- Versie
- Downloaden 230
- Bestandsgrootte 463.64 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
17 februari 2013
Eerste zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Deut. 26,4-10; Ps. 91; Rom. 10,8-13; Luc. 4,1-13 (C-jaar)
Inleiding
Deuteronomium 26,4-10
De keuze voor de perikoop uit Deuteronomium 26 als eerste lezing is om meerdere redenen nogal verbazingwekkend. In de eerste plaats is die keuze opmerkelijk, omdat in de evangelielezing uit Lucas 4 tot driemaal toe andere passages uit het boek Deuteronomium worden geciteerd. Zou het niet meer voor de hand hebben gelegen om daaraan voorkeur te geven? We zullen ons dus uitdrukkelijk moeten bezighouden met vraag waarom juist deze lezing uit het vijfde boek van de Thora is gekozen.
In de tweede plaats is deze passage ook nog eens vanuit exegetisch standpunt aanzienlijk beladen. In 1938 lanceerde de eminente oudtestamenticus Gerhard von Rad de these dat Deuteronomium 26,5-9 beschouwd diende te worden als ‘Das kleine geschichtliche Credo’, volgens hem het oudste credo van Israël, dat als basis zou hebben gediend voor de structuur van de eerste zes boeken van het Oude Testament. Ook Deuteronomium 6,20-24 en Jozua 24,2b-13 werden door hem als zulke ‘oerteksten’ aangemerkt.
Ongeveer dertig jaar lang heeft de theorie van Von Rad veel aanhangers gekend, totdat Leonhard Rost in 1965 goede argumenten wist aan te voeren voor een relatief late datering van Deuteronomium 26,5-9. Tegenwoordig denkt men dan ook eerder aan de periode van de Babylonische Ballingschap of later. En dan krijgt deze passage een prachtige, verrassende dubbele bodem. Want dan gaat het niet langer alleen om de oeroude lotgevallen van aartsvader Jakob, maar krijgen noties als ‘Egypte’, ‘verdrukking’, ‘uittocht’, ‘intocht’ en ‘land van melk en honing’ opeens ook een diepere actuele lading die verwijst naar het echec van de ballingschap en die als symbool kan dienen voor de wederopbouw erna.
Dat er in deze tekst inderdaad een actualisering van de geschiedenis plaatsgrijpt is onmiskenbaar. Terwijl de passage begint (v. 5) en eindigt (v. 10) in de ‘ik-vorm’, is het overgrote deel in de ‘wij-vorm’ geschreven (vv. 6-9). En het is absoluut geen toeval dat juist dit gedeelte werkelijk alle genoemde belangrijke theologische thema’s naar voren schuift. Door het gebruik van die ‘wij-vorm’ is het alsof de spreker er zelf bij is geweest, ja alsof zijn hele generatie dat alles zelf aan den lijve heeft beleefd. We stoten hier op een van de essentiële kenmerken van liturgie! Verleden, heden en toekomst die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en elkaar niet kunnen missen.
De formulering ‘voor het aangezicht van JHWH, uw God’ die zowel in vers 5 als tot tweemaal toe in vers 10 voorkomt, en dus als een inclusio fungeert, is een belangrijk signaal. En vooral de tweede keer in vers 10 bevat de sleutel: ‘zich neerbuigen voor JHWH’/‘knielen voor JHWH’. Precies dat motief vormt namelijk de kern van de evangelielezing!
De duivel versus de Zoon van God – Lucas 4,1-13
De vertelling die Lucas ons presenteert bevat zoveel literaire en theologische aspecten dat het nagenoeg onmogelijk is om ze alle op een ordentelijke manier te verwerken. Op literair niveau wordt een duidelijk afgerond geheel neergezet, doordat de passage wordt omlijst door de woorden ‘duivel’ en ‘op de proef stellen’ (v. 2, v. 13). Binnen deze inclusio pakt de evangelist twee belangrijke theologische thema’s uit de voorafgaande perikopen op.
(1) De openingswoorden ‘vol van heilige Geest’ en ‘geleid door de Geest’ (v. 1) zijn een regelrecht vervolg op hetgeen bij de doop van Jezus werd meegedeeld: ‘de heilige Geest daalde op hem neer’ (3,22). En ook in het onmiddellijke vervolg zal de Geest centraal staan: ‘in de kracht van de Geest’ (4,14); ‘de Geest van de Heer is op mij’ (4,18).
(2) Wat er bij die doop werd gezegd – ‘Jij bent mijn geliefde Zoon’ – wordt nu inzet van de beproeving door de duivel: ‘Als U de Zoon van God bent …’ (v. 3, v. 9). Nu wordt opeens ook duidelijk waarom de stamboom van Jezus in de versie van Lucas nogal afwijkt van die volgens Matteüs. Lucas werkt in precies de omgekeerde volgorde, omdat hij wil uitkomen bij de slotmededeling dat Jezus ‘zoon van Adam, zoon van God’ is (3,38).
Een ander opvallend detail is dat Lucas in vergelijking met Matteüs de volgorde van de beproevingen heeft veranderd. In de versie van Lucas eindigt de beproeving van Jezus namelijk in Jeruzalem, meer speciaal ‘het hoogste punt van de tempel’, zodat een duidelijke climax ontstaat: ‘in de woestijn’, ‘een hooggelegen plaats’, ‘Jeruzalem en de tempel’. Dat is op de eerste plaats te verklaren uit het gegeven dat Jeruzalem en de tempel bij Lucas vanaf het allereerste begin een bijzondere plaats innemen (1,5-23; 2,40-52). Maar er is ook een andere reden voor die verplaatsing: het geeft een grotere nadruk aan het citaat uit Psalm 91 dat in Luc. 4,10-11 uitdrukkelijk als heilige Schrift wordt aangehaald.
Psalm 91
Psalm 91 is een uiting van vertrouwen in God. De psalm werd al in vroege tijd gebruikt om boze geesten en demonen af te weren. Bij de vondsten van de Dode Zeerollen is in grot 11 een rol gevonden met vier exorcismeteksten, waarvan drie tot dan toe onbekend waren, maar waarvan Psalm 91 de afsluiting vormt. Volgens experts stamt de rol uit de jaren 50-70 na C. Het is dus meer dan waarschijnlijk dat de evangelisten op de hoogte waren van deze exorcismetraditie.
Dat wordt ook uit een andere bron heel aannemelijk. Want ook in de Septuagint-weergave van Psalm 91,6 is die traditie heel goed te zien. Waar de Hebreeuwse tekst zegt dat je niet hoeft te vrezen voor ‘de plaag die toeslaat midden op de dag’, geeft die Griekse vertaling: ‘je hoeft niet bang te zijn voor een ontmoeting met de duivel midden op de dag’. Deze weergave vindt men ook in de eerste twee Latijnse vertalingen die Hieronymus van de Psalmen maakte en die nog te vinden is in de zgn. Clementina-editie van de Vulgaat (daemonio meridiano). In de uiteindelijke vertaling van de Psalmen die Hieronymus uitdrukkelijk op het Hebreeuws baseerde lezen we: a morsu insanientis meridie (‘in de greep van de waanzinnige/dwaas in de middag’).
Brood – Woord
In de meeste Griekse handschriften van Lucas 4,4 wordt het citaat uit Deuteronomium 8,3 slechts voor de helft geciteerd: ‘De mens leeft niet van brood alleen’. In een klein aantal echter wordt ook het vervolg van die oudtestamentische tekst weergegeven: ‘maar van elk woord van God’. In die volledige vorm is het ook in de Vulgaat overgeleverd. En dan sluit de passage uit de Romeinenbrief daar prachtig op aan!
Preekvoorbeeld
Het evangelie van de verzoeking in de woestijn gaat erover dat je voortdurend een keuze krijgt voorgelegd. Je kunt je er niet aan onttrekken. O ja, je kunt doen alsof het geen keuze is, maar de gewoonste zaak van de wereld: dat je leeft zoals je leeft en doet zoals je doet en denkt zoals je denkt. Maar daaronder ligt heel fundamenteel een keuzemoment tussen goed en kwaad, recht of slecht. Beslissend, maar heel subtiel. Want wat goed is, is je meestal wel duidelijk, maar wat kwaad is kan zich in het raffinement waarin je eigen geest zich hult, zomaar voordoen als toch wel heel acceptabel.
Het gaat in het evangelie over de vraag hóe Jezus Zoon van God zal wezen en dus over hoe jíj als kind van God zult leven. Over hoe je je doelen denkt te bereiken en dat de snelle, makkelijke weg binnendoor niet de rechte weg blijkt te zijn.
Jezus hoort stemmen: daar zijn de duivel en de Geest van God. Er klinken citaten uit de Psalmen en woorden uit de wet van Mozes. Het is alles heel verwarrend en bedrieglijk, want aan wie moet je gehoor geven en waar ga je nu te rade?
De Bijbel helpt je niet, want hier in dit verhaal begint juist de duivel psalmen te zingen. Dus zo kan het ook nog eens gaan, dat welluidend met een warme bariton de duivel de vroomste liederen zingt, gregoriaans, songs of praise.
Hoor die duivel eens zingen: ‘Zijn engelen zal hij opdracht geven om over u te waken’ en: ‘Op hun handen zullen zij u dragen, zodat u uw voet niet zult stoten aan een steen.’ Met andere woorden: niets zal je deren, waarde Jezus. Maak nu maar haast met je koningschap, als een Heer die in heerlijkheid komt en zich, gedragen door een legioen van engelen en met groot vertoon, verwaardigt af te dalen tot het hart van Jeruzalem, het tempelplein.
Bespaar je de omweg van een hemel en een hel. Het is maar een klein stukje: stort je van het dak van de tempel en in een punt des tijds zullen de engelen, zo snel als hun vleugels hen kunnen dragen, met de lichte wolkenwagen aanstormen. Hemelse heerscharen, paarden en ruiters van Israël, ze zullen je dragen en met een zachte plof op de voorhof zal je koningschap eens en voorgoed bewezen en bevestigd zijn. Waarom wachten? Waarom geduld oefenen? Waarom die lange weg te gaan?
De duivel heft psalmen aan, althans die ene, Psalm 91, de enige die hij helemaal uit het hoofd kent. In overoude tijden was Psalm 91 een bezweringsformule ter afwending van demonen, klopgeesten, gevallen engelen, de duvel en z’n ouwe moer. Een vervloeking van de boze machten en alles wat een mens maar angst aanjaagt.
De duivel had die psalm zo dikwijls naar de oren geslingerd gekregen dat hij hem inmiddels wel van buiten kende, zo vertelt het verhaal. Dus zingt de duivel Jezus een hele muzikale fruitmand toe.
Het betekent dat daar in de woestijn zelfs de bijbel en het liedboek je uit handen worden geslagen, want je moet weten: ook daarvan kan misbruik worden gemaakt. Wat houd je dan nog over als zelfs het woord van God niet bij voorbaat te vertrouwen is? Immers, ook dat hangt af van wie het in de mond neemt.
Jezus wordt op zichzelf teruggeworpen, jij, mens in de woestijn van het leven, soms een oase, maar vaak ook een onafzienbare woestenij, je wordt op jezelf teruggeworpen, geen God in de hemel die je uit handen neemt wat jóu hier te doen staat. En nu je tot helderheid tracht te komen, hoor je stemmen. En in alle verwarring weet je niet of het je geweten is dat zich hier meldt, dan wel de arglist van je eigen hart.Eén ding is duidelijk: je bestemming is in het geding. ‘Als je de Zoon van God bent…’ Het gaat hier om niets minder dan je roeping en je levensweg en of jij wordt zoals de Allerhoogste je gedacht en gewild en bedoeld heeft.
Ik moet denken aan Piet Kuiper. Hij was psychiater in Amsterdam, hoogleraar psychiatrie, een man van naam en faam. Maar de psychiater raakte zelf psychotisch, hij werd opgenomen, behandeld, kreeg medicatie, hij was ver heen.
Hij heeft in een boek, dat dus ook Ver heen heet, verslag gedaan van zijn depressies, zijn angsten, zijn psychotische wanen. Hij dacht dat hij in de hel beland was, voor eeuwig verloren. Hij meende dat hij was verdoemd. Er zou geen daglicht meer gloren, hij zou geen vogel meer horen zingen, zijn depressie had hem in een uitzichtloze hel gebracht. Niet de hel als beeldspraak voor iets ergs, maar de werkelijke hel.
Hij was een nazaat van Abraham Kuiper, de gereformeerde voorvader, dus zat er in zijn geestelijke bagage ook voldoende godsdienstigheid om last van te krijgen: schuld, vreze en beven. Hij meende in de hel te zijn geworpen en was in zijn wanen onbereikbaar.
Maar eens drong toch langzaam tot hem door dat de ziekenhuisdominee zei: Piet, dit is niet de hel, dit is de woestijn. Geleidelijk aan diende dat beeld van de woestijn zich meer en meer bij hem aan. De angsten, de schuld, de wanen bleven dezelfde, maar het maakt wel verschil of je bent verdoemd tot de hel, of dat je in de woestijn bent terecht gekomen.
Want een hel is uitzichtloos, er is geen morgen, geen nieuwe dag, een hel zou eeuwig zijn. Maar een woestijn, daar loopt een weg doorheen, daarin kun je gaan dwalen en verdwalen, je hebt dorst, maar ver weg – je kunt het nu nog niet zien – , daar moet toch ergens een oase zijn.
Dat beeld van de woestijn deed gaandeweg zijn werk met hem, want een woestijn daar trek je in en door en misschien ook weer uit! Er loopt een weg doorheen, een heel lange weg, een weg van vele dagreizen, een eenzame weg, maar niettemin, er is een perspectief, er komt een einde aan. Ver weg, over de horizont, daar wordt de woestijn een steppe en nog verder groeien bomen en stroomt een rivier. En er staat geschreven dat de woestijn zal bloeien als een roos.
Ik wil op een paar bijzonderheden van het evangelie wijzen. Jezus wordt naar de woestijn geleid, niet door de duivel, maar door de Geest van God. Dát staat voorop: je wordt geleid door de Geest, daar mag je op vertrouwen, zoals de Geest Jezus ook weer uìt de woestijn geleid heeft.
Maar het gaat niet met zachte hand, de Geest drijft Jezus voort, spoort hem aan, de Schepper Geest, dáár gaat het initiatief van uit. En de Geest brengt hem naar de woestijn. Dat is niet de Godverlatenheid, dat is dus niet de hel, maar het is de plek waar het leven geléérd moet worden, het is een land waar je doorheen moet.
Zo was het sinds de dagen van de kinderen Israëls. Die hebben veertig jaren in de woestijn geleefd, niet omdat de reis van Egypte naar Kanaän zoveel tijd in beslag neemt, maar omdat er onderweg zoveel te leren was en nog meer af te leren.
Leren leven als mensen voor wie een beloofd land is weggelegd, leren leven voor het aangezicht van God als een heilig volk, dat wil zeggen: als een volk dat door God gemachtigd is om de menselijke waardigheid te bewaren.
De reis van Egypte naar Kanaän duurt niet zo lang, maar de reis uit een slavenbestaan naar de vrijheid van Gods kinderen, daar staat een generatie voor: die duurt veertig jaren. Je verwisselt je mentaliteit niet als een oude jas. Ieder mens weet wat een worsteling het is om vrij te zijn.
Want, ja, Jezus is gekomen, mens, je bent gered, maar nog niet verlost. Je moet met hem mee de woestijn in, gedreven door de Geest, om het kindschap Gods te leren.
En in de woestijn kom je de duivel tegen en alle verzoekingen en verleidingen zijn daar: je wensdromen en je vluchtgedrag, de ontkenning van de feiten en je grootheidsdenken. Het zal je allemaal niet helpen, je komt de duivel tegen en je hebt je met hem te verstaan.
Het verhaal spreekt van veertig dagen en veertig nachten, maar ze staan voor heel Jezus’ leven. De verzoeking in de woestijn is niet een bepaalde episode, waarvan Jezus later zou kunnen zeggen: blij dat het achter de rug is. Nee, deze veertig dagen en veertig nachten symboliseren zijn hele leven. ‘Als je de Zoon van God bent…’
Tot op het kruis heeft de verzoeker hem met die vraag achtervolgd: ‘Als je de koning der Joden bent, red dan jezelf!’ ‘Als je de Zoon van God bent, kom dan van het kruis af.’
Jezus in de woestijn is een samenvatting van heel het evangelie, niet een wat mythologisch aandoend tafereel aan het begin. De woestijn ligt niet eens en voorgoed achter je, het is een beeld van wat het is een mens te zijn op aarde, dat blijft.
De evangelisten Lucas en Matteüs hebben het verhaal verschillend overgeleverd, en juist deze verschillen laten zien dat in dit ene verhaal het hele evangelie geconcentreerd is. De verschillen liggen hierin dat Matteüs en Lucas heel bewust hebben nagedacht over: Wat moet de laatste verzoeking zijn? The last temptation of Christ. Wat is het hoogtepunt, waar loopt het op uit? En dat hebben ze verschillend gedaan, het zijn gecomponeerde verhalen.
Volgens Matteüs vond de laatste verzoeking plaats op een berg, die allerhoogste berg, vanwaar, toen de aarde nog plat was, elk land, ieder koninkrijk en iedere mogendheid was te overzien. De duivel fluistert hem dan in: ‘Dit alles, alle macht, militair, politiek, economisch, zal ik je geven als je een knieval voor mij maakt.’
Met andere woorden: waar Matteüs het meest beducht voor is, is de verleiding van de macht, die corrumpeert, die hongerig maakt, en je ziet telkens weer hoe mis dat gaat. Matteüs ziet wereldlijke macht en hoe daarmee om te gaan als het toppunt van de verzoeking, die hij plaatst op de berg, zoals heel zijn evangelie – via de bergrede – uitmondt op de berg van de hemelvaart, waar uiteindelijk, als een laatste perspectief, Jezus zegt: ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.’ Dat is de belofte van hem die van het kruis regeert.
Maar Lucas doet dat allemaal dus anders, want volgens hem is het grootste gevaar niet van de wereld maar van de religie te duchten. Dus vindt de laatste verzoeking, zoals híj die beschrijft, plaats in het heiligdom, de tempel, de meest omstreden plaats op aarde.
De gevaarlijkste verzoeking is dat Jezus zich in het heiligdom eigenmachtig zou manifesteren als een religieus genie of als een clown, de religieuze potsenmaker die de show steelt en alle aandacht op zichzelf vestigt. Dat is volgens Lucas de eigenlijke verzoeking: dat Jezus een godsdienststichter zou worden, een idool, met een religie die zich naar hem noemt, maar waarin het ondertussen niet meer gaat om het heil maar om de Heiland, een godsdienst die het te doen is om de Redder en Bevrijder, in plaats van waar het toch om begonnen is: om redding en een bevrijdende praxis.
Dus Lucas plaatst de laatste verzoeking in de tempel, zoals hij het hele evangelie ook begint in de tempel, hoofdstuk 1, met Zacharias die zijn tempeldienst verricht, en zoals het laatste woord van zijn evangelie luidt: ‘Die leerlingen keerden terug naar Jeruzalem en waren voortdurend in de tempel, God lovend.’
Ja, het verhaal van de verzoeking in de woestijn, daarin ligt heel het evangelie samengebald, als een blauwdruk. Hier leer je dat een mens zich verre heeft te houden van de hoogmoed, de eigenwaan en de zelfverheffing, want juist dit kwetsbaar bestaan – hier in deze woestijn – is door God geliefd en zijn kracht wordt in zwakheid volbracht.
En nu, de Veertigdagentijd is begonnen en wij als parochie maken ons op om weer Pasen te vieren en te leren wat wij altijd weer opnieuw moeten leren: dat de weg voor je uit door Christus gebaand is.
Dat betekent in alle beproeving van het leven: mens, je bent gered, prijs God daarvoor, maar nog niet verlost, blijf daarom bij hem die het Messiaanse leven draagt. Er is er al eens één de woestijn doorgekomen.
Panc Beentjes, inleiding
Klaas Touwen, preekvoorbeeld