen, een cijfertje veranderen en je honger is gestild.
Niemand merkt het. In de woestijn ziet niemand het en niemand heeft er last van.
Je zorgen verdwijnen als sneeuw voor de zon.
Wat doe je als je in de ellende zit, in armoede?

‘Een mens, Ik’ zegt Jezus, ‘Ik leef niet van brood alleen.’
Dat is een bijzonder antwoord. Hij zegt niet: dat mag niet, dat wil ik niet.
Hij zegt; ‘een mens leeft niet van brood alleen!’
Hij gaat van de moraal ‘dat mag niet’ naar zijn bestemming.
De bestemming van Jezus is: Ik wil God zichtbaar maken.
Ik wil Gods liefde zichtbaar maken.

Aan een Bach-deskundige werd eens gevraagd: ‘Wat is het kernmoment in de Matteüs passie, waar gaat het om?’
Zonder enige aarzeling zei hij: ‘De Aria Aus Liebe’.
Voorafgaand aan de Aria vraagt het koor, vraagt het volk zich af: ‘Waarom, waarom is Jezus de weg gegaan van het lijden, waarom heeft hij zijn macht niet laten gelden?’
En dan, precies midden in die passie, komt het antwoord in die prachtig Aria Aus Liebe.

  • Met andere woorden als je de duivel wilt weerstaan vraag je dan af:
    waarom ben ik hier op aarde en
  • doe ik de dingen uit liefde of is er duivelse verleiding in het spel?

2 De duivel kan er niet tegenop en neemt Jezus mee naar een berg
Hij laat hem in een flits alle koninkrijken van de wereld zien (in de tijd het Romeinse Rijk met Caligula aan het hoofd die als een God geëerd wilde worden. Mensen moesten voor hem knielen).
De duivel zegt…’Ik geef je de macht in handen als je mij aanbidt.’
Wat een verleiding.

  • Als je de macht hebt kun je de wereld beter en mooier maken
  • Als je de macht hebt kun je mensen naar je hand zetten
  • Als je de macht hebt…wat kun je niet?

Met macht op zich is niets mis, de verleiding ligt in machtsmisbruik, dat je knielt voor de duivel. Vooral als je je zin niet krijgt ligt het op de loer.
Vooral als mensen niet doen wat jij wilt, kan macht grote conflicten veroorzaken en zelfs oorlog teweegbrengen.
Macht is zo verleidelijk. Als je een kniebuiging doet voor de verleiding dan ben je verloren en de weg terug is moeilijk.
Ik hoef in deze roerige tijd geen voorbeelden te noemen, ze liggen voor het oprapen.
Je herkent het als liefdeloosheid regeert.

Jezus zegt: Ik kniel niet voor jou, Ik buig alleen voor de God die van mensen houdt.
Dat wil ik laten zien en dat is mijn bestemming in het leven.

3 De duivel geeft het niet op en doet nog een laatste poging
Hij neemt hem mee naar de tinnen van de tempel en zegt:
‘Laat nu maar eens zien dat God jou liefheeft dat hij je opvangt als je valt.
Als mensen dat zien zullen ze geloven.’
Spring maar naar beneden laat je maar vallen!’

De duivel vraagt om een Godsbewijs.
Jezus zegt:
‘God kun je niet afdwingen, Liefde kun je niet afdwingen, zelfs niet met wonderen.’
Jezus draait de zaak om.
God kun je niet op de proef stellen, Hij is niet te koop.
Een wonder is een teken van liefde.
God overkomt je onverwachts.

De liefde van God overkomt je en het gebed maakt ons open.

Er staat geschreven
Toen de duivel alle beproevingen had uitgevoerd ging hij van hem weg tot een bepaalde tijd.
In de Goede Week komt wat hier verteld is terug.

  • Op Witte Donderdag neemt hij het brood, deelt het en zegt: ‘Dit is mijn leven in liefde gebroken voor jullie. Dit ben ik.’
  • Op Goede Vrijdag staat hij voor Pilatus en zegt: ‘Mijn koninkrijk is niet van deze wereld, als dat zo was zouden engelen voor me strijden. Mijn koninkrijk is het koninkrijk van God waar liefde regeert.’
  • Met Pasen zien we het gebeuren: God laat Hem niet vallen, Hij vangt Hem op en laat Hem opstaan.

Moge de weken die voor ons liggen een geestelijke oefening zijn in het herkennen en weerstaan van duivelse machten. Mogen we groeien in de liefde die van God komt.

inleiding Gerard van Buul OFM
preekvoorbeeld Hans Boerkamp