- Versie
- Downloaden 44
- Bestandsgrootte 385.92 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
14 februari 2016
Eerste zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Deut. 26,4-10; Ps. 91; Rom. 10,8-13; Luc. 4,1-13 (C-jaar)
Inleiding
Deze lezing is een instructie voor de pelgrims die op het oogstfeest naar de tempel komen om de eerste vruchten van het land aan te bieden. Ze is gericht tot heel het volk, waarvan ieder persoonlijk wordt aangesproken.
Het is een jaarlijks gebeuren alsof het voor het eerst is: straks zult u het land binnengaan... het in bezit nemen… er de oogst binnenhalen… en het eerste en beste deel daarvan in een mand meenemen… naar de plaats die JHWH, uw God, zal uitkiezen om zijn naam te laten wonen… (Deut. 26,1v). Een mooie omschrijving van de tempel in Jeruzalem die hier niet met naam genoemd maar wel bedoeld wordt.
De ceremonie begint met de aanbieding van de eerste vruchten van de oogst (v. 4), die op het einde (v. 10) nog een keer vermeld wordt.
Het aanbieden van de vruchten sluit zo ook literair de belijdenis in die men moet uitspreken. Deze komt daardoor centraal te staan, en laat zien waar het bij de ceremonie om draait. Een kleine geloofsbelijdenis die zeer oud moet zijn, en wel het hart van de Thora vormt, de kern van waaruit ze is opgebouwd: de bevrijding uit onderdrukking.
Het gebruik van de eerste persoon enkelvoud en meervoud geeft aan hoe innig degene die de belijdenis uitspreekt, zich verbonden weet met het volk en zijn bevrijdingsgeschiedenis, waarvan hier een korte samenvatting gegeven wordt.
Ze begint met de persoonlijke bekentenis: mijn vader [Jakob] was een zwervende Arameeër.
Arameeër kan wijzen op de afkomst maar ook op een levenswijze, zoals wij ook wel eens de benaming zigeuner voor een bepaalde levensstijl gebruiken.
Abraham beschrijft zichzelf als zwervend ‘toen God mij liet rondzwerven ver van
mijn familie’ (Gen. 20,13). Een opa en een oom van Jakob worden Arameeër genoemd
(Gen. 25,20). Wanneer farao Jakob naar zijn leeftijd vraagt antwoordt hij ‘130 jaar
heb ik nu op aarde rondgezworven, nog niet zo lang als mijn voorouders’ (Gen. 47,9).
Het werkwoord zwerven wordt ook gebruikt voor een schaap dat de kudde is kwijtgeraakt en rondzwerft. ‘Mijn volk was een dolende kudde, mijn herders lieten hen dwalen’ (Jer. 50,6). ‘Maar ik zoek het verdwaalde dier’ (Ez. 34,16).
Zwervend wil dus zeggen dat je geen vaste woonplaats hebt, rondtrekt. Het kan ook zijn dat je de weg kwijtraakt, verloren loopt. Je bent op anderen aangewezen wat onderkomen en voedsel betreft.
Met de belijdenis dat je vader een zwervende Arameeër was, geef je te kennen dat het land waarin je plek en voedsel vindt, een geschenk is.
Jakob trok naar Egypte, waar hij als vreemdeling woonde met een handvol mensen die uitgroeiden tot een groot en machtig volk. De Egyptenaren begonnen ons te onderdrukken. Maar het is God die ons geklaag hoorde en bevrijding bracht. De sterke hand en opgeheven arm wijzen op de plagen in Egypte en het gebeuren bij de Schelfzee.
Het gebeuren bij de Sinai en de sluiting van het verbond worden hier niet genoemd. Maar in de summiere samenvatting van de bevrijdingsgeschiedenis klinkt echte verbondenheid door en wordt erin bevestigd: Hij haalde ons uit slavernij... hij bracht ons hier... en heeft ons dit land gegeven... de drie fasen van het bevrijdingsgebeuren.
Op het einde richt de belijder zich heel persoonlijk tot God: ‘JHWH, hierbij breng ik u
de eerste opbrengst van het land dat u mij gegeven hebt’, zoals hij aan het begin ook heel persoonlijk begon en spreekt over ‘mijn vader, die een zwervende Arameeër was’ en niet onze vader.
In de belijdenis wordt de samenvattende heilsgeschiedenis in herinnering geroepen en
uitgesproken dat God hen gered heeft, en benadrukt dat het land een geschenk is.
De verleiding is groot dat te vergeten, en het land dat je gekregen hebt als je exclusieve bezit te beschouwen, voor jou alleen. Daarmee ontken je God als bevrijder en schenker van het land. Niet voor niets worden in het volgende vers de vreemdelingen vermeld: ‘Daarna mag u, samen met de Levieten en de vreemdelingen die bij u wonen, een feestmaal houden’ (v. 11).
Het feit dat jouw vader een zwervende Arameeër is en als vreemdeling in Egypte woonde, en jij zelf bevrijd bent uit verdrukking en een plek krijgt om te wonen, maakt je solidair met vreemdelingen. Deuteronomium 24,17: ‘U moet de rechten van vreemdelingen en wezen eerbiedigen... gedenk dat u zelf slaaf bent geweest in Egypte totdat JHWH uw God u bevrijd heeft.’
Het beloofde land dat God schenkt is het land waarin eigen volk én vreemdelingen een woonplek krijgen en tot hun recht komen. De grote beproeving ligt in de gehoorzaamheid aan de God van bevrijding, hem trouw te blijven, en je niet te laten verleiden om je van hem los te maken. Ware vrijheid is aan die verleiding weerstaan, en meewerken aan bevrijding en een land van melk en honing voor allen.
Lucas 4,1-13
Het Lucasevangelie benadrukt nog sterker dat er bevrijding is voor iedereen. Jezus is de geboren redder. Hij wordt bij zijn geboorte aangekondigd als de Messias, de met geest gezalfde. Bij zijn doop wordt dit bevestigd. De geest daalt op hem neer: jij bent mijn geliefde zoon. In zijn relatie als zoon van de vader en als Messias is hij de met geest vervulde, en zal hij zich geroepen weten om wie gevangen zitten te bevrijden, aan armen de blijde boodschap te brengen, en zo de tijd van genade aan te kondigen waarin zich het Rijk van God realiseert, waarin iedereen een plaats vindt en bevrijding beleeft.
Jezus voelt zich als zoon en Messias geroepen om het bevrijdingsplan van God uit te voeren en het koninkrijk van God te realiseren. In die eigenheid wordt hij op de proef gesteld. Tijdens zijn werkzame leven door tegenstanders (Luc. 11,16 en 22,28). Hier aan het begin van zijn werkzaamheid is het al in beeld gebracht, met drie beproevingen.
Lucas heeft een andere volgorde dan Matteüs, die als laatste de beproeving op een zeer hoge berg heeft van waaruit Jezus alle koninkrijken worden getoond. Bij Matteüs speelt de berg een grote rol, op het einde van zijn evangelie verschijnt Jezus op de berg waar hij onderricht gaf, en nu is hem alle macht gegeven.
Bij Lucas neemt Jeruzalem een grote plaats in. Daar vindt de uiteindelijke beslissing plaats en van daaruit zal het evangelie de wereld ingaan. Hij heeft de beproeving, die gesitueerd is in Jeruzalem, dan ook als laatste.
Geleid door de geest gaat Jezus van de Jordaan weg, en zwerft hij 40 dagen door de woestijn.
Het getal 40 doet denken aan de 40 jaar dat het volk door de woestijn zwierf op weg naar het beloofde land en op de proef gesteld werd. Jezus wordt ook op de proef gesteld in de woestijn, door de duivel, diabolos in het Grieks, wat betekent ‘die in de war brengt’, ‘alles door elkaar gooit’.
Zal hij de geestkracht die in hem is, inzetten om Gods bevrijdingsplan te realiseren, of door menselijke nooddruft en hebzucht zijn blik laten versmallen en op de uitdaging van de duivel ingaan? Jezus blijft trouw, en luistert niet naar de duivel maar naar de schrift die zijn ogen open houdt en het besef wakker houdt dat de mens niet van brood alleen leeft. Er is meer en wezenlijker.
Jezus wordt beproefd in zijn relatie tot God. ‘Als jij zoon van God bent’, dan heb je toch de vermogens van je Vader, dan kun je een steen in brood veranderen, dan kun jij je grote honger stillen! Maar daarvan en daarvoor leeft Jezus niet. Hij zal wonderen doen, maar alleen in het perspectief van de vervulling van zijn opdracht: de heerschappij van God verder te brengen die de bevrijding van het volk en heel de mensheid beoogt.
Zal hij voor wie doet alsof God niet bestaat en zegt alle macht te bezitten door de knieën gaan, en zich alle macht en bezit willen toe-eigenen? Jezus laat zich er niet toe verleiden, en wijst op het schriftwoord dat God de enige is die de koningsheerschappij in de wereld heeft, en dat je hem alleen moet aanbidden.
De derde beproeving drijft Jezus als zoon naar God toe. Als zoon van God sta je toch onder Gods bescherming, God zal je toch altijd redden wat je ook doet? De verleiding om maar raak te doen en te denken dat God het wel opvangt. Dat betekent dat je God op de proef stelt en op een duivelse manier zijn plan van bevrijding in gevaar brengt. Stel de Heer je God niet op de proef. Dit Schriftwoord maakt ook een einde aan de beproeving die Jezus ondervindt.
Tot een geschikte tijd, bepaalde tijd. Welke tijd ? Men neemt aan: de lijdenstijd van Jezus, de beproeving van Jezus door zijn lijden. Lucas vermeldt dat de duivel Judas was binnengevaren, en dat de duivel de leerlingen van Jezus heeft willen ziften. Jezus zal laten zien dat hij in die grote beproeving trouw blijft aan zijn Vader... zij weten niet wat zij doen... in uw handen beveel ik mijn leven...
Zo weerstaat Jezus alle verleiding en toont hij zijn vrijheid als Messias en zoon Gods, en vervult hij zijn opdracht. Gedreven door de geest zal hij zich inzetten voor ieders bevrijding en de realisering van het koninkrijk van God.
Romeinen 10,8-13
Ook in de lezing uit Romeinen komt naar voren dat er redding is voor iedereen. Want er is geen onderscheid tussen Joden en de andere volken. Allen hebben dezelfde Heer die zijn rijke gaven schenkt, als je in hem gelooft en hem aanroept. Dan zul je gered worden. En iedereen kan tot geloof in de Heer komen en hem aanroepen. Want de boodschap van het geloof is dichtbij. Paulus verbindt dit met de uitspraak van Mozes dat je het woord niet ver hoeft te zoeken. Het is dicht bij je, in je mond en in je hart.
De boodschap van het geloof is de levendige actuele verkondiging van Jezus. Paulus legt het uit in de volgende verzen (vv. 9 en 10) die hij in een chiasme van ‘uw mond’ en ‘uw hart’ met elkaar verbindt.
Belijden met je mond en geloven met je hart horen bij elkaar, en mogen geen tegenstelling vormen. Met je mond belijden dat Jezus de Heer is, kun je alleen maar als je met je hart gelooft dat God hem uit de dood heeft opgewekt en zo tot Heer heeft gemaakt. Met je hart geloven houdt in dat je jezelf met je hart, je centrum van denken en emoties, van willen, plannen en ervaren, aan God toevertrouwt die Jezus uit de dood heeft gered. Het betekent ook jouw redding uit de dood.
Met je hart geloven brengt tot rechtvaardigheid, dat wil zeggen dat je in de juiste relatie tot God en je medemensen komt te staan, waardoor jijzelf tot je recht komt, en je medemensen tot hun recht laat komen. Belijden met je mond brengt dan de redding nabij.
‘Jezus is de Heer’ is een van de oudste belijdenissen van christelijk geloof. Tegenover de vele goden en heren die zich in de hellenistische cultuur aandienden, en tegenover een keizer die zich als heer van de hele wereld beschouwde, is Jezus de werkelijke Heer.
De verleiding bestaat dat je Jezus te hoog en te ver weg plaatst, terwijl de toets van je geloof is of je verbonden met hem trouw blijft aan God die zelf de Heer is. De belijdenis dat Jezus de Heer is, doet daar niets aan af, maar is er veeleer een bevestiging van (1 Kor. 8, 16). Door hem leer je de Heer van hemel en aarde kennen, en word je verbonden met hem die het leven geeft en door de dood heen tot leven wekt.
Daarom mag wie Jezus als Heer erkent en aanroept, op redding hopen. Het brengt een totale heroriëntatie mee van je persoon en je relaties met je medemensen en met God, een intense bevrijdende interactie van leven.
Zie: S.M.J.M. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen/Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, blz. 82.
Preekvoorbeeld
Het begin van de veertigdagentijd brengt ons meteen tot de kern van de zaak. Er wordt ons in de Bijbelverhalen een spiegel voorgehouden. Elkaar een spiegel voorhouden kan duidelijk maken wie we werkelijk zijn. Dat ons gedrag soms anders is dan wie we echt zijn. Iedereen kan zelf voorbeelden invullen. Zoals we met elkaar omgaan in privésituaties, maar ook in ons omgaan met ons milieu, met onze aarde.
In de eerste lezing houdt Mozes zijn volk, maar ook ons voor waar we eigenlijk staan. Dat het goed is je te realiseren wie je bent. Dat we als gelovige in een geschiedenis staan, op de schouders van onze ouders en voorouders. Daarmee zijn we getekend met het goede, maar ook met wat er mis is gegaan. Als we bijvoorbeeld denken aan het gebruik van de grondstoffen van moeder aarde. Tegelijkertijd horen we in de verwijzing naar het verleden, hoe zwaar je het ook mag hebben, zoals destijds het volk van Israël in Egypte: ‘vertrouw op God, die ons trouw wil blijven.’
Een pracht geloofsbelijdenis, een boodschap die ons wordt geschonken, een woord van mensen lang geleden maar hoorbaar in ons binnenste als een bevrijdende boodschap (tweede lezing uit Romeinenbrief). Maar dit vraagt om een vertaling naar ons leven van alle dag. Dat dit niet gaat zonder slag of stoot, zoals het verhaal over Jezus bekoring in de woestijn laat zien. Het gaat over Jezus, maar het is tegelijkertijd ons verhaal. Een verhaal dat ons laat zien hoe Jezus heel bijzonder met God verbonden is. Dat van hem gezegd mag worden: ‘Gods lieve zoon’, zoals bij zijn doop in de Jordaan. Maar hij is tegelijkertijd zo menselijk nabij en herkenbaar. Eén van ons mensen.
Van deze Jezus wordt verhaald dat hij door Gods Geest wordt meegenomen naar de woestijn, een plaats waar je kunt zien wat menszijn kan betekenen. Want de woestijn heeft hier een sterke symbolische betekenis. Woestijn herinnert aan het volk van Israël dat onder leiding van Mozes op weg is naar het beloofde land; het is een plaats van beproeving en tegelijk een plaats van Gods nabijheid. Maar woestijn is ook een plaats waar het bijna altijd waait. Er is beweging, die je bijna constant voelt als een warme stroom, zeker als de zon hoog staat. Een plek die doet denken aan Gods adem. De ruach die ons aanblaast om te leven, zoals in het scheppingsverhaal klinkt. Woestijn wordt dan een plaats om tot jezelf te komen, Daar ga je terug naar de kern. Zo gaan wij met Jezus de woestijn in en ontdekken wij wie we zijn, mensen die op de proef worden gesteld, mensen die eigenlijk constant keuzes moeten maken.
Dat is Jezus’ beproeving, dat hij voor de keuze wordt geplaatst. En welke keuze maakt hij? Hij, mens met de mensen, die heel zwak worden wanneer het moeilijk wordt. Mensen kwetsbaar ten gevolge van honger, waardoor idealen onder druk komen te staan. Zo zelfs dat menswaardigheid verloren gaat en men elkaar naar het leven staat. Zo kunnen wij mensen zijn en wie van ons kan dan stand houden?
Wij blijven kwetsbaar, en zo zien we ons gezicht in de spiegel en raken we de kern van ons bestaan. Daar waar wij, zo mogen we geloven, de tegenstrever, de verleider, noem het de duivel in en om ons heen, kunnen weerstaan. En lukt het dan ook ons om zoals Jezus te kunnen zeggen ‘de mens leeft niet alleen van brood’, hoe waardevol ook? Als het enkel gaat om een heel primaire bevrediging, wordt ons een spiegel voorgehouden met een ideaal, dat het ook anders kan. Kunnen kiezen voor meer dan materiële invulling bij het zoeken naar levensgeluk, dat het om meer gaat dan een prachtig huis en een uitstekende baan.
In dit verband mogen we denken aan jongeren en ouderen die zich belangeloos inzetten in ontwikkelingslanden. Of hier in ons land de keuze maken om een aantal uren per week zich in te zetten voor zorgtaken of vluchtelingenwerk.
In het verhaal van Jezus’ beproeving en zijn keuzes, wordt opnieuw een beeld van ons mensen geschetst als het gaat om macht, erkenning en eer. We hebben onze kritische mening over de machtigen der aarde. Maar hoe gaat het bij ons zelf?
Macht hebben, iets te vertellen hebben, thuis, in een sportclub, wij willen graag erkenning. We willen graag gevraagd worden. En o wee als iemand aan ons voorbij loopt. We waken over ons terrein. Zo zijn wij mensen, en in het verhaal van Jezus’ beproeving zien we dat terugkomen. Ook Jezus wordt uitgedaagd om te kiezen tussen macht hebben of een totaal andere weg.
Dat is de spiegel die Jezus en ons wordt voorgehouden: wil je vasthouden aan macht of durf je te kiezen voor een andere weg, de weg van dienstbaarheid? Macht om anderen van dienst te zijn – of macht om over anderen te heersen? Gaat het erom te laten zien wat mijn ideeën en op opvattingen zijn, om mijn erkenning en de daarbij passende eer?
De weg die Jezus gaat, laat ons zien wie God voor ons wil zijn. Niet de machtige zetelend hoog op een troon ver weg, maar iemand die je aankijkt in het gezicht van de medemens met de vraag: ‘Wat kun jij voor mij betekenen en ik voor jou?’ Voor dat beeld van God kiest Jezus. Hij beroept zich niet op de eer die God toekomt, niet op een God die je willekeurig te hulp kunt roepen als je onverantwoorde sprongen in je leven maakt, maar een God die ons oproept tot dienstbaarheid.
Want in dienstbaarheid kun je iets ervaren van levensgeluk, dat het gevoel van ‘kijk eens hoe machtig ik ben’ overstijgt. En als je dan jezelf terugziet in de spiegel mag je zeggen: Het ziet er echt goed uit. Moge het zo zijn.
inleiding drs. Nol L. Sales
preekvoorbeeld drs. John C.J. Rademakers